ECLI:NL:RBSHE:2010:BM8186

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/845099-10
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot brandstichting met molotovcocktail en openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 18 juni 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot brandstichting en openlijke geweldpleging. De verdachte heeft op 20 februari 2010 in Sint-Oedenrode samen met een medeverdachte een molotovcocktail gemaakt en deze tegen een woning gegooid, wat levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte opzettelijk brand hebben gesticht, wat resulteerde in een poging tot brandstichting. Daarnaast heeft de verdachte een balletjespistool op twee jongeren gericht, wat leidde tot de beschuldiging van bedreiging. De rechtbank verwierp het verweer van noodweer, omdat de verdachte zelf de confrontatie had opgezocht door de molotovcocktail te gooien. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan openlijke geweldpleging, poging tot brandstichting, bedreiging en diefstal van een bromfiets. De rechtbank legde een hogere voorwaardelijke straf op dan door de officier van justitie was gevorderd, met een werkstraf van 200 uur en een gevangenisstraf van 402 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tevens werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/845099-10
Datum uitspraak: 18 juni 2010
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juni 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 mei 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 februari 2010 in de gemeente Sint-Oedenrode, althans in
het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, immers
heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) opzettelijk
- benzine, althans een brandbare vloeistof, in een fles/potje
geschonken/gedaan en/of (vervolgens)
- een stuk stof afgescheurd/geknipt en/of (vervolgens)
- dat stuk stof in die fles/dat potje (met benzine, althans die brandbare
vloeistof) gedaan en/of (vervolgens)
- open vuur via dat stuk stof met die benzine, althans die brandbare vloeistof
in aanraking gebracht en (aldus een zogenaamde molotovcocktail gemaakt) en/of
(vervolgens)
- die brandende molotovcocktail tegen een boom gegooid en aldus door middel
van open vuur in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen,
te weten voor die boom en/of een of meer in de directe nabijheid gelegen
bo(o)m(en) te duchten was;
Artikel 47 juncto 157 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2010 te Sint-Oedenrode met een ander of
anderen, op of aan de openbare weg, Sint-Oedenrode, in elk geval op of aan een
openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een boom,
welk geweld bestond uit het gooien van een zogenaamde (brandende)
molotovcocktail/brandbom tegen die boom;
Artikel 141 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 20 februari 2010 te Sint-Oedenrode ter uitvoering van het
door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten, immers heeft/hebben
verdachte en/of zijn mededader opzettelijk
- benzine, althans een brandbare vloeistof, in een fles/potje
geschonken/gedaan en/of (vervolgens)
- een stuk stof afgescheurd/afgeknipt en/of (vervolgens)
- dat stuk stof in die fles/dat potje (met benzine, althans die brandbare
vloeistof) gedaan en/of (vervolgens)
- open vuur via dat stuk stof met die benzine, althans brandbare vloeistof in
aanraking gebracht en (aldus een zogenaamde molotovcocktail gemaakt) en/of
(vervolgens)
- die brandende molotovcocktail naar/tegen een woning ([adres])
gegooid, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning
([adres]) en/of de zich in die woning bevindende goederen en/of
zich in de nabijheid van die woning bevindende (overige) woningen en/of gebouwen
en/of zich daarin bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de
bewoners en/of andere personen in die woning en/of de bewoners en/of andere
personen in de zich in de nabijheid van die woning bevindende woningen en/of
gebouwen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
voor een ander te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
Artikel 45 juncto 47 juncto 157 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2010 te Sint-Oedenrode met een ander of
anderen, op of aan de openbare weg, Sint-Oedenrode, in elk geval op of aan een
openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een woning
([adres]), welk geweld bestond uit het gooien van een zogenaamde
molotovcocktail naar/tegen die woning;
Artikel 141 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 20 februari 2010 te Sint-Oedenrode [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk
dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (balletjespistool) op het
lichaam van die [slachtoffer 1] gericht en/of op de slaap/tegen het hoofd van
die [slachtoffer 2] gezet en/of gehouden;
Artikel 285 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 20 februari 2010 te Sint-Oedenrode tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
Artikel 311 Wetboek van Strafrecht
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsbeslissing.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de feiten 1 subsidiair, 2 primair en 3 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor feit 1 primair.
Vrijspraak.
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1 subsidiair.
Verdachte heeft erkend1 dat hij samen met [medeverdachte] een brandbom heeft gemaakt die hij op 20 februari 2010 in Sint Oedenrode op straat heeft gegooid. Hij heeft verklaard dat hij het lont had aangestoken en dat hij het glas waarvan de bom was gemaakt op straat kapot wilde gooien zodat de vlam zich zou verspreiden. Verdachte heeft tot slot verklaard dat hij niet goed gooide en dat de bom tegen een tak of stam van een boom aankwam als gevolg waarvan een tak en een stukje van de boom in brand raakte. Verdachte geeft aan dat hij en zijn medeverdachte wilden kijken hoe deze molotovcocktail zou ontploffen/branden.
[getuige]2 heeft verklaard dat een brandbom tegen een boom werd gegooid en dat een boom in brand vloog.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn [medeverdachte] openlijk geweld heeft gepleegd tegen een boom, als hierna bewezen verklaard.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2.
Verdachte heeft erkend3 dat hij samen met [medeverdachte] een (derde) brandbom heeft gemaakt, dat hij wist dat [medeverdachte] deze tegen de woning aan de [adres] in Sint Oedenrode wilde gooien en dat hij erbij was toen [medeverdachte] dat daadwerkelijk deed.
[medeverdachte]4 heeft eveneens toegegeven de brandbom tegen de woning te hebben gegooid.
Van het feit is aangifte gedaan door [aangever]5 en de politie heeft een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt6.
Uit voormelde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte] in het bijzijn van verdachte de lont van een molotovcocktail, bestaande uit een stuk doek, heeft aangestoken en deze snel daarna brandend in de richting van de woning heeft gegooid. Dergelijk handelen is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm gericht op en geschikt voor het veroorzaken van een brand en/of ontploffing, een logisch gevolg indien en zodra een dergelijk voorwerp breekt en de brandbare/explosieve benzine(damp) in aanraking komt met het (brandend) lont. De kans daarop is aanzienlijk te noemen. Verdachte had dat, als normaal denkend mens, ook kunnen en moeten begrijpen. Onder deze omstandigheden geldt dat verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de brandstichting.
Het is gelukkig bij een poging gebleven, hoogstwaarschijnlijk omdat de lont tijdens het gooien is uitgegaan.
[verdachte] is niet de persoon die de molotovcocktail heeft gegooid. De rechtbank merkt hem echter aan als medepleger, omdat er tussen beide verdachte sprake is van een nauwe en volledige samenwerking. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het volgende.
Beide verdachten hadden samen drie molotov-cocktails gemaakt en hadden ieder al, voordat [medeverdachte] de derde molotovcocktail richting woning gooide, een exemplaar gegooid. Beide molotov-cocktails waren daarbij tot ontbranding/ontploffing gekomen. Verdachte is met [medeverdachte] meegegaan naar de woning van het latere slachtoffer terwijl hij wist dat [medeverdachte] de molotovcocktail zou gaan gooien. Het enige dat beide verdachten onderscheidt, is de persoon die feitelijk heeft gegooid. Daarbij geldt echter dat van dat voorwerp gezegd kan worden dat een gezamenlijk gooien niet of nauwelijks voor te stellen is.
Gevaarzetting.
In de woning waar de molotovcocktail tegenaan werd gegooid bevonden zich (tenminste) twee personen, terwijl dit huis een rijtjeshuis betrof.
Uit deze omstandigheden, in combinatie met het gebruikte middel (de molotovcocktail) volgt het gemeen gevaar voor goederen (de huizen en de inboedel ervan) en het ernstige gevaar voor zich in die woningen bevindende personen.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 3.
Feit 3 heeft verdachte erkend. De rechtbank volstaat met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
- de aangifte door [slachtoffer 2], dossierpagina 73 ev.
- de aangifte door [slachtoffer 1], dossierpagina 79 ev.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 4.
Feit 4 heeft verdachte erkend. De rechtbank volstaat met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
- de aangifte door [slachtoffer 3].
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 20 februari 2010 te Sint-Oedenrode met een ander op de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een boom, welk geweld bestond uit het gooien van een zogenaamde (brandende) molotovcocktail/brandbom tegen die boom;
2.
op 20 februari 2010 te Sint-Oedenrode ter uitvoering van het
door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk brand te stichten, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk
- benzine in een fles/potje geschonken/gedaan en vervolgens
- een stuk stof afgescheurd/afgeknipt en vervolgens
- dat stuk stof in die fles/dat potje (met benzine) gedaan en vervolgens
- open vuur via dat stuk stof met die benzine in aanraking gebracht en aldus een zogenaamde molotovcocktail gemaakt en vervolgens
- die brandende molotovcocktail tegen een woning ([adres])
gegooid, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning
([adres]) en de zich in die woning bevindende goederen en
zich in de nabijheid van die woning bevindende overige woningen en gebouwen
en zich daarin bevindende goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners en/of andere personen in die woning en/of de bewoners en/of andere personen in de zich in de nabijheid van die woning bevindende woningen en/of
gebouwen, te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
3.
op 20 februari 2010 te Sint-Oedenrode [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (balletjespistool) op het lichaam van die [slachtoffer 1] gericht en op de slaap/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] gezet;
4.
op 20 februari 2010 te Sint-Oedenrode met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets, toebehorende aan [slachtoffer 3].
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie, verweer noodweer.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding omdat hij en zijn vriend door drie auto's met jongeren waren klemgereden en een stevige jongen hem plotseling bij de keel heeft gegrepen.
De rechtbank verwerpt het verweer. Naar haar oordeel is van een noodweer-situatie geen sprake geweest. De situatie waarin het delict werd gepleegd, is door verdachte en zijn medeverdachte zelf gecreëerd door in de richting van de groep jongens een molotovcocktail te gooien. Verdachte heeft zelf de confrontatie opgezocht. De hierop volgende reactie van de groep jongens acht de rechtbank gelet op voormeld strafbaar feit geen disproportionele reactie. De daaropvolgende reactie van verdachte, inhoudende het richten van een vuurwapen en het plaatsen van een wapen tegen het hoofd van één van de jongens, kan niet worden aangemerkt als een handelen uit noodweer.
Daar komt bij dat aangever [slachtoffer 2]7 heeft verklaard dat verdachte en zijn mededader ook nadien nog naar de hangplek zijn teruggegaan en de jongeren hebben uitgedaagd.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen waarvan 63 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en aftrek van voorarrest met daarbij als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact en een werkstraf voor de duur van 200 uur subsidiair 100 dagen hechtenis. Daarnaast acht de officier van justitie de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar en vordert zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met 3 dagen vervangende hechtenis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is gepleit voor de oplegging van een werkstraf en een voorwaardelijke straf aangezien verdachte reeds uit de voorlopige hechtenis is geschorst. De verdediging refereert zich wat betreft de hoogte van de straffen aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft met zijn mededader molotovcocktails gegooid waarvan één tegen een woning met alle gevaren van dien voor mensen en goederen. Daarnaast heeft verdachte andere jongeren afgeschrikt door te dreigen met een balletjespistool en heeft hij een bromfiets gestolen op zijn vlucht.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte niet vaker voor strafbare feiten is veroordeeld en met zijn jeugdige leeftijd en daarom zal de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk zijn aan het voorarrest dat verdachte reeds heeft uitgezeten.
Daarnaast dient verdachte een werkstraf te verrichten van na te melden duur.
De rechtbank zal een zwaardere straf, namelijk een groter voorwaardelijk strafdeel, opleggen dan de door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf, namelijk 365 dagen, zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden ten uitvoer gelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken en de hierna te melden bijzondere voorwaarde naleeft. De rechtbank wil daarmee verdachte ervan weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 4).
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 45, 47, 57, 141, 157, 285, 310.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het onder feit 1 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het tenlastegelegde onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 en 4 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen;
T.a.v. feit 2 primair:
- medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen
gevaar voor goederen te duchten is;
- medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan
levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te
duchten is.
T.a.v. feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
T.a.v. feit 4:
diefstal.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2 primair, feit 3, feit 4:
Gevangenisstraf voor de duur van 402 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren
en de bijzondere voorwaarde:
dat veroordeelde zich gedurende voornoemde proeftijd zal gedragen naar de
aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio
's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, zolang deze
instelling zulks noodzakelijk acht.
Verleent aan de Reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14d
van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2 primair, feit 3, feit 4:
Werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis.
T.a.v. feit 4:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 165,00 subsidiair 3 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], van een bedrag van EUR 165,00
(zegge: honderdvijfenzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te
vervangen door 3 dagen hechtenis.
Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 165,00 aan materiële schade (post aanschaf bromfiets en offerte schade).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van een bedrag van EUR 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro), te weten EUR 165,00 aan materiële schade (post aanschaf bromfiets en offerte schade).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. E.H.M. Druijf en mr. H.H.E. Boomgaart, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 18 juni 2010.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Verklaring van [verdachte], dossierpagina 22 ev.
2 Getuigenverklaring [getuige], dossierpagina 89.
3 Verklaring van [verdachte], afgelegd ter terechtzitting.
4 Verklaring [medeverdachte], dossierpagina 48 ev.
5 Proces-verbaal van aangifte door [aangever], dossierpagina 60 ev.
6 Proces-verbaal van bevindingen (los proces-verbaal) d.d. 2 april 2010.
7 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2], voornoemd, dossierpagina 73 ev.
11
Parketnummer: 01/845099-10
[verdachte]