ECLI:NL:RBSHE:2010:BN2382

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
119308 - HA ZA 05-9
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen na schuldsanering en de gevolgen voor afdwingbaarheid

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank 's-Hertogenbosch, heeft eiseres [A] een vordering ingesteld tegen gedaagde [B] met betrekking tot verplichtingen uit een overeenkomst met Abfin B.V. De procedure volgde na de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor [B], die op 1 juni 2005 was uitgesproken door de Rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank heeft vastgesteld dat [B] niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, en dat deze eindigde op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend werd. Dit leidde tot de conclusie dat de vorderingen van [A] niet langer afdwingbaar zijn, aangezien deze vorderingen onder de werking van de schuldsanering vallen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de vorderingen van [A] dateren van voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling en dat deze vorderingen niet toewijsbaar zijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat het feit dat [B] op enig moment niet geheel aan zijn verplichtingen heeft voldaan, niet heeft geleid tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsanering. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De procedure in reconventie is geroyeerd, waardoor daarover geen beslissing meer hoefde te worden genomen.

Het vonnis is uitgesproken door mr. J.A. Bik op 21 juli 2010, waarbij de rechtbank de vorderingen van [A] heeft afgewezen en de kosten heeft gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 119308 / HA ZA 05-9
Vonnis van 21 juli 2010
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F. van Passel te Vught,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. I.E.M. Meijers- Carlier te Delft.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 april 2005
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de akte van [B] van 14 november 2007
- de akte van [A] van 14 november 2007
- de akte van [B] van 12 mei 2010
- de antwoordakte van [A] van 9 juni 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 1 juni 2005 heeft de Rechtbank ’s-Gravenhage de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van [B], met benoeming van een bewindvoerder.
2.2. Bij uitspraak van de Rechtbank ’s-Gravenhage van 3 oktober 2008 heeft de rechtbank vastgesteld dat [B] niet toerekenbaar in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden. Tevens heeft de Rechtbank vastgesteld dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van [B] zijn geëindigd op 1 juni 2008.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [A] vordert samengevat –
1. te verklaren voor recht dat [B] ten opzichte van [A] verplicht is om de verplichtingen uit hoofde van de door partijen gesloten overeenkomst met Abfin B.V. volledig na te komen met uitsluiting van [A],
2. [B] te veroordelen tot voldoening aan [A] van de verplichtingen van partijen aan Abfin B.V. met betrekking tot het door hen gesloten contract onder nummer 49427, voor zover door [A] daarop betalingen zijn verricht,
3. [B] te veroordelen tot betaling van de komende door [A] te betalen aflossingen aan Abfin B.V. op voormeld contractnummer, binnen een termijn van 14 dagen nadat [A] deze betaling heeft verricht.
3.2. [B] heeft verweer gevoerd.
3.3. Na de uitspraak waarbij de toepassing van de schuldsaneringsregeling is uitgesproken heeft de bewindvoerder aangegeven dat de vrouw haar eventuele vordering ter verificatie bij hem kan indienen en heeft [B] [A] verzocht de zaak te royeren. [A] heeft zich op het standpunt gesteld dat vonnis dient te worden gewezen.
3.4. Bij akte van 12 mei 2010 heeft [B] aangevoerd dat [A] haar vordering ter verificatie heeft ingediend bij de bewindvoerder en dat aan haar een uitkering heeft plaatsgevonden. Ook Abfin B.V. heeft haar vordering ter verificatie ingediend en ook aan haar heeft een uitkering plaatsgevonden. [A] kan haar vordering, gelet op artikel 358, lid 1, Faillissementswet (Fw) niet meer geldend maken en de zaak zou moeten worden geroyeerd, aldus [B].
3.5. Bij antwoordakte van 9 juni 2010 heeft [A] aangevoerd dat uit de uitspraak waarbij de beëindiging van de schuldsanering is uitgesproken blijkt dat [B] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet geheel is nagekomen. Daarom wenst zij haar vordering te handhaven, mede gelet op de redelijkheid en billijkheid in de situatie, waarin [B] zich bereid heeft verklaard de schuld aan Abfin B.V. op zich te nemen, zich bewust van de schulden en de op handen zijnde WSNP, dubieus heeft gehandeld, wellicht zelfs met voorbedachten rade. [A] wordt thans geconfronteerd met aanzienlijke kosten, die op grond van de afspraken tussen partijen niet voor haar rekeningen dienen te komen. Het royement van deze procedure zou hieraan onrecht doen, aldus [A].
in reconventie
3.6. [B] heeft aanvankelijk een vordering in reconventie ingesteld. Nadien heeft hij royement verzocht van de procedure in reconventie.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Artikel 358 lid 1 Fw oud, zoals dat gold van 1 december 1998 tot 30 november 2005, bepaalt, evenals het huidige artikel 358, lid 1 Fw, dat vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voorzover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar zijn. De rechtbank constateert dat de vorderingen van [A] vorderingen zijn ten aanzien waarvan de schuldsanering werkt. Immers strekken de vorderingen van [A] tot voldoening van geldbedragen en dateren deze vorderingen van voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [B]. De vorderingen van [A] zijn dan ook niet langer rechtens afdwingbaar, nu de schuldsaneringsregeling kennelijk is beëindigd op grond van artikel 356, lid 2, Fw (het verbindend worden van de slotuitdelingslijst). De vorderingen zijn derhalve niet toewijsbaar. Hetgeen [A] heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Het feit dat [B] op enig moment de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet geheel is nagekomen, heeft niet geleid tot tussentijdse beëindiging en de rechtbank heeft uiteindelijk vastgesteld dat [B] niet toerekenbaar in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten. Ook het feit dat [B] met [A] is overeengekomen de schuld aan Abfin B.V. als zijn eigen schuld te zullen voldoen, maakt de vordering van [A] op [B] terzake niet afdwingbaar.
4.2. Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan en het feit dat [B] aanvankelijk het bestaan van de vordering niet (geheel) heeft betwist, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
4.3. Gelet op het feit dat de procedure in reconventie is geroyeerd, behoeft daarop geen beslissing meer te worden genomen.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Bik en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2010.