ECLI:NL:RBSHE:2010:BN2124

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/839419-09
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan doodslag op Eindhovense huisbaas met gevolgen voor de verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 26 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan de doodslag op een Eindhovense huisbaas. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd, heeft door onjuiste informatie te verstrekken aan haar vriend, de uiteindelijke schutter, bijgedragen aan de fatale gebeurtenissen die leidden tot de dood van het slachtoffer op 31 augustus 2009. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden bewezen dat zij opzettelijk heeft bijgedragen aan de doodslag, maar dat zij wel medeplichtig was aan de doodslag door het verstrekken van valse informatie over het slachtoffer. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 12 maanden en een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van 2 jaar. De benadeelde partij, de vriendin van het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat er geen erkend ziektebeeld was vastgesteld dat recht gaf op schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer en heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen, maar de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van de moordbeschuldiging. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten kritisch beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de moord, maar wel voor medeplichtigheid aan doodslag.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/839419-09
Datum uitspraak: 26 juli 2010
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [woonplaats, adres]
thans gedetineerd te: RIJ De Heuvelrug, loc. Eikenstein.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 december 2009, 8 maart 2010, 21 mei 2010 en 12 juli 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 november 2009.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 31 augustus 2009 te Eindhoven tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of één of meer van haar mededaders met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen één of meermalen in het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde die [slachtoffer 1] is overleden;
[Sr art. 289/287/47]
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 31 augustus 2009 te Eindhoven tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meer van hun mededaders met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen één of meermalen in het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf zij op of omstreeks 31 augustus 2009 te Eindhoven
tezamen en in verenging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest,
door
- aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meer van hun mededaders een vuurwapen te verstrekken
en/of
- aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meer van hun mededaders (in strijd met de waarheid) te vertellen dat die [slachtoffer 1] haar (seksueel) zou hebben misbruikt en/of uitgebuit
en/of
- met die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meer van hun mededaders naar een woning en/of kamer aan de [adres] te gaan
en/of
- (daarbij) een vuurwapen en/of een stroomstootwapen en/of (plastic) handschoenen en/of tape mee te brengen naar die woning en/of kamer
en/of
- (op verzoek van die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meer van hun mededaders) die [slachtoffer 1] te bellen en/of mede te delen waar zij op dat moment was en/of te bewegen naar die woning en/of kamer te komen
en/of
- (daarbij) aan die [slachtoffer 1] te verzwijgen dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meer van hun mededader(s) eveneens in die woning en/of kamer aanwezig waren en/of dat één of meer van deze personen een vuurwapen bij zich droeg
en/of
- met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meer van hun mededaders (in die woning en/of kamer) de komst van die [slachtoffer 1] af te wachten;
[Sr art. 289/287/48]
2.
zij op of omstreeks 31 augustus 2009 te Eindhoven tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft/hebben verdachte en/of één of meer van haar mededaders toen daar opzettelijk dreigend een vuurwapen aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] getoond en/of dat vuurwapen ten overstaan van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opgeheven gehouden en/of dat vuurwapen in de richting van en/of op die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] gericht en/of gericht gehouden;
[Sr art. 285].
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Vaststaande feiten.
Verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn op 31 augustus 2009 vanuit het pand [adres] te Eindhoven naar het pand gelegen aan de [adres] te Eindhoven gegaan.1 Voordat zij vertrokken heeft verdachte gebeld met het latere slachtoffer de heer [slachtoffer 1] met het verzoek om naar de [adres] te komen.2 Na aankomst in de [adres] is [medeverdachte 3] buiten blijven staan. Voor de deur heeft verdachte opnieuw gebeld met het slachtoffer.3 Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn naar binnen gegaan4. Zij zijn naar de zolderkamer van [slachtoffer 3] gegaan en troffen daar ook [slachtoffer 2] aan. Tussen verdachte en [slachtoffer 3] is een woordenwisseling ontstaan5. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op een gegeven moment een pistool in zijn hand6. Op die zolderkamer heeft verdachte [verdachte] meerdere malen gebeld met [slachtoffer 1] en gezegd dat hij naar de [adres] moest komen.7 Enige tijd later is [slachtoffer 1] samen met zijn vriendin [persoon 1] naar het pand gekomen en de zolderkamer binnengegaan8. Er is een schot gevallen9. [slachtoffer 1] had een schotwond in de borst. [slachtoffer 1] is aan de gevolgen van die schotwond ter plaatse overleden.10
Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor de ten laste gelegde moord maar wel veroordeeld dient te worden voor het tezamen en in vereniging plegen van doodslag. Ten aanzien van feit 2 dient eveneens een veroordeling te volgen. De verdediging bepleit daarentegen een integrale vrijspraak en voert daartoe onder meer aan dat verdachten geen afspraken hebben gemaakt over de gang van zaken in de woning en dat verdachte op de zolderverdieping geen vrijheid van handelen had nu zij werd bedreigd en geslagen door haar medeverdachte [medeverdachte 1].
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft veel wisselende verklaringen afgelegd. Verdachte geeft als reden dat zij met medeverdachte [medeverdachte 1] heeft afgesproken welk verhaal zij aan de politie zouden vertellen. Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat een dergelijke afspraak tussen verdachte en haar medeverdachte inderdaad heeft bestaan. Dit blijkt onder meer uit de aanvankelijk deels overeenstemmende verklaringen en voorts uit het opgenomen en uitgeluisterde gesprek tussen verdachten toen zij samen in een arrestantenbusje zijn geplaatst. In haar verhoor van 29 september 200911 geeft verdachte aan dat zij voordien over verschillende zaken heeft gelogen, maar dat zij de waarheid wil vertellen. Ter terechtzitting van 12 juli 2010 heeft zij op wezenlijke onderdelen opnieuw haar verklaring veranderd. De raadsman is van oordeel dat de verklaring die ter terechtzitting is afgelegd de juiste is en dat de rechtbank de eerder afgelegde verklaringen niet voor het bewijs mag gebruiken. De rechtbank zal de verdediging hierin niet volgen nu niet overtuigend is aangevoerd waarom de verklaringen die op en na 29 september 2010 zijn afgelegd zonder meer als onjuist ter zijde zouden moeten worden gesteld. Ook overigens zijn er geen beletselen de door verdachte afgelegde verklaringen voor het bewijs te gebruiken.
Ten aanzien van feit 1, primair (moord).
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet kan worden bewezen dat er sprake is van moord. Verdachte zal van deze beschuldiging worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 impliciet subsidiair (medeplegen doodslag).
Ten aanzien van de ten laste gelegde doodslag in vereniging overweegt de rechtbank als volgt. Om tot een bewezenverklaring te komen moet de rechtbank aan de hand van wettige bewijsmiddelen onder meer kunnen vaststellen dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte(n). Elementen voor een nauwe en bewuste samenwerking kunnen zijn de intensiteit van de samenwerking, een taakverdeling, een rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling en het belang van die rol en het zich niet terugtrekken op belangrijke momenten. De rechtbank gaat er van uit dat verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] naar het pand aan de [adres] zijn gegaan met de bedoeling vast te stellen of verdachte de waarheid sprak toen zij vertelde dat de huisbaas en kamerverhuurder van dat pand, [slachtoffer 1], haar dwong om in de prostitutie te werken, dan wel haar anderszins misbruikt had.12 Verdachte wist dat [medeverdachte 1] een vuurwapen meenam naar de [adres].13 Aldus was men uit op een confrontatie met het latere slachtoffer. Ook het gegeven dat medeverdachte [medeverdachte 3] buiten bleef staan terwijl de anderen naar binnen gingen past binnen dit planmatige handelen. Een precieze afspraak omtrent de handelwijze als de [slachtoffer 1] zou arriveren bestond er niet, maar dat laat onverlet dat verdachte en [medeverdachte 1] in nauwe en bewuste samenwerking de confrontatie met [slachtoffer 1] hebben gezocht. De aanvankelijke samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] komt naar het oordeel van de rechtbank echter ten einde op het moment dat verdachte op de zolderverdieping wordt geslagen en bedreigd door medeverdachte [medeverdachte 1] en wordt gedwongen om nogmaals naar [slachtoffer 1] te bellen. Verdachte verklaart over deze dwang en bedreigingen en haar verklaring wordt op dit punt bevestigd door de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] die op de zolderverdieping aanwezig waren.14 De rechtbank hecht aan de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], welke verdachte niet of nauwelijks kenden, meer geloof dan aan de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. [medeverdachte 2] is immers niet steeds op de zolderverdieping aanwezig geweest15 en [medeverdachte 1] heeft er belang bij diens eigen rol te verbloemen. Eerst nadat verdachte opnieuw heeft gebeld en er bij het latere slachtoffer op heeft aangedrongen te komen, is het slachtoffer verschenen en viel het door medeverdachte [medeverdachte 1] afgevuurde dodelijke schot.16 Gelet op deze feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat er met betrekking tot de doodslag sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] dan wel medeverdachte [medeverdachte 2]
Ten aanzien van feit 1 expliciet subsidiair (medeplichtigheid aan moord of doodslag).
Naast de al vastgestelde feiten neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking. Verdachte heeft aan haar medeverdachte verteld dat zij door [slachtoffer 1] gedwongen is in de prostitutie te werken en dat zij door hem is misbruikt. Naar aanleiding van dit verhaal - dat door verdachte was verzonnen - heeft medeverdachte [medeverdachte 1] besloten om [slachtoffer 1] te gaan opzoeken. Verdachte heeft in dit verband [slachtoffer 1] telefonisch verzocht om naar het pand aan de [adres] te komen. Verdachte belde voor de eerste keer toen zij en de medeverdachten zich nog in de [adres 2] bevonden. Als verdachte en haar medeverdachten bij het pand aan de [adres] voor de deur staan, belt verdachte nogmaals naar [slachtoffer 1] om te vragen of hij komt.17 Op dat moment wist verdachte dat medeverdachte [medeverdachte 1] een pistool bij zich had en dat hij dit had aangeschaft naar aanleiding van een steekpartij waarbij hij eerder was betrokken. 18 Verdachte heeft in de telefoongesprekken aan [slachtoffer 1] verzwegen dat [medeverdachte 1] zich in de woning zou bevinden en dat deze een vuurwapen bij zich droeg.
De rechtbank hecht geen geloof aan de stelling van verdachte dat zij (ook) in de [adres 2] (onder dreiging met een pistool) is gedwongen om te bellen. Zij verklaart daarover ter terechtzitting en in één verklaring afgelegd bij de politie op 29 september 2009.19 Zij is in haar verklaringen echter niet consistent. In een verklaring afgelegd bij de politie op 20 oktober 2009 stelt zij bijvoorbeeld dat het pistool door medeverdachte [medeverdachte 1] in tegenwoordigheid van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] tevoorschijn is gehaald en dat er toen niets met dat wapen niets is gedaan.20 Voor het overige bevat het dossier ook geen aanwijzingen dat verdachte waar het betreft de telefoongesprekken die plaatsvonden voordat er werd binnengegaan aan de [adres] gebeld heeft onder dwang.
Verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] uit was op een confrontatie met [slachtoffer 1]. Verdachte wist bovendien dat [medeverdachte 1] voorafgaand aan deze confrontatie een pistool bij zich had gestoken dat hij had aangeschaft naar aanleiding van een eerdere steekpartij waarbij hij was betrokken. Door in deze omstandigheid handelingen te verrichten die er toe leiden dat er uiteindelijk een confrontatie plaatsvindt, aanvaardde verdachte welbewust de aanmerkelijke kans dat bij deze confrontatie [slachtoffer 1] zou komen te overlijden.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft tot het plegen van de doodslag van [slachtoffer 1].
Ten aanzien van feit 2.
De rechtbank zal verdachte vrij spreken van feit 2. Verdachte is op de zolder naar het oordeel van de rechtbank zelf bedreigd door medeverdachte [medeverdachte 1]. In deze omstandigheid kan niet worden gezegd dat verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met medeverdachte [medeverdachte 1] de slachtoffers [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat
1.
[medeverdachte 1] op 31 augustus 2009 te Eindhoven opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft die [medeverdachte 1] met dat opzet met een vuurwapen in het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden, tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 31 augustus 2009 te Eindhoven
opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, door
- aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (in strijd met de waarheid) te vertellen dat die [slachtoffer 1] haar (seksueel) zou hebben misbruikt en/of uitgebuit
en
- met die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] naar een woning aan de [adres] te gaan
en
- (op verzoek van die [medeverdachte 1]) die [slachtoffer 1] te bellen en te bewegen naar die woning te komen
en
- (daarbij) aan die [slachtoffer 1] te verzwijgen dat [medeverdachte 1] eveneens in die woning aanwezig was en een vuurwapen bij zich droeg.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
De verdediging stelt dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtvervolging en onderbouwt dit met een verwijzing naar het omtrent verdachte uitgebrachte psychiatrisch rapport van 25 januari 2010 waaruit zou blijken dat verdachte in psychische overmacht heeft verkeerd.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat verdachte onder dusdanige psychische drang stond dat zij daaraan geen weerstand kon en behoefde te bieden. Zowel de vastgestelde feiten - verdachte werd alleen op de zolderkamer door haar medeverdachte [medeverdachte 1] bedreigd - als de in deze zaak uitgebrachte pro justitia rapportage bieden onvoldoende steun voor de stelling van de verdediging.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te haren laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 geëist:
* jeugddetentie voor de duur van 24 maanden met aftrek van de duur van het ondergane voorarrest;
* plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van 2 jaren;
* gehele toewijzing van de civiele vordering van benadeelde partij [persoon 1] (hoofdelijk), met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit dat rekening gehouden dient te worden met de blanco justitiële documentatie van verdachte, dat de kans op recidive door de gedragsdeskundigen als laag wordt ingeschat en dat verdachte al geruime tijd in een justitiële jeugdinrichting verblijft. Volgens de raadsman voegt extra jeugddetentie niets toe en is verdachte gebaat bij een behandeling. Dit kan in het kader van een PIJ-traject, maar verdachte heeft de voorkeur voor het civiele traject.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank enerzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan doodslag, een van de meest ernstige delicten die het Wetboek van Strafrecht kent. Het slachtoffer is het meest fundamentele recht, het recht op leven, op 38-jarige leeftijd ontnomen. Zijn dood heeft een diepe wond geslagen in het leven van de nabestaanden en bij hen een onherstelbaar groot leed veroorzaakt. Aan de aanwezige getuigen is een zeer angstige ervaring bezorgd die hen nog lang zal bijblijven. Dit geldt in het bijzonder voor de vriendin van het slachtoffer. Zij is niet alleen haar vriend verloren, maar het moet voor haar ook een traumatische ervaring zijn geweest om de gewelddadige dood van haar partner van zo dichtbij mee te moeten maken. Verdachte heeft door in strijd met de waarheid tegen haar vriend, de uiteindelijke schutter, te vertellen dat zij door het slachtoffer in de prostitutie werd gedwongen dan wel dat zij door hem seksueel werd misbruikt, de gebeurtenissen in gang gezet die uiteindelijk hebben geleid tot de dood van [slachtoffer 1].
Bij de strafoplegging zal de rechtbank anderzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden die tot matiging van de straf hebben geleid.
Verdachte was ten tijde van het strafbaar feit nog maar net 16 jaren oud. Voorts blijkt uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door drs. A.F.J.M. Zwegers, GZ-psycholoog van 29 januari 2010 en door A.X. Rutten, kinder- en jeugdpsychiater, d.d. 25 januari 2010 uitgebracht rapport, dat het door verdachte gepleegde strafbare feit in licht verminderde mate aan haar kan worden toegerekend.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van de haar onder feit 1 primair en impliciet subsidiair en onder feit 2 tenlastegelegde feiten. De rechtbank is van oordeel dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan jeugddetentie welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
In voornoemde psychiatrisch rapport pro justitia is, zakelijk weergegeven, onder meer het navolgende gesteld:
Bij onderzochte lijkt sprake te zijn van een hechtingsstoornis. Er is sprake van duidelijk gestoorde en niet bij de ontwikkeling passende sociale binding in de meeste situaties. Er is sprake van oppervlakkig hechtingen, zoals blijkt uit kritiekloze vriendelijkheid met duidelijk onvermogen passende selectieve hechtingen te tonen. Er is gebrek aan selectiviteit in de keuze van hechtingsfiguren. Vermoedelijk is sprake geweest van veronachtzaming van een basale emotionele behoefte waardoor er geen sprake is geweest van het vormen van een stabiele hechting. Daarnaast is sprake van een gedragsstoornis. Onderzochte heeft gelogen. Onderzochte is langdurig thuis weggebleven en heeft gespijbeld. Ook vertoont onderzochte seksueel risicovol gedrag.
Samenhangend met de gedragsstoornis en de hechtingsstoornis bestaat er bij onderzochte een verhoogde spanningsbehoefte. Ook is zij impulsief; zij handelt eerst alvorens na te denken. Dit heeft een rol gespeeld bij het ten laste gelegde, indien bewezen. Er blijkt veel schimmigheid rondom onderzochte. Moeder is niet verschenen voor een gesprek en vervolgens ook niet bereikbaar en heeft nooit meer iets van zich laten horen. De flarden die wel bekend zijn, zijn grotendeels ongunstige berichten over vroegtijdige beëindiging van reguliere scholing, verbroken contact met vader, die onderzochte het voorstel zou hebben gedaan om zich te prostitueren en het opgroeien met een lichamelijk zieke moeder die vermoedelijk niet de vereiste structuur kan bieden. Onderzochte heeft al vanaf heel jonge leeftijd veel oudere vrienden. Ze vertoont risicovol seksueel gedrag en heeft daar geen moment bij stil gestaan. Er is weinig aan te wijzen wat op dit moment goed verloopt in haar leven. Vanwege de ernst van de stoornis, de ernst van het ten laste gelegde en de ongunstige opvoedingsomstandigheden wordt plaatsing in een behandelinrichting voor jeugdigen, een zogenaamde PIJ-maatregel, geadviseerd.
Een inrichting waar ervaring bestaat met hechtingsstoornissen heeft de voorkeur.
In voornoemde psychologisch rapport pro justitia is, zakelijk weergegeven, onder meer het navolgende gesteld:
Er zijn bij betrokkene verstandelijke beperkingen aanwezig die haar belemmeren bij het oplossen van problemen en het overzien van de gevolgen van het handelen. Daarnaast bestaat er persoonlijkheidsproblematiek die onder meer tot afwijkend sociaal-emotioneel functioneren leidt. Betrokken weegt de emotionele reikwijdte van haar handelen niet goed mee en stemt zich niet goed af op de emotionele gevolgen van haar gedrag voor anderen. Hierdoor mist zij een belangrijk intrinsiek motief om impulsen te beheersen. Betrokkene heeft, meer dan de gemiddelde leeftijdsgenoot, externe begrenzing (vanuit een pedagogische structuur) nodig, maar zij heeft sterk de neiging om zichzelf daaraan te onttrekken. Betrokkene minacht autoriteit en gezag. Zij eist zelfbepaling op en staat autonoom in het leven. Betrokkene toetst haar beslissingen niet aan anderen die het beter kunnen weten, maar gaat haar eigen gang, waarbij zij zich ook niet om de emotionele gevolgen bekommert.
In de periode voorafgaand aan het tenlastegelegde, werd betrokkene wegens opvoedingsproblemen in crisisopvang bij een pleeggezin geplaatst (in het kader van een OTS), maar al snel ontvluchtte zij die situatie. Alom werd vermoed dat betrokkene zich in situaties begaf die bedreigend voor haar ontwikkeling waren. Betrokkene werd twee weken later aangetroffen op het station te Eindhoven, waarna zij werd overgebracht naar een opvangcentrum (Lievenshove te Oosterhout). Ook daar liep zij al snel weg. Ze was enkele weken spoorloos en werd dan op het station te Helmond aangetroffen. In afwachting van een gesloten plaatsing werd betrokkene teruggebracht naar Lievenshove. Tijdens haar eerste verlof op 2 juni 2009 liep betrokkene opnieuw weg. Ze was toen enkele maanden spoorloos tot zij in verband met de actuele strafzaak werd aangehouden.
Als het tenlastegelegde wordt bewezen, is het aannemelijk dat betrokkene daartoe mede onder invloed van haar gebrekkige ontwikkeling werd bewogen. Betrokkene's verklaringen omtrent haar gedrag en haar motieven tot handelen ten tijde van het tenlastegelegde zijn niet consistent. Hierdoor kon geen betrouwbaar inzicht verkregen worden in de wijze waarop betrokkene's gebrekkige ontwikkeling precies in oorzakelijk verband met het tenlastegelegde, indien bewezen, gestaan zou kunnen hebben. De verstandelijke beperkingen brengen een gebrekkig vermogen om problemen op te lossen met zich mee en belemmeren betrokkene bij het overzien van de gevolgen van het handelen. Dit is permanent medebepalend voor betrokkene's functioneren en heeft haar dus ook ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. Verder is het niet ondenkbaar, als het tenlastegelegde wordt bewezen, dat betrokkene's gebrekkige motief om impulsen te beheersen, vanuit haar persoonlijkheidsproblematiek, van oorzakelijke betekenis geweest is.
Als betrokkene niet extern begrensd wordt, is de kans groot dat zij zich opnieuw naar omstandigheden zal bewegen die bedreigend zijn voor haar ontwikkeling en die haar tot wederrechtelijk handelen kunnen aanzetten. Omdat betrokkene zich bij herhaling aan haar opvoeding onttrok, was zij reeds in afwachting van een gesloten plaatsing in het kader van de bestaande OTS. Thans is de indicatie voor een gesloten behandeling nog duidelijker in het belang van betrokkene's verdere ontwikkeling. Bovendien is zo'n gesloten behandeling aangewezen om te voorkomen dat er risico's voor anderen ontstaan.
Gezien de ernst van het tenlastgelegde, het risico dat voortkomt uit betrokkene's gebrekkige ontwikkeling en de mate waarin haar verdere ontwikkeling wordt bedreigd als zij niet extern begrensd wordt, ziet ondergetekende geen andere mogelijkheid dat het opleggen van de maatregel PIJ te adviseren. Omdat betrokkene zich eerder onttrokken heeft aan situaties die bedoeld waren om haar te begrenzen en omdat zij niet gemotiveerd is om zich te laten behandelen, kan men van een voorwaardelijke PIJ-maatregel geen resultaat verwachten. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is naar mening van ondergetekende het meest aangewezen.
Deze maatregel is van belang om betrokkene de noodzakelijke pedagogische structuur te bieden en om te voorkomen dat zij zich aan die structuur onttrekt. Als betrokkene niet langdurig extern wordt begrensd door een professionele pedagogische structuur, bestaat een aanzienlijke kans dat een persoonlijkheidsstoornis tot ontwikkeling komt.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de adviesrapportage van de Jeugdreclassering opgemaakt door de heer T. van Grinsven d.d. 22 februari 2010. In voornoemd rapport is, zakelijk weergegeven onder meer het navolgende gesteld:
De Jeugdreclassering kan niets anders concluderen dan dat zij de adviezen van beide NIFP-rapportages moet volgen. Er zijn teveel factoren aanwezig die op dit moment een bedreiging vormen voor [verdachtes] ontwikkeling en waardoor recidive niet kan worden uitgesloten.
Om [verdachte] uitzicht op een veilige en positieve ontwikkeling te kunnen bieden, is naar de mening van de Jeugdreclassering behandeling in het kader van een PIJ-maatregel noodzakelijk.
De heer Van Grinsven van de Jeugdreclassering Nederland heeft ter terechtzitting verklaard dat de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen het meest passend is. Betrokkene heeft al baat bij de therapie die zij in JJI De Heuvelrug krijgt. De duur van een gedragsbeïnvloedende maatregel zal naar verwachting te kort zijn. Betrokkene heeft weinig structuur in haar leven en daarom is de kans op een terugval groot. Gelet op haar impulsiviteit kan zij makkelijk in een situatie komen waarin iemand een verkeerde invloed op haar heeft. Verder heeft de heer Van Grinsven verklaard dat betrokkene baat heeft bij een gestructureerde omgeving en dat haar thuissituatie naar verwachting haar onvoldoende structuur biedt.
Mevrouw Dessing, gezinsvoogd van de Raad voor de Kinderbescherming heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij zich aansluit bij het advies van de Jeugdreclassering dat geadviseerd wordt een PIJ-maatregel aan betrokkene op te leggen, nu zij langdurige behandeling behoeft.
De rechtbank stelt vast dat alle deskundigen in voornoemde rapporten hun zorg uitspreken over de negatieve ontwikkeling van verdachte en de noodzaak van een behandeling ter voorkoming van recidive. Alle deskundigen adviseren de oplegging van een PIJ-maatregel. De rechtbank neemt de aanbevelingen, de conclusies en de gronden waarop die berusten en zoals die in hiervoor genoemde rapporten zijn opgenomen over en maakt die tot de hare.
De rechtbank overweegt dat het hierna te kwalificeren feit een misdrijf betreft waarop voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist, terwijl het voorts een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Bovendien is deze maatregel naar het oordeel van de rechtbank in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte.
Gelet op dit alles acht de rechtbank de behandeling in een gesloten setting met een voor verdachte duidelijke structuur noodzakelijk. De rechtbank zal dan ook de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opleggen.
De vordering van de benadeelde partij [persoon 1].
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De benadeelde partij heeft een bedrag van EUR 25,24 aan materiële schade (reiskosten en medische kosten) gevorderd. De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in dit onderdeel van de vordering, omdat er geen sprake is van rechtstreekse schade. Hiervan is alleen sprake als iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. In het algemeen beschermen strafbepalingen niet het belang van derde belanghebbenden, zodat doorgaans alleen het slachtoffer van het strafbaar feit rechtstreekse schade kan vorderen. Dat is hier ook het geval.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij heeft een bedrag van EUR 5.000,00 aan immateriële schade gevorderd. Het gaat hier om zogenoemde "shockschade". De Hoge Raad heeft onder andere in zijn arrest van 3 juli 2007 (LJN: BA5624) overwogen dat voor vergoeding van immateriële schade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarover is niets gesteld of gebleken. Nu tevens vaststaat dat deze vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zal de rechtbank de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 48, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77v, 77jj en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het haar onder feit 1 primair en impliciet subsidiair en feit 2 tenlastegelegde;
verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
Medeplichtigheid aan doodslag
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
* Jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
* Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van 2 jaar
T.a.v. feit 1 primair, feit 1 subsidiair:
* Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [persoon 1] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter, tevens kinderrechter-plaatsvervanger,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. B. Damen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans-Jongeneelen, griffier,
en is uitgesproken op 26 juli 2010.
mr. B. Damen is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
1 Proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, gezamenlijke recherche Eindhoven, met dossiernummer 2009148908, afgesloten op 12 november 2009 (hierna verder genoemd PV), verklaring verdachte p. 189-190; verklaring [medeverdachte 3], p. 218-219.
2 Verklaring verdachte ter terechtzitting op 12 juli 2010.
3 Verklaring verdachte ter terechtzitting op 12 juli 2010.
4 Verklaring medeverdachte [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris d.d. 22 februari 2010, p. 1; verklaring medeverdachte [medeverdachte 3], PV p. 218 en 219; verklaring verdachte, PV p. 190.
5 Verklaring [slachtoffer 3], PV p. 631 en verklaring [slachtoffer 2], PV p. 601.
6 Verklaring [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2010, p. 1; verklaring [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2010, p. 1.
7 PV verdachte, PV p. 191.
8 Verklaring Sieben bij de rechter-commissaris d.d. 20 januari 2010, p. 1.
9 Verklaring [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2010, p. 3; verklaring [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2010, p. 3.
10 Proces-verbaal van bevindingen, PV p. 409; deskundigenrapport P.M.I. van Driessche, arts en patholoog, p. 5.
11 PV p. 179.
12 Verklaring medeverdachte [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris d.d. 22 februari 2010, p. 1; verklaring medeverdachte [medeverdachte 3], proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, gezamenlijke recherche Eindhoven, met dossiernummer 2009148908, afgesloten op 12 november 2009 (hierna verder genoemd PV), p. 218.
13 PV, verklaring verdachte, p. 189.
14 Verklaring [medeverdachte 2] PV p. 633, verklaring [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris p. 1 en 2, verklaring [slachtoffer 2], PV p. 601 en verklaring [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris, p. 1 en 2.
15 Verklaring medeverdachte [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris.
16 Verklaring medeverdachte [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris en verklaring [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris.
17 PV verklaring [medeverdachte 3], p. 219 en PV verklaring verdachte p. 135-136 en verklaring verdachte ter terechtzitting op 12 juli 2010.
18 PV verklaring verdachte p. 188-189.
19 PV verklaring verdachte p. 181.
20 PV verklaring verdachte p. 186 en 187.
13
Parketnummer: 01/839419-09
[verdachte]