ECLI:NL:RBSHE:2010:BN2750

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-5356
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontheffing voor vliegtuigbewegingen op Eindhoven Airport wegens onvoldoende belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 27 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de ontheffing voor vliegtuigbewegingen op Eindhoven Airport. De zaak betreft de intrekking van een eenderderegeling die in de basisbeschikking uit 1982 was opgenomen, welke de maximale vliegtuigbewegingen in het weekend beperkte. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van deze regeling, die extra bescherming bood aan omwonenden tegen geluidsoverlast, niet voldoende was gemotiveerd door verweerders. De rechtbank stelde vast dat de belangen van de eisers onvoldoende waren meegewogen in de besluitvorming, wat in strijd was met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat de ontheffing inmiddels was verstreken. De rechtbank oordeelde dat de huidige openingstijden en geluidszone niet voldoende bescherming boden tegen overlast voor omwonenden, vooral in het weekend en op feestdagen. De rechtbank veroordeelde verweerders tot vergoeding van de proceskosten van de eisers, vastgesteld op € 1.196, en gelastte hen het griffierecht van € 297 te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 09/5356
Uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2010
inzake
de [vereniging], gevestigd te Veldhoven;
de [stichting], gevestigd te Tilburg;
de [gemeente 1],
de [gemeente 2],
eisers,
[gemachtigde 1],
tegen
de minister van Defensie (voorheen de staatsecretaris van Defensie) en de minister van Verkeer en Waterstaat,
verweerders.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen [ontheffinghoudster], gevestigd te Eindhoven, ontheffinghoudster (verder: [ontheffinghoudster]), [gemachtigde 2].
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2007 (geregistreerd onder nummer MLA/183/2007) hebben verweerders aan [ontheffinghoudster] voor de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2010 ontheffing verleend van het bepaalde in artikel 33, eerste lid, aanhef en onder a, van de Luchtvaartwet (hierna: Lvw).
Verweerder heeft het door eisers tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van 25 september 2009 gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 20 december 2007, voor zover het de openingstijden en het toegestane aantal vliegtuigbewegingen betreft, gewijzigd. Voor het overige heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van de meervoudige kamer van 1 juli 2010, waar namens de [gemeente 1] [heer 1] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eisers.
Namens de minister van Defensie zijn [heer 2, 3] en luitenant-kolonel [heer 4] verschenen. Namens de minister van Verkeer en Waterstaat zijn
[heer 5] en drs. [heer 6] verschenen.
[ontheffinghoudster] is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Gelet op de omstandigheid dat de nu aan de orde zijnde ontheffing er een is in een lange reeks besluiten, waarvan enkele aan rechterlijke beoordeling onderworpen zijn geweest, volstaat de rechtbank voor de voorgeschiedenis met een verwijzing naar haar uitspraak van 12 oktober 1998 (AWB 98/4446 en AWB 98/5470), naar de, naar aanleiding van tegen die uitspraak ingesteld hoger beroep, door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de ABRS) op 9 mei 2000 gedane uitspraak (H01.98.1872), naar de uitspraken van de rechtbank van 19 juli 2006 (AWB 04/2283 en AWB 04/2284) en 7 augustus 2008 (AWB 07/1883) en de uitspraak, in hoger beroep, van de ABRS van 5 augustus 2009 (200807167/1/H3).
2. In het bestreden besluit is, voor zover in deze zaak van belang, het volgende bepaald.
Het aantal toegestane vliegtuigbewegingen ten behoeve van burgermedegebruik is vastgesteld op maximaal 17.217 voor het jaar 2008 en op maximaal 18.050 voor het jaar 2009, waarvan 9.639 vliegtuigbewegingen in het jaar 2008 en 12.500 vliegtuigbewegingen in het jaar 2009 mogen worden uitgevoerd door vliegtuigen met een Load Classification Number (LCN) tussen 45 tot en met 80, vallend tussen brandrisicoklasse 6 tot en met 8, de zogeheten zware vliegtuigbewegingen. Het burgermedegebruik is verboden op maandag tot en met vrijdag vóór 06.45 en na 22.45 uur, op zaterdag vóór 08.00 uur en na 20.00 uur en op zon- en feestdagen vóór 10.00 uur en na 22.00 uur.
De reeds in het primaire besluit genomen beslissing om de tot dat moment geldende beperking van het aantal vliegtuigbewegingen, inhoudende dat op dagen in het weekeinde het aantal vliegtuigbewegingen niet hoger mag zijn dan een derde gedeelte van het gemiddelde aantal van deze bewegingen op de overige dagen van de week (de zogenoemde eenderderegeling), te laten vervallen, is in het bestreden besluit gehandhaafd.
Relevante feiten
3. Bij besluit van 5 mei 1978, onherroepelijk geworden bij KB van 6 september 1979, nr. 45, is het luchtvaartterrein Eindhoven (destijds vliegveld Welschap geheten) aangewezen als luchtvaartterrein voor de militaire luchtvaart.
Bij besluit van 25 oktober 1982, gewijzigd op 20 augustus 1985, hebben de staatssecretaris van Defensie en de minister van Verkeer en Waterstaat een beschikking gegeven (basisbeschikking genoemd) betreffende het burgermedegebruik van het militaire luchtvaartterrein Eindhoven. In artikel 4, tweede lid, van deze beschikking is de eenderderegeling opgenomen.
De eenderderegeling is ook vastgelegd in achtereenvolgende overeenkomsten tussen de Staat der Nederlanden en (voorheen) de Stichting Vliegveld Welschap en in achtereenvolgende versies van tussen de exploitant van de luchthaven en de omwonenden, inclusief de omliggende gemeenten, gesloten regionale overeenkomsten.
De basisbeschikking is bij het primaire besluit van 20 december 2007 ingetrokken.
Standpunt van verweerders
4. Verweerder heeft in de bij besluit van 20 december 2007 verleende ontheffing niet opnieuw een eenderderegeling opgenomen, vanwege de groei van de luchthaven en de aard van de vervoersbehoefte. Om een regionale luchthaven rendabel te kunnen exploiteren is het volgens verweerder namelijk noodzakelijk om geen beperkingen in het aantal vliegbewegingen in het weekend op te leggen. De getalsmatige beperking van het aantal vliegtuigbewegingen en de beperking van de openingstijden in de ontheffing, alsmede de geldende geluidszone, zijn volgens verweerders voldoende om geluidsoverlast in de omgeving te beperken.
Verweerders achten zich niet gebonden aan de geldende regionale overeenkomst, omdat het een civielrechtelijke overeenkomst tussen Airport Eindhoven en omwonenden betreft.
Standpunt van eisers
5. Eisers zijn van mening dat met het niet opnemen in de ontheffing van 20 december 2007 van de eenderderegeling, zoals die was opgenomen in artikel 4, tweede lid, van de ontheffing van 25 oktober 1982, gedurende het weekend een aanzienlijke verslechtering van de leefsituatie rondom de luchthaven optreedt. Dat de thans geldende beperkingen in voldoende mate overlast kunnen voorkomen, is volgens eisers niet afdoende gemotiveerd.
Voorts hebben eisers erop gewezen dat, gelet op tussen de Staat der Nederlanden en Stichting Vliegveld Welschap gesloten overeenkomst van 1985 en de gewijzigde overeenkomst van 1987, alsmede in de tussen de exploitant van de luchthaven en de omwonenden gesloten regionale overeenkomst en de gewijzigde overeenkomst uit 2003, er al sinds 1982 tussen alle betrokken partijen overeenstemming over was en bleef dat het civiele vliegverkeer op beschermde dagen (zaterdag, zondag, erkende feestdagen) steeds niet meer mag omvatten dan eenderde van het gemiddelde aantal vliegtuigbewegingen op de overige dagen. Dit kan door verweerders in het kader van de belangenafweging niet worden genegeerd.
Het in deze zaak relevante wettelijke kader
6. Ingevolge artikel 18 van de Lvw kan de minister van Verkeer en Waterstaat, dan wel de minister van Defensie, in overeenstemming met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, luchtvaartterreinen aanwijzen.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, aanhef en onder a, van de Lvw is het de exploitant van een luchtvaartterrein verboden een luchtvaartterrein te gebruiken of te doen of te laten gebruiken in strijd met de bepalingen en voorschriften bij de aanwijzing gesteld. Ingevolge het tweede lid van dit wetsartikel geldt het bepaalde in het eerste lid niet, indien de minister van Defensie ontheffing heeft verleend.
Beoordeling door de rechtbank
7. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de groei van de luchthaven voornamelijk wordt veroorzaakt door toename van het aantal lijndienstvluchten dat wordt verzorgd door zogeheten low-cost-carriers en van het aantal vakantiecharters. De desbetreffende luchtvaartmaatschappijen wensen een deel van hun vluchten in het weekeinde te concentreren en hebben op die dagen behoefte aan ruime vertrek- en aankomstmogelijkheden.
8. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerders in redelijkheid hebben kunnen nalaten in de ontheffing van 20 december 2007 een eenderderegeling op te nemen, met als motivering dat in de ontheffing, zoals deze bij het bestreden besluit is gewijzigd, reeds een beperking in de openingstijden van de luchthaven en een beperking van het aantal toegestane vliegbewegingen is opgenomen en bovendien een verslechtering van de leefsituatie wordt voorkomen doordat de ontheffing is verleend onder de voorwaarde dat de vastgestelde geluidszone voor de maximale geluidsbelasting niet wordt overschreden. Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat het de geluidszone betreft, zoals deze geldt op grond van de bij uitspraak van 5 augustus 2009 van de ABRS (zaaknummer 200800689/1/R1) getroffen voorlopige voorziening.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerders de bezwaren van eisers met betrekking tot het voorkomen van een verslechtering van de leefsituatie in de weekends en op algemeen erkende feestdagen onvoldoende gemotiveerd hebben weerlegd.
10. Anders dan verweerders is de rechtbank van oordeel dat met de thans geldende openingstijden en geluidszone, alsmede met de in de ontheffing opgenomen beperking van het aantal toegestane vliegbewegingen de overlast voor omwonenden niet op gelijke wijze wordt beperkt. Ook al heeft er voor [ontheffinghoudster] (of haar rechtsvoorgangers) nooit een publiekrechtelijke eenderderegeling gegolden, omdat deze regeling in de basisontheffing alleen gold voor de gezagvoerders van burgerluchtvaartuigen die van het militaire vliegveld gebruik wilden maken. Deze ontheffing had echter wel tot effect dat de eenderderegeling de omwonenden extra bescherming tegen geluidsoverlast bood.
Bij het ontbreken van een eenderderegeling, door intrekking van de zojuist genoemde ontheffing, kan dan ook niet worden uitgesloten dat, ondanks de naleving van de overige beperkingen die aan het burgerluchtvaartverkeer zijn opgelegd, met name in het weekend en op algemeen erkende feestdagen sprake zal zijn van een toename van het aantal vliegbewegingen en daarmee van overlast voor eisers. Dit is een verslechtering ten opzichte van de voorheen op basis van onder meer de basisbeschikking bestaande situatie.
11. Op grond van bovenstaande overwegingen komt de rechtbank tot het oordeel dat de belangen van eisers door verweerders onvoldoende in de belangenafweging zijn betrokken en dat het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de motivering die daaraan ten grondslag ligt. Het besluit is derhalve in strijd met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 7:12 van de Awb. Het beroep is gegrond.
12. Gelet op het hiervoor overwogene, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Omdat de werkingsduur van de ontheffing van 20 december 2007 inmiddels is verstreken en aanpassing van het bestreden besluit voor de verdeling van het aantal vliegbewegingen in de periode 1 januari 2008 tot 1 januari 2010 geen effect meer kan hebben, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Het oordeel van de rechtbank in onderhavige zaak kan van belang zijn voor de door verweerders te nemen beslissing op het bezwaar gericht tegen de op 30 december 2009 verstrekte nieuwe ontheffing (nummer MLA/189/2009).
13. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Daarbij is van belang dat sprake is geweest van een herroeping van het besluit in eerste aanleg in de vorm van aanpassing van het maximaal toegestane aantal vliegtuigbewegingen en van de openingstijden. Nu aan de voorwaarden van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is voldaan en verweerder bij besluit op bezwaar ten onrechte heeft verzuimd aan eisers een proceskostenvergoeding toe te kennen, ziet de rechtbank aanleiding verweerder ook te veroordelen tot vergoeding van de door eiser in de bezwaarprocedure gemaakte kosten. De proceskosten zijn met inachtneming van het voorafgaande en het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op € 1.196 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) bezwaarschrift;
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt voor het indienen van een bezwaarschrift € 322;
• waarde per punt voor de overige proceshandelingen € 437;
• wegingsfactor 1.
Tevens zal de rechtbank verweerders opdragen eisers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden.
14. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit:
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerders in de door eisers gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 1.196;
- gelast verweerders eisers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 297 te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange als voorzitter en mr. J.H.L.M. Snijders en mr. J.H.G. van den Broek als leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J. van der Meiden als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2010.