ECLI:NL:RBSHE:2010:BM8574

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/994040-07
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De rol van een directeur in een btw-carroussel binnen de autohandel

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 22 juni 2010, werd de verdachte, directeur van een BV, beschuldigd van deelname aan een btw-carroussel in de autohandel. De verdachte was verantwoordelijk voor het niet indienen van aangiften omzetbelasting voor het jaar 2003. De rechtbank oordeelde dat er rekening moest worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn bij het opleggen van een straf. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk vervalsen van de (bedrijfs)administratie van de BV en het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting. De rechtbank stelde vast dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet ontvankelijk was in zijn vordering, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen zeggenschap had binnen de onderneming en dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van feitelijke leiding. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van de meeste beschuldigingen, maar veroordeeld voor het niet doen van aangifte omzetbelasting door de BV. De rechtbank legde een werkstraf op van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/994040-07
Datum uitspraak: 22 juni 2010
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 juni 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 september 2008.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 8 juni 2010 is gewijzigd is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
[B.V.1], verder te noemen 'de B.V.', op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van de maand september 2003 tot en met de maand januari 2004, althans in of omstreeks de/het ja(a)r(en) 2003 en/of 2004 in de gemeente Oirschot, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een deel van) de
(bedrijfs)administratie van de B.V., zijnde (dat deel van) die (bedrijfs)administratie (telkens) (een) (samenstel van) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, althans heeft vervalst, hebbende de B.V., toen daar (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die (bedrijfs)administratie opgenomen, althans doen of laten opnemen 73, althans een of meer inkoopfactu(u)r(en), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [B.V.2], (telkens) gericht aan de B.V., (telkens) terzake de inkoop en/of levering van een of meer auto('s) door [B.V. 3], althans door [B.V.2] aan de B.V. tegen de op die factu(u)r(en) vermelde prijzen/prijs, zulks terwijl inkoop van die auto('s) voornoemd tegen de op die factu(u)r(en) vermelde prijzen /prijs door de B.V. bij / van [B.V. 3], althans [B.V.2], in werkelijkheid (telkens) niet heeft plaatsgevonden, (telkens) met het oogmerk om die/dat (samenstel van) geschrift(en) voornoemd als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte samen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,(telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
(art. 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
(bijlagen D/4, D/5, D25-24b, D/25-34b, D,25-35b, D25-36b, D25-41a, D/54-01 tot en met D/54-7, D/109 tot en met D/159 en D/166 tot en met 172, D/217 en 218)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van de maand september 2003 tot en met de maand januari 2004, althans in of omstreeks de/het ja(a)r(en) 2003 en/of 2004 in de gemeente Oirschot, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een deel van) de (bedrijfs)administratie van [B.V.1], zijnde (dat deel van) die (bedrijfs)administratie (telkens) (een) (samenstel van) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, althans heeft vervalst, hebbende hij, verdachte, toen daar (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die (bedrijfs)administratie voornoemd
opgenomen, althans doen of laten opnemen 73, althans een of meer inkoopfactu(u)r(en), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [B.V.2], (telkens) gericht aan [B.V.1], (telkens) terzake de inkoop en/of levering van een of meer auto('s) door [B.V. 3], althans door [B.V.2] aan [B.V.1] tegen de op die factu(u)r(en) vermelde prijzen/prijs, zulks terwijl inkoop van die auto('s) voornoemd tegen de op die factu(u)r(en) vermelde prijzen /prijs door [B.V.1] bij / van [B.V. 3], althans [B.V.2], in werkelijkheid (telkens) niet heeft plaatsgevonden, (telkens) met het oogmerk om die/dat (samenstel van) geschrift(en) voornoemd als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken;
(art. 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
(bijlagen D/4, D/5, D25-24b, D/25-34b, D,25-35b, D25-36b, D25-41a, D/54-01 tot en met D/54-7, D/109 tot en met D/159 en D/166 tot en met 172, D/217 en 218)
2.
[B.V.3] in of omstreeks de periode van 24 juni 2004 tot en met 21 december 2006 in de gemeente(n) Best en/of Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over de aangifteperiode augustus 20003 tot en met december 2003, niet of niet binnen de door de Inspecteur der belastingen te Eindhoven gestelde termijn heeft gedaan, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte samen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art. 69 lid 1 AWR)
3.
[B.V.2], verder te noemen 'de B.V.', op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 juni 2004 tot en met 16 augustus 2004 in de gemeente(n) Eindhoven en/of Best, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n) als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de aangiftetijdvak(ken) januari 2004 en/of februari 2004 en/of maart 2004 en/of april 2004 en/of mei 2004 en/of juni 2004 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft de B.V., (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk op de/het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Eindhoven, althans bij de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting opgegeven, althans doen of laten opgeven, over
- het aangiftetijdvak januari 2004 een bedrag aan totaal terug te vragen omzetbelasting groot 26.619,- euro en/of
- het aangiftetijdvak februari 2004 een bedrag aan totaal terug te vragen omzetbelasting groot 2.113,- euro en/of
- het aangiftetijdvak maart 2004 een bedrag aan totaal te betalen omzetbelasting groot 14.407,- euro en/of
- het aangiftetijdvak april 2004 een bedrag aan totaal terug te vragen omzetbelasting groot 12.402,- euro en/of
- het aangiftetijdvak mei 2004 een bedrag aan totaal te betalen omzetbelasting groot 8.716,- euro en/of
- het aangiftetijdvak juni 2004 een bedrag aan totaal te betalen omzetbelasting groot 27.427,- euro,
zulks terwijl de B.V. in werkelijkheid (telkens) over die/dat aangiftetijdvak(ken) voornoemd een hoger bedrag aan omzetbelasting was verschuldigd dan door de B.V. was opgegeven, althans de B.V. had doen of laten opgeven, althans over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, althans doen of laten opgeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte samen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art. 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen)
(bijlage D/006-01 tot en met D/006-06)
Tengevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging begaan staat bij feit 2 ‘augustus 20003’ vermeld in plaats van ‘augustus 2003’. De rechtbank herstelt deze schrijffout en leest het laatste in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de officier van justitie terzake feit 2:
Standpunten van partijen:
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier niet ontvankelijk is in zijn vordering. Hij heeft zich daarbij beroepen op de aanmeldings- transactie- en vervolgingsrichtlijn (Besluit van het College van procureurs-generaal en van de directeur-generaal Belastingdienst van 12 december 2000, hierna ATV-richtlijn). De raadsman stelt dat, nu het hier een omissiedelict betreft, er op grond van de ATV-richtlijn twee maal schriftelijk aangemaand had moeten worden aangifte te doen en dat is niet gebeurd.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het verweer van de raadsman moet worden afgewezen, omdat de raadsman een onjuiste visie heeft op de ATV-richtlijn en de stelling van de raadsman feitelijk onjuist is. Deze vervolgingsrichtlijn biedt namelijk meerdere mogelijkheden om een verdachte te vervolgen.
Het oordeel van de rechtbank:
De rechtbank overweegt het volgende. Voor de gevallen waarin de ambtenaren de door hen ontdekte strafbare feiten moeten aanmelden hanteert de aanmeldingsrichtlijn twee criteria. Deze criteria zijn – kort gezegd –: het belastingnadeel overschrijdt het drempelbedrag (€ 25.000,- voor ondernemingen) en er is sprake van opzet voor ten minste dit drempelbedrag. Voldoet een fiscaal delict aan deze twee criteria dan wordt het aangemeld bij de boete-fraudecoördinator van de (belastingdienst-) eenheid. Pas als in geval van omissiedelicten niet kan worden bepaald of is voldaan aan het drempelbedrag (en het delict dus niet voldoende kwantificeerbaar is), dan kan het drempelbedrag worden vervangen door een herhalingsvereiste (situaties waarin onder meer ten minste twee maal is aangemaand). Nu in deze zaak het belastingnadeel wel degelijk te kwantificeren was boven het drempelbedrag komt de rechtbank aan de beoordeling van het herhalingsvereiste niet toe. De rechtbank verwerpt dit beroep.
De officier van justitie kan ook overigens in zijn vervolging worden ontvangen.
Er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmotivering.
Ten aanzien van feit 1:
Het standpunt van partijen.
De officier van justitie is van oordeel dat verdachte veroordeeld dient te worden voor feit 1 onder primair.
De verdediging stelt dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat er geen bewijsmiddelen zijn waaruit blijkt dat verdachte enige zeggenschap heeft gehad in de onderneming [B.V.1]. Van opdracht geven tot of feitelijk leiding geven aan de gestelde verboden gedraging kan derhalve geen sprake zijn. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte medepleger is van het strafbare feit. Er zijn namelijk ook geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat er sprake is van bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en een ander.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair.
Verdachte had geen enkele zeggenschap en bekleedde geen enkele positie binnen de onderneming [B.V.1]. Derhalve kan niet worden bewezen dat hij opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan de door [B.V.1] gepleegde strafbare feiten. Ook anderszins kan niet worden vastgesteld dat verdachte betrokken was bij dan wel wetenschap had van het feit dat [B.V.1] valse facturen op nam in de administratie. In het dossier ontbreken eenvoudigweg bewijsmiddelen waaruit dit blijkt. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat verdachte ook wordt vrijgesproken van de beschuldiging dat hij dit feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
Het standpunt van partijen
De officier van justitie is van oordeel dat verdachte voor feit 3 veroordeeld dient te worden. De verdediging bepleit vrijspraak en voert daar toe aan dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzet had op het doen van onjuiste aangifte en bovendien van ieder afzonderlijke in de tenlastelegging genoemd bedrag niet kan worden vastgesteld dat dit onjuist zou zijn.
Het oordeel van de rechtbank
De administratie van [B.V.3] is niet aangetroffen. Uit het mutatieoverzicht van de bankrekening van overzicht van de BV kan wel worden afgeleid dat de BV diverse betalingen verrichtte en ontving. Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen of in de saldi opgenomen in de aangifte omzetbelasting niet de valse facturen van [B.V.3] aan [B.V.1] zijn verwerkt. Evenmin kan de rechtbank op basis van het dossier met zekerheid enige andere onjuistheid vaststellen. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2:
Het standpunt van partijen.
De officier van justitie acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
De verdediging stelt primair zoals hiervoor besproken dat de officier van justitie niet ontvankelijk is en subsidiair dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk geen aangifte heeft gedaan.
Het oordeel van de rechtbank.
[B.V.3] heeft over het tijdvak augustus 2003 tot en met december 2003 geen aangifte omzetbelasting gedaan. Verdachte was blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel in de ten laste gelegde periode directeur en enig aandeelhouder van [B.V.3]. Verdachte heeft voor [B.V.3] een aantal formele handelingen verricht zoals de inschrijving bij de Kamer van Koophandel, opgave als startende onderneming bij de Belastingdienst per 1 augustus 2003 en het openen van een bankrekening. Voorts heeft hij een aantal grote geldbedragen van de rekening van zijn bedrijf contant opgenomen. Gelet op deze feiten en omstandigheden en mede in aanmerking genomen dat de aangiften omzetbelasting van [B.V.3] over de tijdvakken januari 2004 tot en met juni 2004 door hem zijn ondertekend , is de rechtbank van oordeel dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk niet doen van de tenlastegelegde aangiften omzetbelasting door [B.V.3].
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat
Ten aanzien van feit 2:
[B.V.3] in de periode van 24 juni 2004 tot en met 21 december 2006 in Nederland opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over de aangifteperiode augustus 2003 tot en met december 2003, niet heeft gedaan, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden
gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
De strafmotivering.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 en feit 3 een gevangenisstraf van 32 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman is van mening dat, zo er een bewezenverklaring volgt en gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn, het opleggen van een vrijheidsbenemende straf niet meer aan de orde kan zijn. Voorts is het fiscale nadeel in deze zaak niet goed vast te stellen, zodat dit gegeven niet in grote mate kan meewegen bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf. Daarnaast is de persoonlijke situatie van verdachte zodanig positief veranderd dat dit zijn gedrag ten goede zal komen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als directeur van [B.V.3], terwijl hij feitelijk niet heeft deelgenomen aan de handel in auto’s. Hij heeft meerdere formele handelingen voor de BV verricht. Verdachte wordt uitsluitend veroordeeld voor het niet doen van de aangifte omzetbelasting door [B.V.3]. Dit handelen had er toe bij kunnen dragen dat de door medeverdachte [naam medeverdachte] opgezette frauduleuze constructie (langer) buiten zicht van de fiscus bleef. Aldus heeft verdachte ook bijgedragen aan de financiële benadeling van de staat der Nederlanden. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank een groot verschil tussen de rol die verdachte speelde in de totale schijnconstructie en de rol die medeverdachte [naam medeverdachte] daar in vervulde.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en de rechtbank verdachte van het onder 1 en onder 3 tenlastegelegde vrijspreekt.
De redelijke termijn.
De aanvang van de redelijke termijn is de datum van de arrestatie van verdachte, te weten 21 mei 2006. Het einde van de termijn is gelegen op de dag waarop het onderzoek in deze strafzaak is gesloten, te weten 8 juni 2010. Dit houdt in dat de redelijke termijn met ruim twee jaar is overschreden. Het openbaar ministerie had naar het oordeel van de rechtbank voortvarender kunnen handelen, met name in de periode van december 2006 tot de terechtzitting van 14 oktober 2008, de dag dat verdachte voor het eerst gedagvaard is. Ten aanzien van de genoemde periode is niet gebleken dat er in het opsporingsonderzoek iets wezenlijks is gebeurd. De rechtbank zou verdachte gelet op de ernst van de feiten een gevangenisstraf hebben opgelegd, maar gelet op het voorgaande zal de rechtbank dit nalaten. De rechtbank acht het passend en geboden verdachte - in dit specifieke geval - een werkstraf op te leggen voor een duur als hierna te melden.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 22c, 22d, 51
Algemene wet inzake rijksbelastingen art. 68, 69.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het onder 1 primair, 1 subsidiair en 3 tenlastegelegde niet wettig en
overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Ten aanzien van feit 2:
Feitelijk leiding geven aan:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf.
Ten aanzien van feit 2:
Werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. Ch. Dunnewijk en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 22 juni 2010.