ECLI:NL:RBSHE:2010:BM8573

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/996035-05
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De rol van een directeur in een btw-carrousel binnen de autohandel en de gevolgen van valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 22 juni 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als directeur van een besloten vennootschap (BV) werd beschuldigd van deelname aan een btw-carrousel in de autohandel. De verdachte en zijn BV waren de initiatiefnemers van deze fraude, waarbij opzettelijk valse inkoopfacturen werden opgemaakt om belastingvoordelen te verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van de BV, die resulteerden in een aanzienlijk belastingnadeel voor de staat. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn bij het opleggen van de straf. De verdachte werd vrijgesproken van enkele feiten, maar voor andere feiten werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van € 45.000,00. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en in strijd met de waarheid handelde door valse facturen te verwerken in de administratie van de BV, wat leidde tot onjuiste aangiften omzetbelasting. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/996035-05
Datum uitspraak: 22 juni 2010
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 juni 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 september 2008.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 februari 2010 is gewijzigd is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
[B.V.1], verder te noemen 'de B.V.', op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van de maand september 2003 tot en met de maand januari 2004, althans in of omstreeks de/het ja(a)r(en) 2003 en/of 2004 in de gemeente Oirschot, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een deel van) de (bedrijfs)administratie van de B.V., zijnde (dat deel van) die (bedrijfs)administratie (telkens) (een) (samenstel van) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, althans heeft vervalst, hebbende de B.V., toen daar (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die (bedrijfs)administratie opgenomen, althans doen of laten opnemen 73, althans een of meer inkoopfactu(u)r(en), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [B.V.2], (telkens) gericht aan de B.V., (telkens) terzake de inkoop en/of levering van een of meer auto('s) door [B.V.3], althans door [B.V.2] aan de B.V. tegen de op die factu(u)r(en)
vermelde prijzen/prijs, zulks terwijl inkoop van die auto('s) voornoemd tegen de op die factu(u)r(en) vermelde prijzen /prijs door de B.V. bij / van [B.V.3], althans [B.V.2], in werkelijkheid (telkens) niet heeft plaatsgevonden, (telkens) met het oogmerk om die/dat (samenstel van) geschrift(en) voornoemd als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte samen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
(art. 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
(bijlagen D/4, D/5, D25-24b, D/25-34b, D,25-35b, D25-36b, D25-41a, D/54-01 tot en met D/54-7, D/109 tot en met D/159 en D/166 tot en met 172, D/217 en 218)
2.
[B.V.3] in of omstreeks de periode van 24 juni 2004 tot en met 21 december 2006 in de gemeente(n) Best en/of Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over de aangifteperiode augustus 20003 tot en met december 2003, niet of niet binnen de door de Inspecteur der belastingen te Eindhoven gestelde termijn heeft gedaan, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte samen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art. 69 lid 1 AWR)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 24 juni 2004 tot en met 21 december 2006 in de gemeente(n) Best en/of Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over de aangifteperiode augustus 20003 tot en met december 2003 ten name van [B.V.3], niet of niet binnen de door de Inspecteur der belastingen te Eindhoven gestelde termijn heeft gedaan, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art. 69 lid 1 AWR)
3.
[B.V.3], verder te noemen 'de B.V.', op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 juni 2004 tot en met 16 augustus 2004 in de gemeente(n) Eindhoven en/of Best, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n) als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de aangiftetijdvak(ken) januari 2004 en/of februari 2004 en/of maart 2004 en/of april 2004 en/of mei 2004 en/of juni 2004 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft de B.V., (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk op de/het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Eindhoven, althans bij de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting opgegeven, althans doen of laten opgeven, over
- het aangiftetijdvak januari 2004 een bedrag aan totaal terug te vragen omzetbelasting groot 26.619,- euro en/of
- het aangiftetijdvak februari 2004 een bedrag aan totaal terug te vragen omzetbelasting groot 2.113,- euro en/of
- het aangiftetijdvak maart 2004 een bedrag aan totaal te betalen omzetbelasting groot 14.407,- euro en/of
- het aangiftetijdvak april 2004 een bedrag aan totaal terug te vragen omzetbelasting groot 12.402,- euro en/of
- het aangiftetijdvak mei 2004 een bedrag aan totaal te betalen omzetbelasting groot 8.716,- euro en/of
- het aangiftetijdvak juni 2004 een bedrag aan totaal te betalen omzetbelasting groot 27.427,- euro,
zulks terwijl de B.V. in werkelijkheid (telkens) over die/dat aangiftetijdvak(ken) voornoemd een hoger bedrag aan omzetbelasting was verschuldigd dan door de B.V. was opgegeven, althans de B.V. had doen of laten opgeven, althans over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, althans doen of laten opgeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte samen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art. 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen)
(bijlage D/006-01 tot en met D/006-06)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 juni 2004 tot en met 16 augustus 2004 in de gemeente(n) Eindhoven en/of Best, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n) als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de aangiftetijdvak(ken) januari 2004 en/of februari 2004 en/of maart 2004 en/of april 2004 en/of mei 2004 en/of juni 2004 ten name van [B.V.3], onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft hij, verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk op de/het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Eindhoven, althans bij de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting opgegeven, althans doen of laten opgeven, over
- het aangiftetijdvak januari 2004 een bedrag aan totaal terug te vragen omzetbelasting groot 26.619,- euro en/of
- het aangiftetijdvak februari 2004 een bedrag aan totaal terug te vragen omzetbelasting groot 2.113,- euro en/of
- het aangiftetijdvak maart 2004 een bedrag aan totaal te betalen omzetbelasting groot 14.407,- euro en/of
- het aangiftetijdvak april 2004 een bedrag aan totaal terug te vragen omzetbelasting groot 12.402,- euro en/of
- het aangiftetijdvak mei 2004 een bedrag aan totaal te betalen omzetbelasting groot 8.716,- euro en/of
- het aangiftetijdvak juni 2004 een bedrag aan totaal te betalen omzetbelasting groot 27.427,- euro,
zulks terwijl [B.V.3] in werkelijkheid (telkens) over die/dat aangiftetijdvak(ken) voornoemd een hoger bedrag aan omzetbelasting was verschuldigd dan door hem, verdachte en/of zijn mededader(s) was opgegeven, althans was doen of laten opgeven, althans over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, althans doen of laten opgeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art. 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen)
(bijlage D/006-01 tot en met D/006-06)
4.
[B.V.1], verder te noemen 'de B.V.', op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 juli 2003 tot en met 19 februari 2004 in de gemeente(n) Eindhoven en/of Oirschot, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n) als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de aangiftetijdvak(ken) 25 juli 2003 tot en met 30 september 2003 en/of oktober 2003 en/of november 2003 en/of december 2003 en/of januari 2004 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft de B.V., (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk op de/het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Eindhoven, althans bij de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting opgegeven, althans doen of laten opgeven, over
- het aangiftetijdvak 25 juli 2003 tot en met 30 september 2003 een bedrag aan totaal terug te vragen omzetbelasting groot 40.499,- euro en/of
- het aangiftetijdvak oktober 2003 een bedrag aan totaal te betalen omzetbelasting groot 5.488,- euro en/of
- het aangiftetijdvak november 2003 een bedrag aan totaal terug te vragen omzetbelasting groot 10.244,- euro en/of
- het aangiftetijdvak december 2003 een bedrag aan totaal terug te vragen omzetbelasting groot 188.693,- euro en/of
- het aangiftetijdvak januari 2004 een bedrag aan totaal te betalen omzetbelasting groot 206.094,- euro,
zulks terwijl de B.V. in werkelijkheid (telkens) over die/dat aangiftetijdvak(ken) voornoemd een hoger bedrag aan omzetbelasting was verschuldigd dan door de B.V. was opgegeven, althans de B.V. had doen of laten opgeven, althans over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, althans doen of laten opgeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art. 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen)
(bijlage D/012-01 tot en met D/012-05)
Tengevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging begaan staat bij feit 1 '(telkens) terzake de inkoop en/of levering' vermeld in plaats van '(telkens) terzake de verkoop en/of levering'. De rechtbank herstelt deze schrijffout en leest het laatste in plaats van het eerste. Daarnaast staat bij feit 2 'augustus 20003' vermeld in plaats van 'augustus 2003'. De rechtbank herstelt deze schrijffout en leest het laatste in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de officier van justitie terzake feit 2:
Standpunten van partijen:
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier niet ontvankelijk is in zijn vordering. Hij heeft zich daarbij beroepen op de aanmeldings- transactie- en vervolgingsrichtlijn (Besluit van het College van procureurs-generaal en van de directeur-generaal Belastingdienst van 12 december 2000). De raadsman stelt dat, nu het hier een omissiedelict betreft, er op grond van de ATV-richtlijn twee maal schriftelijk aangemaand had moeten worden aangifte te doen en dat is niet gebeurd.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het verweer van de raadsman moet worden afgewezen, omdat de raadsman een onjuiste visie heeft op de ATV-richtlijn en de stelling van de raadsman feitelijk onjuist is. Deze vervolgingsrichtlijn biedt namelijk meerdere mogelijkheden om een verdachte te vervolgen.
Het oordeel van de rechtbank:
De rechtbank overweegt het volgende. Voor de gevallen waarin de ambtenaren de door hen ontdekte strafbare feiten moeten aanmelden hanteert de aanmeldingsrichtlijn twee criteria. Deze criteria zijn - kort gezegd -: het belastingnadeel overschrijdt het drempelbedrag (€ 25.000,- voor ondernemingen) en er is sprake van opzet voor ten minste dit drempelbedrag. Voldoet een fiscaal delict aan deze twee criteria dan wordt het aangemeld bij de boete-fraudecoördinator van de (belastingdienst-) eenheid. Pas als in geval van omissiedelicten niet kan worden bepaald of is voldaan aan het drempelbedrag (en het delict dus niet voldoende kwantificeerbaar is), dan kan het drempelbedrag worden vervangen door een herhalingsvereiste (situaties waarin onder meer ten minste twee maal is aangemaand). Nu in deze zaak het belastingnadeel wel degelijk te kwantificeren was boven het drempelbedrag komt de rechtbank aan de beoordeling van het herhalingsvereiste niet toe. De rechtbank verwerpt dit beroep.
De officier van justitie kan ook overigens in zijn vervolging worden ontvangen.
Er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmotivering.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3.
Het standpunt van partijen:
De officier van justitie is van oordeel dat verdachte veroordeeld dient te worden voor de feiten 2 primair en 3 primair. De verdediging stelt dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat er geen bewijsmiddelen zijn waaruit blijkt dat verdachte enige zeggenschap heeft gehad in [B.V.3] dan wel, waar het de subsidiaire feiten betreft, hij op enigerlei wijze betrokken was bij de aangiften omzetbelasting van [B.V.3].
Het oordeel van de rechtbank:
Verdachte beklede geen formele positie binnen de onderneming [B.V.3] en uit geen enkel bewijsmiddel blijkt dat hij opdracht kon geven tot de onder 2 en 3 ten laste gelegde strafbare feiten. Nu voorts niet aan de hand van een bewijsmiddel kan worden vastgesteld dat er sprake is van een bewuste of nauwe samenwerking tussen verdachte en [B.V.3] en/of [medeverdachte] ten aanzien van het niet doen of onjuist doen van de aangifte omzetbelasting wordt verdachte integraal van de feiten 2 en 3 vrij gesproken.
Ten aanzien van de feiten 1 en 4.
Standpunten van partijen:
De officier acht zowel feit 1 als feit 4 bewezen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en hiertoe gesteld dat de facturen van [B.V.3] betrekking hebben op daadwerkelijke inkopen van auto's en derhalve niet vals zijn. De administratie van [B.V.1] is derhalve ook niet vals en de aangiften omzetbelasting correct waren.
Het oordeel van de rechtbank:
De rechtbank is van oordeel dat de feiten 1 en 4 wettig en overtuigend bewezen zijn en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte erkent dat hij facturen van [B.V.2] heeft ontvangen en dat hij deze in de administratie van [B.V.1] en vervolgens in de aangiften omzetbelasting heeft verwerkt danwel heeft laten verwerken. Hij heeft zelf de in de tenlastelegging onder 4 genoemde belastingaangiften ondertekend.1 [medeverdachte] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten directeur groot aandeelhouder van [B.V.3]. [medeverdachte] heeft in zijn verklaring d.d. 17 augustus 2006 aangegeven dat het bedrijf [B.V.3] op zijn naam stond, maar dat hij nooit in auto's heeft gehandeld. [getuige1], zaakvoerder van het Belgische [bedrijf 1]), heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij op verzoek van verdachte auto's heeft gefactureerd aan [B.V.3]. Hij kreeg hiervoor een vergoeding van 250 euro in contanten per factuur. De aan [bedrijf 1] uitgebrachte facturen zijn nooit betaald en de door haar aan [B.V.3] gerichte facturen evenmin. Volgens [getuige1] was het louter een administratieve afhandeling waarbij de aangekochte en verkochte auto's nooit daadwerkelijk op het bedrijf van [bedrijf 1] in België geweest zijn. Alle op naam van [bedrijf 1] aangekochte auto's werden in opdracht van [verdachte] zowel aangekocht als doorgefactureerd aan [B.V.3]. Op de in december 2003 door de belastingdienst in de administratie van [B.V.1] aangetroffen facturen van [B.V.3] wordt als vestigingsadres vermeld: [adres B.V.3] Dit adres was destijds in gebruik bij [getuige2]. [getuige2] heeft tegenover de FIOD en bij de rechter-commissaris verklaard dat hij [verdachte] op zijn verzoek toestemming had gegeven om dit adres als postadres te gebruiken. [getuige2] heeft onder andere op dit adres ontvangen post gericht aan [B.V.3] aan [verdachte] afgegeven. Verschillende auto's, waarvan verkoopfacturen van de (eerste) leverancier aan [bedrijf 1] en verkoopfacturen van [bedrijf 1] aan [B.V.3] zich in het dossier bevinden, zijn feitelijk namens [verdachte] bij de (eerste) leverancier opgehaald en direct naar het bedrijfsadres van [B.V.1] in Oirschot of een andere door [verdachte] aangewezen locatie vervoerd. Van enige overeenkomst tussen de eerste leverancier en [bedrijf 1], tussen [bedrijf 1] en [B.V.3] of tussen [B.V.3] en [B.V.1] is ook overigens niet gebleken.
Uit bovenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat zowel aan de facturen van [bedrijf 1] met betrekking tot de verkoop van auto's aan [B.V.3] als aan de facturen van [B.V.3] met betrekking tot de (door)verkoop van diezelfde auto's aan [B.V.1] geen daadwerkelijke autoverkoop tussen deze partijen ten grondslag lag en dat verdachte hiervan wist. Met deze wetenschap heeft [verdachte] de valse facturen van [B.V.3] in de administratie van [B.V.1] verwerkt. Vervolgens is in de aangiften omzetbelasting de op basis van de valse facturen aan [B.V.1] in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek gebracht, dit terwijl onder deze omstandigheden geen recht op aftrek bestaat.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen [getuige1], [getuige2] en [getuige3] onbetrouwbaar zijn en daarom niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. De rechtbank heeft op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door genoemde getuigen afgelegde verklaringen en verwerpt derhalve het verweer. Daarnaast heeft de verdediging haar reeds door de rechtbank afgewezen verzoek strekkende tot het horen van getuigen en de verstrekking van stukken in - zo begrijpt de rechtbank - voorwaardelijke zin herhaald.
De rechtbank wijst af de door de raadsman ter terechtzitting van 8 juni 2010 herhaalde en eerder op de terechtzitting in deze zaak op 3 februari 2010 afgewezen verzoeken. De raadsman heeft geen nadere onderbouwing voor deze herhaalde verzoeken aan de rechtbank kenbaar gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten 1 en 4 wettig en overtuigend zijn bewezen zoals hierna is weergegeven.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is:
Ten aanzien van feit 1:
[B.V.1], verder te noemen 'de B.V.', op tijdstippen in de periode van de maand september 2003 tot en met de maand januari 2004 in de gemeente Oirschot opzettelijk (een deel van) de (bedrijfs)administratie van de B.V., zijnde die (bedrijfs)administratie (telkens) (een) (samenstel van) geschriften dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, hebbende de B.V., toen daar (telkens) opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in die (bedrijfs)administratie opgenomen, inkoopfacturen, volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [B.V.2], (telkens) gericht aan de B.V., (telkens) terzake de verkoop van auto's door [B.V3] aan de B.V. tegen de op die facturen vermelde prijzen, zulks terwijl inkoop van die auto's voornoemd tegen de op die facturen vermelde prijzen door de B.V. bij [B.V.3], in werkelijkheid (telkens) niet heeft plaatsgevonden, (telkens) met het oogmerk om dat (samenstel van) geschriften voornoemd als echt en onvervalst te gebruiken, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
Ten aanzien van feit 4:
[B.V.1], verder te noemen 'de B.V.', op tijdstippen in de periode van 1 september 2003 tot en met 19 februari 2004 in de gemeente Oirschot (telkens) opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over de aangiftetijdvakken 25 juli 2003 tot en met 30 september 2003 en oktober 2003 en november 2003 en december 2003 en januari 2004 onjuist heeft gedaan, immers heeft de B.V., (telkens) opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting opgegeven over
- het aangiftetijdvak 25 juli 2003 tot en met 30 september 2003 een bedrag aan totaal terug te vragen omzetbelasting groot 40.499,- euro en
- het aangiftetijdvak oktober 2003 een bedrag aan totaal te betalen omzetbelasting groot 5.488,- euro en
- het aangiftetijdvak november 2003 een bedrag aan totaal terug te vragen omzetbelasting groot 10.244,- euro en
- het aangiftetijdvak december 2003 een bedrag aan totaal terug te vragen omzetbelasting groot 188.693,- euro en
- het aangiftetijdvak januari 2004 een bedrag aan totaal te betalen omzetbelasting groot 206.094,- euro,
zulks terwijl de B.V. in werkelijkheid (telkens) over die aangiftetijdvakken voornoemd een hoger bedrag aan omzetbelasting was verschuldigd dan door de B.V. was opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
De strafmotivering.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert ten aanzien van feit 1, feit 2 primair, feit 3 primair en feit 4 een gevangenisstraf van 32 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman is van mening dat, zo er een bewezenverklaring volgt en gelet op de financiële afwikkeling van de zaak en de forse overschrijding van de redelijke termijn, kan worden volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf al dan niet in combinatie met een taakstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank ziet anders dan de raadsman het onder 1 en onder 4 bewezenverklaarde niet als een voortgezette handeling.
Verdachte heeft een constructie gemaakt waarbij hij in strijd met de waarheid voorspiegelde dat hij auto's inkocht bij [B.V.3]. Verdachte heeft moedwillig ook anderen, waaronder [getuige1], bij deze schijnconstructie betrokken door hen geld te geven voor het op papier factureren van auto's door [bedrijf 1] aan [B.V.3]. Aldus heeft verdachte puur handelend uit eigen belang en met het oog op eigen financieel gewin niet alleen de Nederlandse Staat schade berokkend die naar het oordeel van de rechtbank tussen de 500.000 en 550.000 bedraagt, maar ook niet nagelaten anderen daarbij voor zijn eigen criminele activiteiten te gebruiken.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van na te noemen duur. Een deel van deze vrijheidsstraf zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen omdat verdachte nog steeds actief is in de autohandel en de rechtbank wil bewerkstelligen dat verdachte niet opnieuw strafbare feiten zal begaan.
De rechtbank zal tevens een geldboete opleggen. Zij acht dit naast de gevangenisstraf passend nu verdachte door de opgezette constructie juist beoogd heeft financieel voordeel te behalen
De rechtbank zal een lichtere gevangenisstraf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken van twee van de vier tenlastegelegde feiten.
De redelijke termijn.
De aanvang van de redelijke termijn is de datum van de huiszoeking bij verdachte, te weten 20 oktober 2005. Het voorlopige einde van de termijn is gelegen op de dag waarop het onderzoek in deze strafzaak is gesloten, te weten op 8 juni 2010. Dit houdt in dat de redelijke termijn met ruim twee en een half jaar is overschreden. Het openbaar ministerie had naar het oordeel van de rechtbank voortvarender kunnen handelen, met name in de periode van december 2006 tot de terechtzitting van 14 oktober 2008, de dag waartegen verdachte voor het eerst is gedagvaard. Ten aanzien van de genoemde periode is niet gebleken dat er in het opsporingsonderzoek iets wezenlijks is gebeurd. De rechtbank zou verdachte een gevangenisstraf van 21 maanden waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren hebben opgelegd, maar gelet op het voorgaande zal de rechtbank een lagere straf opleggen als hierna te melden.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 23 (oud), 24c, 51, 57, 225
Algemene wet inzake rijksbelastingen art. 68, 69.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het onder 2 primair, 2 subsidiair, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
Feitelijk leiding geven aan:
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 4:
Feitelijk leiding geven aan:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen.
Ten aanzien van feit 1, feit 4:
Gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
Ten aanzien van feit 1, feit 4:
Geldboete van € 45.000,00 subsidiair 260 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. Ch. Dunnewijk en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 22 juni 2010.