RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Zaaknummer : 202162 / FA RK 09-6083
Uitspraak : 25 juni 2010
[eiseres]
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: eiseres,
gemachtigde: mr. J. Withaar,
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
hierna te noemen: de stichting.
1. Op 29 januari 2009 heeft eiseres bij de stichting een aanvraag ingediend om een indicatiebesluit als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder b, van de Wet op de jeugdzorg (Wjz), strekkende tot verlening van zorg ten behoeve van de zoon van eiseres, [zoon]. De stichting heeft bij besluit van 15 maart 2009 een beslissing op de aanvraag genomen.
2. Tegen het besluit van 15 maart 2009 heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend. De stichting heeft het bezwaarschrift bij besluit van 17 september 2009 ongegrond verklaard.
3. Eiseres heeft op 3 november 2009 beroep ingesteld tegen het besluit van 17 september 2009. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 30 november 2009.
4. De stichting heeft bij brief van 23 december 2009 de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden en een verweerschrift ingediend.
5. Het beroep is behandeld ter zitting van 1 februari 2010. Verschenen zijn eiseres, bijgestaan door mr. D.C.M. Martens. De stichting is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
6. De stichting heeft in voornoemd besluit van 15 maart 2009 de volgende AWBZ-zorg is geïndiceerd:
- begeleiding groep in dagdelen eerste termijn (BG groep), klasse 1, 1 dagdeel per week;
- begeleiding individueel in uren eerste termijn (BG ind), klasse 5, 10/12,9 uur per week;
- verblijf tijdelijk (VB-TYD), klasse 1, 1 etmaal per week.
De verzilveringstermijn is bepaald op een jaar; het besluit geldt van 15 maart 2009 tot 14 september 2009.
Dit besluit is bij de besluit op bezwaar gehandhaafd.
7. Het beroep van eiseres komt er - zakelijk weergegeven - op neer dat de stichting bij toekenning van de hiervoor omschreven zorg heeft miskend dat eiseres door overbelasting zelfs de gebruikelijke zorg voor [zoon] niet kan bieden. Ten onrechte heeft de stichting daarom de omvang van de te indiceren zorg beperkt tot de bovengebruikelijke zorg. Voorts heeft de stichting de ernst van de beperkingen en de daarmee noodzakelijk verband houdende omvang van de individuele begeleiding van [zoon] onderschat, en ten onrechte aangenomen dat eiseres die begeleiding ook uit andere, op de AWBZ voorliggende, bronnen zou kunnen ontvangen of financieren. Tenslotte is de indicatie ten onrechte beperkt tot een periode van een half jaar, nu bij voorbaat duidelijk is dat [zoon] gelet op de aard van zijn stoornis gedurende langere tijd zal zijn aangewezen op de gevraagde zorg.
8. Eiseres voert ter onderbouwing van het beroep het volgende aan.
Gedurende de periode van het bestreden indicatiebesluit heeft eiseres vanwege deze overbelasting niet gewerkt. Eiseres probeert zoveel mogelijk anderen in te huren, maar in de praktijk is het niet mogelijk één persoon te vinden die alle bovengebruikelijke zorg voor [zoon] kan verrichten. Daarom huurt eiseres gedeeltelijk zichzelf in.
[zoon] is gediagnosticeerd met psychiatrische gedrags- en opvoedingsproblematiek. De opvoeding van [zoon] valt eiseres als alleenstaande ouder buitengewoon zwaar. Vrijwilligers kunnen geen geschikte hulp bieden, [zoon] valt niet onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) en [zoon] valt niet binnen de doelgroep van Stichting MEE.
Omdat [zoon] veel behoefte heeft aan structuur en duidelijkheid heeft hij een vast omlijnd weekprogramma. Bij zijn ochtendritueel is intensieve individuele begeleiding noodzakelijk. Een gemiddeld kind heeft hiervoor circa een uur nodig, [zoon] 3 uur. Eiseres is zelf overbelast geraakt door alle zorgtaken.
[zoon] ontving in de periode in geschil kinderpsychiatrische dagbehandeling bij [naam dagbehandeling] in combinatie met speciaal basisonderwijs van scholengemeenschap [naam school]. Begeleiding door een klassenassistente was en is niet toereikend voor een goede terugkeer naar regulier basisonderwijs. Daarom wenst eiseres een indicatie voor individuele begeleiding op school.
[zoon] heeft intensieve begeleiding nodig bij het na school oefenen met de dingen die hij op de dagbehandeling heeft geleerd. Door haar overbelasting kon en kan eiseres dit niet bieden. Er is minimaal twee uur naschoolse individuele begeleiding nodig.
[zoon] mist de sociale vaardigheden om in een groep te functioneren, dus heeft hij individuele begeleiding nodig bij bijvoorbeeld zwem- en tennisles.
Logeeropvang gedurende één etmaal per week is te weinig voor eiseres en voor [zoon]. Vanwege haar overbelasting heeft eiseres meer tijd nodig om huishoudelijke taken te kunnen verrichten en om uit te rusten. Anders neemt de overbelasting van eiseres enkel toe, hetgeen niet in het belang is van [zoon]. Bovendien moet [zoon] tijdens de logeeropvang individuele begeleiding krijgen. Groepsbegeleiding is niet in zijn belang omdat hij zich negatief laat beïnvloeden door andere kinderen met gedragsproblemen. Logeeropvang gedurende drie etmalen per week in combinatie met individuele begeleiding is noodzakelijk.
Eiseres is van mening dat [zoon] minimaal recht heeft op acht klassen individuele begeleiding en drie klassen verblijf tijdelijk in combinatie met individuele ggz-begeleiding. De stichting heeft te weinig uren en de verkeerde vorm van begeleiding toegekend.
Omdat de ernstige gedragsproblematiek van [zoon] niet wijzigt heeft hij langdurig behoefte aan AWBZ-zorg. Niet valt in te zien waarom de stichting geen gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om een indicatie voor onbepaalde tijd te verstrekken. De indicaties met een korte looptijd leiden tot onzekerheid en verandering en dat is juist iets waar [zoon] veel moeite mee heeft.
9. De stichting wijst er op dat zij bij het bestreden besluit mede in beschouwing heeft genomen dat eiseres alleenstaande ouder is en dat de opvoeding van [zoon] buitengewoon zwaar is. De stichting ontkent niet dat eiseres hierbij gespecialiseerde hulp en begeleiding nodig heeft.
Het door eiseres overgelegde rapport van [rapporteur]is afgerond na de datum van de beslissing op bezwaar zodat hiermee bij het nemen van die beslissing geen rekening kon worden gehouden. De gemeente wijst hulp voor [zoon] op basis van de WMO af, echter die beslissing staat los van de beoordeling van de zorgaanspraak door de stichting op grond van de AWBZ. De stichting moet de aanspraak op AWBZ-zorg beoordelen onafhankelijk van de vraag of eiseres een beroep doet of kan doen op de WMO.
De stichting is van oordeel dat uit de door eiseres bij productie 8 overgelegde brief van MEE blijkt dat MEE mogelijkheden ziet om eiseres hulp te bieden, doch dat eiseres kenbaar heeft gemaakt verdere hulp van MEE niet op prijs te stellen
Met de in het bestreden indicatiebesluit toegekende zorgaanspraak is tegemoetgekomen aan de bovengebruikelijke zorg die de beperkingen van [zoon] vergen. Alle kinderen van vijf tot twaalf jaar hebben toezicht nodig bij hun persoonlijke verzorging. Er bestaat pas recht op AWBZ-zorg wanneer sprake is van een chronische situatie waarbij de gebruikelijke zorg voor dezelfde leeftijdscategorie substantieel wordt overschreden. Op basis van de beschikbare gegevens is de toegekende aanspraak adequaat voor de zorg die voor [zoon] als bovengebruikelijk kan worden gezien.
Begeleiding tijdens zwemles en andere vrijetijdsbesteding valt niet onder AWBZ-zorg.
Het geïndiceerde verblijf tijdelijk (respijtzorg) van een etmaal per week komt voldoende tegemoet aan het ondersteunen van eiseres en [zoon]. De thuissituatie wordt ontlast en een dreigend sociaal isolement van [zoon] wordt voorkomen. Gelet op dit laatste is niet gekozen voor individuele, maar groepsbegeleiding. De jonge leeftijd van [zoon] is bovendien reden geweest om de hoeveelheid logeeropvang thans nog op deze wijze te beperken.
De stichting verzoekt de kinderrechter het beroep af te wijzen en de beslissing op bezwaar in stand te laten.
10. De kinderrechter overweegt allereerst dat eiseres in bezwaar met zoveel woorden heeft aangegeven dat zij niet opkomt tegen het besluit van 15 maart 2009, voor zover daarin is beslist omtrent het verzoek van eiseres tot indicatie van weekendopvang voor 1 weekend per maand met begeleiding individueel, zoals geleverd in gespecialiseerde weekendhuizen en avondopvang voor 2 uur per week is geïndiceerd. Gelet op het bepaalde in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stond voor eiseres dan ook in zoverre geen beroep open tegen het bestreden besluit.
11. Het geschil beperkt zich derhalve tot de vraag of de stichting aan eiseres in redelijkheid heeft toegekend begeleiding groep in dagdelen eerste termijn (BG groep), klasse 1, 1 dagdeel per week; begeleiding individueel in uren eerste termijn (BG ind), klasse 5, 10/12,9 uur per week.
12. Op grond van artikel 5, tweede lid, onder b, van de Wet op de jeugdzorg (Wjz) - voor zover hier van belang - dient de stichting vast te stellen of een jeugdige aanspraak heeft op zorg, bestaande uit bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen vormen van geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen waarop ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aanspraak bestaat. Die Algemene Maatregel van Bestuur is het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg (verder: het Uitvoeringsbesluit).
13. Artikel 9, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit bepaalt dat als vormen van zorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder b, van de Wet op de jeugdzorg, voor zover deze zorg of het verblijf betrekking heeft op een jeugdige en verband houdt met een psychiatrische aandoening, worden aangewezen persoonlijke verzorging, begeleiding, verblijf en voortgezet verblijf als bedoeld in de artikelen 4, 6, 9, 10 en 13, tweede lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza).
14. Artikel 21, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit bepaalt dat de stichting in het indicatiebesluit aangeeft op welke vormen van zorg als bedoeld in artikel 9 de jeugdige is aangewezen.
15. Artikel 23, eerste lid, aanhef en onder b, bepaalt dat de in het indicatiebesluit vast te leggen termijn gedurende welke de aanspraak geldt, ten hoogste bedraagt een jaar na de datum waarop de zorg waarin het indicatiebesluit voorziet, is aangevangen, tenzij het betreft een aanspraak op een vorm van zorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder b, van de wet in verband met een aandoening die maakt dat een jeugdige langer dan twee jaar is aangewezen op eenzelfde vorm van zorg en voorzien wordt dat de jeugdige op deze vorm van zorg aangewezen blijft.
16. De stichting is blijkens voormelde wettelijke bepalingen in het onderhavige geval bevoegd te bepalen op welke vormen van zorg als bedoeld in de artikel 4, 6, 9, 10 en 13, tweede lid, Bza [zoon] aanspraak heeft. De kinderrechter stelt vast dat bedoelde vormen van zorg slechts in algemene zin zijn omschreven, en dat bij of krachtens de Wjz geen nadere voorwaarden of voorschriften zijn vastgesteld met betrekking tot de toepassing van deze bevoegdheid of omtrent beperkingen in aard en omvang van de zorg waarop de jeugdige aanspraak heeft.
17. Dit impliceert dat de door de stichting te verrichten vaststelling van de in aanmerking te nemen feiten en omstandigheden en afweging van de in aanmerking te nemen belangen door de kinderrechter slechts terughoudend kunnen worden getoetst. Dit laat onverlet dat de besluitvorming moet voldoen aan de eisen die door de Awb aan met name zorgvuldigheid en motivering worden gesteld en dat de kinderrechter de besluitvorming daaraan moet toetsen. Dit betekent dat de kinderrechter zonder terughoudendheid moet toetsen of het bestreden besluit berust op een zorgvuldig onderzoek en een motivering die het bestreden besluit kan dragen.
18. Niet gebleken is dat de stichting met het oog op de door haar te verrichten vaststelling van feiten, afweging van belangen of de uitleg van de relevante wettelijke bepalingen beleidsregels als bedoeld in artikel 4:81, eerste lid, van de Awb heeft vastgesteld of bekend gemaakt.
19. Dit betekent - gelet op het bepaalde in artikel 4:82 van de Awb - dat de stichting ter onderbouwing van een besluit als het bestreden besluit niet kan volstaan met verwijzing naar een door haar gehanteerde bestendige gedragslijn, maar een op de feiten en omstandigheden van het geval toegespitste onderbouwing moet geven.
20. Naar het oordeel van de kinderrechter is de stichting daarin niet geslaagd. De stichting heeft ter onderbouwing niet mogen volstaan met verwijzing naar kennelijk door haar gehanteerde, maar voor derden niet kenbare, gedragslijnen omtrent op de AWBZ voorliggende voorzieningen, de uitleg van het door haar gebruikte begrip 'bovengebruikelijke zorg' en de weging van de ernst van de beperkingen van [zoon] en de mate van overbelasting van eiseres. Die enkele verwijzing maakt immers niet inzichtelijk waarom de door de stichting gehanteerde gedragslijnen in het algemeen redelijk zijn, noch ook waarom in de omstandigheden van dit geval niet van die gedragslijnen zou behoeven te worden afgeweken.
21. In het bijzonder schiet de motivering van het bestreden besluit tekort waar het gaat om het inzichtelijk maken van het verband tussen de ernst van de beperkingen van [zoon] en de omvang van de toegekende begeleiding. De stichting heeft in het primaire besluit overwogen dat sprake is van scores matig en zwaar op de - niet bij de gedingstukken aanwezige - beperkingen scorelijst jeugd GGZ bij [zoon]. In dit licht bezien wordt een nadere toelichting op de vertaling van deze scores naar de indeling in klasses 1 en 5 voor wat betreft de begeleiding groep en individueel node gemist.
22. Ter voorlichting van partijen wijst de kinderrechter er op dat het bepaalde in artikel 11 van het Zorgindicatiebesluit geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de stichting gehouden zou zijn bij de uitoefening van haar bevoegdheid de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ (Stcrt. 2007, 53) toe te passen. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat de stichting bij de beoordeling van aanspraken gehouden zou zijn het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, van het Bza toe te passen. Voor zover de stichting zou beogen deze bepalingen tot uitgangspunt voor haar beoordeling te nemen ligt het op haar weg toepassing te geven aan het bepaalde in Titel 4.3. van de Awb.
23. Het beroep is derhalve gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb. De stichting dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
24. De kinderrechter acht termen aanwezig de stichting te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 1196,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting;
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00 (bezwaarfase), respectievelijk € 437,00 (beroepsfase);
• wegingsfactor 1.
25. Tevens zal de kinderrechter bepalen dat verweerder aan het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 150,00 dient te vergoeden.
26. Op grond van het vorenstaande beslist de kinderrechter als volgt.
De kinderrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de stichting een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat de stichting aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt;
- veroordeelt de stichting in de door eiseres gemaakte kosten in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en van het bezwaar, vastgesteld op € 1196,00.
Aldus gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2010 in aanwezigheid van de griffier.
conc: am
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep
instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.