vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/845495-09
Datum uitspraak: 13 juli 2010
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [woonplaats, adres]
thans gedetineerd te: Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 01 februari 2010, 27 april 2010 en 29 juni 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 december 2009.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 23 oktober 2009 t/m 30 oktober 2009 te
Bodrun (Turkije) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of
bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1]
heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit
of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de anus en/of
(vervolgens) in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht en bestaande dat geweld of
die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere
feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte (hieraan voorafgaand) die [slachtoffer 1]
heeft proberen te wurgen en/of in een kast heeft opgesloten en/of een brandend
papiertje in die kast heeft gedaan en/of heeft geslagen en/of vervolgens die
[slachtoffer 1] op bed heeft gesmeten en die [slachtoffer 1] heeft gedwongen haar kleren uit
te doen en/of (aldus) voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen
ontstaan;
artikel 242 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 23 oktober 2009 t/m 30 oktober 2009 te
Bodrun (Turkije) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] haar keel heeft dichtgeknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
artikel 45 jo 302 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks in de periode van 23 oktober 2009 t/m 30 oktober 2009 te
Bodrun (Turkije) opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een
persoon, te weten [slachtoffer 1], haar keel heeft dichtgeknepen en/of heeft
geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
artikel 300 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks in de periode van 23 oktober 2009 t/m 30 oktober 2009 te
Bodrun (Turkije) opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid
heeft beroofd en / of beroofd gehouden, door die voornoemde [slachtoffer 1]
opzettelijk en wederrechtelijk in een kast op te sluiten;
artikel 282 Wetboek van Strafrecht
Tengevolge van een kennelijke schrijffouten in de tenlastelegging begaan staat de naam van het slachtoffer op diverse plaatsen onvolledig vermeld. De volledige naam is [slachtoffer 1] Voorts staat als pleegplaats vermeld Bodrun. Dit moet zijn Bodrum. De rechtbank herstelt deze schrijffouten. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Middels een brief d.d. 25 januari 2010 heeft de officier van justitie ad informandum gevoegd: mishandelingen van [slachtoffer 1], gepleegd in de periode van 01 augustus 2009 tot en met 22 oktober 2009 te Den Haag, althans in Nederland. Verdachte heeft deze feiten ter terechtzitting van 29 juni 2010 bekend.
Rechtsmacht.
De Nederlandse strafwet is toepasselijk, aangezien verdachte de Nederlandse nationaliteit bezit en ook ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten die nationaliteit bezat, terwijl deze feiten door de Nederlandse strafwet als misdrijven worden beschouwd en op die feiten door de Turkse strafwet ook straf is gesteld.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen1 en de beoordeling daarvan.
Vaststaande feiten.
In de periode van 23 oktober 2009 tot en met 30 oktober 2009 is verdachte met zijn toenmalige vriendin [slachtoffer 1] (verder te noemen: aangeefster) op vakantie in Bodrum in Turkije2.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht feit 1, feit 2 primair en feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bepleit vrijspraak voor feit 1, feit 2 primair en feit 3. Feit 2 subsidiair kan wettig en overtuigend worden bewezen. De gevoerde verweren worden hieronder besproken.
Het oordeel van de rechtbank.
Op 31 oktober 2009 krijgt de politie de melding dat in de trein een meisje is bedreigd door haar vriend. Deze trein bevindt zich op dat moment op het centraal station te Oss. Het blijkt te gaan om [slachtoffer 1] (verder: aangeefster) en [verdachte] (verder: verdachte). Op het station nemen de agenten aangeefster en verdachte apart en vragen hen wat er aan de hand is. Verdachte begint te huilen en vertelt spontaan dat hij en aangeefster afgelopen nacht zijn teruggekeerd van vakantie en dat hij aangeefster tijdens deze vakantie heeft verkracht, in een kast heeft opgesloten, heeft geslagen tegen haar hoofd en haar keel heeft dichtgeknepen. Aangeefster verklaart in eerste instantie dat er geen dingen zijn voorgevallen tijdens de vakantie. Nadat de agent die haar heeft gesproken van zijn collega verneemt wat verdachte heeft verklaard en haar nogmaals vraagt wat er op vakantie is gebeurd, zegt aangeefster dat zij de afgelopen week door verdachte is verkracht, dat haar keel is dichtgeknepen, dat zij in de kast was gestopt en dat zij onder dwang haar eigen ontlasting moest opeten. Ze wil aangifte doen tegen verdachte.
Tijdens het transport naar het politiebureau herhaalt verdachte de verklaring die hij eerder heeft afgelegd3.
Door de verdediging is primair aangevoerd dat de eerste verklaring die verdachte tegenover de politie heeft afgelegd niet mag bijdragen aan het bewijs, aangezien verdachte toen nog niet de cautie was medegedeeld. De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte werd op dat moment nog niet als verdachte aangemerkt, immers de agenten wisten niet wat er tussen verdachte en aangeefster aan de hand was. Op het moment dat hem werd gevraagd wat er aan de hand was heeft verdachte spontaan een verklaring afgelegd. Deze verklaring is niet onrechtmatig verkregen en kan worden gebruikt als bewijsmiddel. Verdachte herhaalt bovendien deze verklaring nadat hem de cautie is medegedeeld.
De verdediging heeft subsidiair aangevoerd dat het proces-verbaal dat de agenten hierover hebben opgemaakt niet klopt en dat verdachte enkel bevestigend heeft geantwoord op hetgeen de agenten hem voorhielden met de bedoeling om aangeefster tot bedaren te brengen. De rechtbank gaat uit van de juistheid van op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal, tenzij er aanwijzingen zijn voor het tegendeel. In dit geval zijn die aanwijzingen er niet. Verdachte en aangeefster zijn op een afstand van ongeveer dertig meter van elkaar gehoord en aangeefster was op dat moment rustig. Het proces-verbaal is er voorts duidelijk over dat verdachte als eerste en spontaan begint te verklaren op een moment dat de verbalisanten nog niet wisten wat er aan de hand was. Van een enkel bevestigen kan dan geen sprake zijn. De rechtbank verwerpt het verweer.
Aangeefster verklaart dat zij en verdachte iedere dag ruzie hadden en dat verdachte haar tijdens de vakantie meermaals heeft geslagen. Op de vierde dag van de vakantie hadden zij ook ruzie. Hierover verklaart aangeefster onder meer het volgende. Verdachte heeft aangeefster tegen de muur geslagen, waarbij zij een snee in het hoofd heeft opgelopen. Daarna pakte verdachte haar vast en duwde haar in een kast. Hij deed de deur van de kast dicht en bond deze met een snoertje dicht. Nadat verdachte een paar brandende papiertjes in de kast had gegooid, raakte aangeefster in paniek en trapte zij de deuren open. Verdachte smeet haar vervolgens op bed en zei dat zij zich moest uitkleden. Zij moest gehurkt op het bed gaan zetten. Verdachte heeft haar toen anaal verkracht en vervolgens gedwongen om hem te pijpen4.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaring van aangeefster niet mag worden gebruikt voor het bewijs gezien haar psychische toestand en de aantoonbare onwaarheden die zij heeft verteld. De rechtbank constateert dat aangeefster ten tijde van haar eerste uitvoerige verklaring op 31 oktober 2009 zodanig in de war was dat deze verklaring niet betrouwbaar is. Op 12 januari 2010 doet zij aangifte van de tenlastegelegde feiten en legt daarbij een heldere verklaring af. Op 13 april 2010 wordt aangeefster op verzoek van de verdediging bij de rechter-commissaris gehoord. Op dat moment verklaart zij wederom op een heldere manier overeenkomstig haar aangifte. De verklaring van aangeefster vindt bovendien ondersteuning in andere bewijsmiddelen. De rechtbank ziet geen reden om haar aangifte en haar verklaring bij de rechter-commissaris als onbruikbaar aan te merken. De rechtbank verwerpt het verweer.
Verdachte erkent ter terechtzitting dat hij aangeefster heeft geslagen en dat hij haar keel heeft dichtgedrukt. Tevens erkent hij dat hij aangeefster in de kast heeft geduwd, waar zij vervolgens vijftien à twintig minuten in heeft gezeten5.
Ten aanzien van feit 2 hebben zowel verdachte als aangeefster verklaard dat verdachte aangeefster heeft geslagen. Wanneer de politie voor het eerst met verdachte en aangeefster spreekt nadat zij door medewerkers van de Nederlandse Spoorwegen zijn gealarmeerd verklaren beiden onafhankelijk van elkaar dat verdachte op vakantie de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen6. De rechtbank kan op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet vaststellen met welke kracht en gedurende hoeveel tijd de keel van aangeefster is dichtgeknepen. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans is geweest dat het handelen van verdachte zou kunnen leiden tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hieruit volgt dat verdachte van het onder feit 2 primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken. De rechtbank acht op grond van de aangifte en de verklaring van verdachte het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat aangeefster als gevolg van de mishandeling letsel en pijn heeft ondervonden. Dat aangeefster letsel heeft ondervonden baseert de rechtbank op de verklaring van aangeefster en voorts de verklaring van verdachte inhoudende dat hij aangeefster heeft geslagen en vervolgens een hoofdwond bij haar heeft gezien7. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat aangeefster zelf de veroorzaakster is geweest van die verwonding niet aannemelijk.
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging aangevoerd dat er geen sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Verdachte heeft aangeefster weliswaar in de kast geduwd, maar zij kon de kast op elk gewenst moment verlaten. De rechtbank verwerpt dit verweer. Voordat en nadat hij door de politie is aangehouden heeft verdachte verklaard dat hij aangeefster in een kast had opgesloten. Bij de politie heeft verdachte vervolgens verklaard dat hij weet dat aangeefster bang van hem is. Als hij zijn stem verheft dan reageert aangeefster volgens hem bang, ze begint te trillen en durft niet meer te bewegen8. Hij heeft voorts bij de politie verklaard9 dat hij op een dag tijdens de vakantie enorm boos was, aangeefster bij haar arm pakte, meenam naar de kast en haar erin duwde met de woorden: "Blijf daar maar". Tevens heeft hij verklaard dat de deurtjes van de kast dicht waren10 en dat aangeefster pas uit de kast kwam nadat hij tegen haar zei dat ze eruit moest komen11. De rechtbank acht op grond van de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en enige tijd beroofd heeft gehouden, zoals tenlastegelegd onder feit 3.
Ten aanzien van feit 1 erkent verdachte dat hij anale en orale seks heeft gehad met aangeefster. Verdachte stelt zich op het standpunt dat dit met instemming van aangeefster gebeurde.
De verklaring van aangeefster, in het vorenstaande reeds weergegeven, wordt ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], waaruit blijkt dat verdachte als eerste en spontaan verklaart dat hij aangeefster tijdens de vakantie heeft verkracht. Aangeefster verklaart dit daarna onafhankelijk van verdachte ook. De verklaring van verdachte dat aangeefster dit in de trein al had geroepen vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. De conducteur12 verklaart dat aangeefster hem vertelde dat zij door haar vriend was mishandeld en in een kast was opgesloten. Uit zijn verklaring blijkt niet dat door aangeefster is gesproken over verkrachting. Uit het feit dat verdachte het woord "verkrachting" in de mond neemt, leidt de rechtbank af dat hij wist dat het seksuele contact voor aangeefster niet vrijwillig was maar afgedwongen. Op grond van eerdere negatieve ervaringen heeft aangeefster bovendien ernstige bezwaren tegen anale seks en verdachte wist dit13. De context waarbinnen de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, te weten nadat aangeefster was mishandeld en opgesloten door verdachte en verdachte erg boos was, maakt de verklaring van verdachte dat aangeefster heeft ingestemd met een voor haar naar verwachting pijnlijk experiment onaannemelijk. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster door middel van geweld heeft gedwongen tot het ondergaan van anale en orale seks. De rechtbank acht op grond van de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de verklaring van verdachte het tenlastegelegde onder feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang gezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 23 oktober 2009 tot en met 30 oktober 2009 te Bodrum (Turkije) door geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de anus en vervolgens in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht en bestaande dat geweld hierin dat verdachte (hieraan voorafgaand) die [slachtoffer 1] in een kast heeft opgesloten en heeft geslagen en vervolgens die [slachtoffer 1] op bed heeft gesmeten en die [slachtoffer 1] heeft gedwongen haar kleren uit te doen;
in de periode van 23 oktober 2009 tot en met 30 oktober 2009 te Bodrum (Turkije) opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1], haar keel heeft dichtgeknepen en heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
in de periode van 23 oktober 2009 tot en met 30 oktober 2009 te
Bodrum (Turkije) opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid
heeft beroofd en beroofd gehouden, door die voornoemde [slachtoffer 1]
opzettelijk en wederrechtelijk in een kast op te sluiten.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte voor feit 1, feit 2 primair en feit 3 zal worden opgelegd:
- een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest en
- een maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie in het bijzonder meegewogen de ernst van de feiten, het strafblad van verdachte en de diverse gedragskundige rapportages omtrent verdachte waaruit onder meer blijkt dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen. Tevens heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ad informandum gevoegde feiten.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Indien de rechtbank het standpunt van de verdediging inzake de bewezenverklaring volgt, is een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend. De maatregel van terbeschikkingstelling kan in dat geval niet worden opgelegd. Indien de rechtbank tot een ander oordeel komt en aan verdachte een maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege oplegt, dan dient met de tenuitvoerlegging van deze maatregel zo spoedig mogelijk te worden aangevangen. Een langdurige gevangenisstraf is om die reden niet wenselijk.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich op grove wijze misdragen tegenover zijn toenmalige vriendin, van wie hij wist dat zij zeer kwetsbaar in het leven stond en in het verleden meermalen slachtoffer was geweest van seksueel geweld. De relatie tussen hen beiden werd gekenmerkt door voortdurende conflicten, waarbij ook fysiek geweld niet werd geschuwd. Tijdens een gezamenlijke vakantie in Turkije is de zaak (verder) uit de hand gelopen. Verdachte mishandelde zijn vriendin, sloot haar op in een kast en dwong haar tot seks. Dit moet voor het slachtoffer een zeer negatieve en ingrijpende ervaring zijn geweest. Naar algemene ervaringsregels zal het slachtoffer de emotionele gevolgen hiervan nog lange tijd ondervinden. De rechtbank acht het zorgelijk dat verdachte op een dergelijke volstrekt onbeheerste manier zijn agressie heeft botgevierd.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Op 24 juni 2010 hebben psychiater A.C. Bruijns en psycholoog J. Heerschop, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum te Utrecht, een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De in dit rapport vermelde conclusie luidt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid en een persoonlijkheidsstoornis met kenmerken van de borderline, antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens die wordt gevormd door de afhankelijkheid van verschillende middelen. De beïnvloeding van de stoornissen op het gedrag van verdachte is volgens onderzoekers van dien aard dat hij verminderd toerekeningsvatbaar is te achten en de kans op een nieuw gewelddadig delict is verhoogd.
Ingeschat wordt dat iedere vorm van ambulante behandeling gedoemd is te mislukken, omdat verdachte er voor zou weglopen. Alles overwegende is de conclusie dat elke minder vergaande maatregel dan TBS met dwangverpleging ontoereikend zal zijn.
Deze bevindingen stemmen overeen met de bevindingen van psychiater dr. A.J.W.M. Trompenaars en psycholoog drs. B.Y. van Toorn, die beiden op 27 januari 2010 over verdachte hebben gerapporteerd.
Namens is de reclassering is door L. van Galen een rapport d.d. 28 januari 2010 omtrent verdachte uitgebracht. De reclassering schat het recidiverisico en het gevaarsrisico in als hoog, aangezien er problemen zijn op nagenoeg alle leefgebieden. Gelet op ervaringen met verdachte in het verleden wordt ingeschat dat er een hoog risico is op onttrekken aan voorwaarden, reden waarom de reclassering geen meerwaarde ziet in een verplicht reclasseringstoezicht.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemde rapportages en de gronden waarop zij berusten over. Zij zal hiermede bij het bepalen van de straf en maatregel rekening houden.
De rechtbank overweegt voorts dat de hierna te kwalificeren feiten 1 en 3 misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, terwijl de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen gelet op hetgeen hiervoor is overwogen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist en het misdrijven betreft die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Ondanks de jeugdige leeftijd van verdachte ziet de rechtbank, gelet op de ernst van de geconstateerde stoornis, het gevaar voor nieuwe gewelddadige strafbare feiten en het onvermogen van verdachte om zich in een minder vergaand juridisch kader aan een behandeling te committeren, geen andere mogelijkheid dan aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen met een bevel tot verpleging van overheidswege.
De rechtbank zal een gevangenisstraf van een kortere duur opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank van oordeel is dat de - naar verwachting langdurige - behandeling van verdachte zo spoedig mogelijk dient te beginnen.
De rechtbank heeft bij haar strafoplegging tevens rekening gehouden met de ad informandum gevoegde feiten, die verdachte ter terechtzitting heeft bekend.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 5, 10, 27, 37a, 37b, 57, 242, 282, 300.
Ten aanzien van feit 2 primair:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3:
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
verkrachting
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
mishandeling
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel:
Ten aanzien van feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 1 en feit 3:
Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging voor de duur van 2 jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. J.D. Streefkerk, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.W.A. Kap-Knippels, griffier,
en is uitgesproken op 13 juli 2010.
1 Voor zover hierna wordt verwezen naar Eindpv. wordt hiermee bedoeld: eindproces-verbaal van de regiopolitie Brabant-Noord, afdeling zeden districten 3, 4 en 5, dossiernummer PL2140 2009 124509, afgesloten d.d. 15 december 2009, aantal doorgenummerde pagina's: 93.
2 Aangifte van [slachtoffer 1], opgenomen in een proces-verbaal van aangifte van [persoon 1] en [persoon 2], d.d. 12 januari 2010, proces-verbaalnummer: 2009123573-19, aantal doorgenummerde pagina's: 12, verder te noemen: aangifte, pag. 7-8.
3 Eindpv. pag. 20-21: proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
4 Aangifte pag. 8-10 en proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 13 april 2010, rc-nr. 09/1840.
5 Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 29 juni 2010: verklaring van verdachte.
6 Eindpv. pag. 21: proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
7 Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 29 juni 2010: verklaring van verdachte.
8 Eindpv. pag. 71 en 74: verklaring van verdachte.
9 Eindpv. pag. 76: verklaring van verdachte.
10 Eindpv. pag. 77: verklaring van verdachte.
11 Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 03 november 2009, rc-nr 09/1840.
12 Eindpv. pag. 57: verklaring van [persoon 3]
13 Eindpv. pag. 82: verklaring van verdachte.
11
Parketnummer: 01/845495-09
[verdachte]