ECLI:NL:RBSHE:2010:BM8039

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/849603/09
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en wapenbezit

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 17 juni 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en wapenbezit. De verdachte was betrokken bij de productie van (met)amfetamine en had een handgranaat voorhanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk hoeveelheden van een materiaal bevattende metamfetamine en/of amfetamine had vervaardigd in de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009 te 's-Hertogenbosch. De rechtbank stelde vast dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de productie van synthetische drugs, waarbij hij een actieve rol had gespeeld in de voorbereidingen en uitvoering van de productie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk was voor de productie, maar ook voor het vervoer van de benodigde materialen. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte op 28 juli 2009 een handgranaat voorhanden had, wat een ernstige schending van de Wet wapens en munitie opleverde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de risico's die de productie van synthetische drugs met zich meebracht voor de samenleving. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, die stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de drugslab en dat er geen bewijs was voor zijn betrokkenheid. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk op de hoogte was van de activiteiten en dat zijn rol in de zaak substantieel was. De uitspraak benadrukt de ernst van de misdrijven en de noodzaak van een stevige straf om de samenleving te beschermen tegen de gevaren van drugshandel en wapenbezit.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/849603-09
Datum uitspraak: 17 juni 2010
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te Bandung op [geboortedatum] 1951,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: P.I. Breda - HvB De Boschpoort.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 oktober 2009, 6 januari 2010, 1 april 2010 en 3 juni 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 september 2009.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzittingen van 15 oktober 2009 en 1 april 2010 is gewijzigd is aan verdachte tenlastegelegd dat (kopieën van de vorderingen tot wijziging zijn aangehecht):
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009
tot en met 1 juli 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens)
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd en/of
vervaardigd
(een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende metamfetamine en/of
amfetamine,
zijnde metamfetamine en/of amfetamine (een) middel(en) vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde
lid van artikel 2 van die wet en/of krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
[art. 2 Opiumwet]
Subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of en/of één of meer
andere personen op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1
januari 2009 tot en met 1 juli 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in
Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens)
opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd
en/of vervaardigd
(een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende metamfetamine en/of
amfetamine,
zijnde metamfetamine en/of amfetamine (een) middel(en) vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde
lid van artikel 2 van die wet en/of krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdijven hij, verdachte, op
één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en
met 1 juli 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens)
opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of opzettelijk
behulpzaam is geweest
door op één of meer tijdstippen in of omstreeks die periode één of meer glazen bollen en/of één of meer koelpijpen en/of glaswerk en/of één of meer thermometers en/of één of meer jerrycans en/of flessen (met olie en/of zwavelzuur en/of gedestilleerd water en/of inhoud) en/of één of meer tonnen naar en/of uit de schuur en/of woning aan de [adres 1] heeft gebracht en/of vervoerd;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009
tot en met 28 juli 2009 te 's-Hertogenbosch en/of Kerkdriel, gemeente
Maasdriel, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens)
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
één of meer voorwerpen en/of één of meer stoffen voorhanden heeft gehad,
waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden
had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die
feit(en), te weten:
-een laboratoriumopstelling, bestemd en/of geschikt voor de productie van
metamfetamine en/of amfetamine en/of synthetische drugs, en/of één of meer
thermometers en/of één of meer centrifuges en/of één of meer gasbranders
en/of één of meer halfgelaatmaskers en/of één of meer trechters en/of één of
meer maatbekers en/of één of meer schalen en/of één of meer bakken en/of één
of meer jerrycans en/of glaswerk en/of één of meer gascilinders en/of één of
meer jerrycans en/of één of meer koelers,
en/of
-één of meer hoeveelheden aceton en/of caustic soda en/of wasbenzine en/of
fosforzuur en/of gootsteenontstopper en/of kattenbakvulling en/of zoutzuur
en/of pseudo-efedrine en/of fosfor en/of jood en/of platina;
en/of
- een recept/proces tot het vervaardigen van metafmetamine en/of amfetamine
en/of synthetische drugs;
[art. 10a Opiumwet]
3.
hij op of omstreeks 28 juli 2009 te Kerkdriel, gemeente Maasdriel, een of meer
wapens van categorie II, te weten een handgranaat, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 26 Wet wapens en munitie)
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Ter onderbouwing van dit standpunt is aangevoerd dat de verdachte [verdachte] is gehoord op een wijze die in strijd is met art 29 van het Wetboek van Strafvordering
(verder: Sv) en er daarnaast schending is van -kort gezegd- een uit het arrest Salduz af te leiden recht op tijdige en volledige rechtsbijstand. Tenslotte stelt de verdediging zich op het standpunt dat door verdachte onmiddellijk na zijn aanhouding is verzocht contact te mogen opnemen met zijn gekozen raadsman [naam advocaat], maar deze raadsman mocht pas op 30 juli 2009 contact hebben met verdachte.
Deze weigering levert in de ogen van de verdediging een schending op van art. 50 Sv, waarvan de ernst verder verzwaard wordt doordat verdachte en zijn raadsman niet tijdig en vrij contact hebben kunnen hebben. Hierdoor is het recht van verdachte op een eerlijk proces opzettelijk geschonden, dan wel met zodanig grove veronachtzaming van verdachtes rechten te kort gedaan, dat om die reden de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie de enig passende sanctie is. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de verklaringen van [verdachte], met name (ook) die van 30 juli 2009, waarin hij zichzelf en (een aantal van) zijn medeverdachten belast, uitgesloten moeten worden van het bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat uit het nader onderzoek door de politie en het verhoor ter zitting van inspecteur [naam inspecteur] is komen vast te staan dat verdachte tijdig en voldoende rechtsbijstand heeft gehad voorafgaand aan het (voor hem en derden belastende) verhoor op 30 juli 2009. Wel geeft hij aan dat de aanvankelijke weigering om [naam advocaat] toe te laten onjuist is en in strijd met artikel 50 Sv. De officier van justitie plaatst daarbij de kanttekening dat deze onjuiste beslissing door hem in de loop van 29 juli 2009 (na contact met [naam advocaat] hieromtrent) is teruggedraaid en dat de inbreuk op de verdedigingsrechten daardoor van beperkte duur is geweest en in elk geval geen invloed behoort te hebben op de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en evenmin iets afdoet aan de bruikbaarheid van de (inhoud van de) verklaring van [verdachte] d.d. 30 juli 2009.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt op basis van de processen-verbaal van 7 mei 2010 (uitleg van het registratiesysteem van de arrestantenzorg) en van 26 mei 2010 (met als bijlage een uitdraai op systeemniveau uit het registratiesysteem van de arrestantenzorg), beide van [naam inspecteur], in samenhang bezien met de getuigenverklaring ter zitting van deze verbalisant vast dat er op twee momenten gedurende de inverzekeringstelling contact is geweest tussen verdachte en een advocaat. Dit is het geval geweest op 28 juli 2009 en in de loop van de middag van 29 juli 2009. Op 28 juli 2009 is dat een bezoek mr. [naam advocaat 1] geweest, de piketadvocaat.
Dit blijkt niet alleen uit het nader onderzoek, maar ook uit de brief van mr. [naam advocaat 1] aan [naam advocaat] d.d. 29 juli 2009 (zie bijlage bij pleitaantekeningen mr. [officier van justitie] d.d. 3 juni 2010). Uit de reactie op de brief [naam advocaat] d.d. 29 juli 2009 (zoals door de verdediging ingebracht bij pleidooi) blijkt, gelet op de daarop handgeschreven aantekeningen van mr. [naam advocaat 1], o.a. bestaand uit "zwijgrecht geadviseerd" en "recent oud vonnis ontvangen met taakstraf" dat er tijdens het piketbezoek wel degelijk inhoudelijk over de zaak is gesproken.
Uit de stukken bij het proces-verbaal d.d. 26 mei 2010 in combinatie met de toelichting van de getuige [naam inspecteur] ter zitting volgt dat verdachte [verdachte] op 29 juli 2009 (in elk geval) op een tijdstip gelegen tussen 13.00 uur en 17.01 uur bezoek heeft gehad van een raadsman. Dit moet, zo volgt reeds uit de eigen verklaring van [verdachte] zelf, [naam advocaat] zijn geweest. [verdachte] verklaart immers dat hij twee maal bezoek heeft gehad van een raadsman tijdens de inverzekeringstelling: een bezoek van mr. [naam advocaat 1] en een van [naam advocaat].
De (tegen wijzingen achteraf beveiligde) informatiesystemen van de afdeling arrestantenzorg van de politie laten een bezoek zien op 29 juli 2009 en geen bezoek op 30 juli 2009. Er zou, indien de visie van de verdediging voor juist zou worden gehouden, sprake moeten zijn van een dubbele vergissing: een onterechte notering van een bezoek op 29 juli 2009 en een evenzeer onjuiste niet-vermelding op 30 juli 2009. Een dergelijke gang van zaken is volstrekt onaannemelijk te meer omdat er op dat moment geen enkele reden of noodzaak bestond een dergelijke (onjuiste of slordige) wijze van registratie uit te voeren. Daarbij komt nog dat de betreffende afdeling van de politie geen enkele inhoudelijke bemoeienis heeft met de recherche-inhoudelijke kant van het politiewerk, maar uitsluitend tot taak heeft de ingesloten personen verblijf en verzorging te bieden.
Door deze vaststelling is aan het verweer van de verdediging voor het grootste gedeelte de feitelijke grondslag komen te ontvallen: door de besprekingen op 28 en 29 juli 2009 is voorafgaand aan het verhoor op 30 juli 2009 aan de verdachte een afdoende mogelijkheid geboden de verdediging te bespreken. Onder deze omstandigheden is voldaan aan de inhoudelijke norm, (kort gezegd en voor zover hier van belang) een afdoende en tijdige mogelijkheid tot inhoudelijk overleg tussen verdachte en raadsman, die kan worden afgeleid uit het arrest van het EHRM in de zaak Salduz en de op basis daarvan door de Hoge Raad gewezen interpretatie-arresten.
De rechtbank stelt, evenals de officier van justitie en de verdediging, vast dat het recht op vrij verkeer als bedoeld in art. 50 Sv. tussen verdachte en zijn gekozen raadsman gedurende enige tijd is geschonden.
Deze schending levert een onherstelbaar vormverzuim op. Bij de bepaling van de (eventuele) sanctie zal de rechtbank op grond van art. 359a Sv. aan de hand van de concrete omstandigheden in deze zaak moeten bezien of en zo ja op welke wijze verdachte hierdoor is benadeeld. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Een schending van art. 50 Sv. is naar haar aard een ernstige schending, omdat zij raakt aan een van de fundamentele rechten van de verdachte en zijn raadsman.
In de omstandigheden van de concrete zaak krijgt de schending echter pas haar gewicht en kan de sanctie worden bepaald.
De rechtbank stelt vast dat de schending (hooguit) heeft geduurd vanaf het tijdstip dat verdachte te kennen gaf dat hij zijn voorkeursadvocaat wilde spreken tot het tijdstip dat de (zaaks)officier van justitie ondubbelzinnig aangaf richting parketsecretaris (en/of politie) dat de onjuiste situatie diende te eindigen. Voorafgaand aan het gesprek tussen verdachte en [naam advocaat] in de middag van de 29 juli 2009 moet deze situatie vanuit het openbaar ministerie zijn gecommuniceerd met [naam advocaat]. Dit is in de tijd bezien een betrekkelijk korte termijn en verdachte heeft in deze periode geen verklaring afgelegd die voor hemzelf (en evenmin voor een ander) belastend was.
Onder deze omstandigheden volstaat de rechtbank met de vaststelling dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim waaraan verder geen inhoudelijk consequenties worden verbonden voor wat betreft de ontvankelijkheid, de bruikbaarheid van de verklaring als bewijsmiddel of hoogte van de straf.
De officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De betrokkenheid van verdachte bij die feiten was zodanig dat gesproken kan worden van het medeplegen daarvan.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat voor medeplegen vereist is dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking, hetgeen opzet impliceert. Noch het opzet noch de nauwe en bewuste samenwerking blijken uit het dossier. Ook van medeplichtigheid is geen sprake, omdat verdachte niet op de hoogte was van een drugslab. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van feit 1 primair en subsidiair.
Ook voor feit 2 vraagt de verdediging om vrijspraak van dit feit. Nergens blijkt dat verdachte de tenlastegelegde goederen voorhanden heeft gehad en/of op de hoogte was van een bestemming om harddrugs te produceren. Het aantreffen van een dactyloscopisch spoor van verdachte op een envelop in de woning van [naam] waar een recept op staat is onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen.
Ten aanzien van feit 3 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
T.a.v. feit 1 primair en feit 2.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte die hij bij de politie heeft afgelegd op 30 juli 2009 betrouwbaar is omdat deze verklaring op wezenlijke punten bevestiging vinden in de bevindingen van de politie ten aanzien van het drugslaboratorium en bovendien wordt ondersteund door gedeelten van de verklaringen van medeverdachten, [medeverdachte 3] en zijn gezinsleden.
Volgens de verklaringen van verdachte zijn er eind mei, begin juni 2009 een aantal gesprekken geweest tussen ([medeverdachte 1]) en [medeverdachte 3]. Verdachte was bij die gesprekken aanwezig. Hij heeft verklaard dat die gesprekken gingen over het opzetten van een drugslaboratorium en wat ze daarvoor nodig hadden. Verdachte moest dan die spullen gaan halen en naar [medeverdachte 3] of [medeverdachte 1] brengen. [medeverdachte 3] zette de spullen bij hem in de gang of huiskamer. Het betrof o.a. een glazen bollen, een thermometer en blauwe tonnen met zwavelzuur. [medeverdachte 2] was er soms ook bij. Verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte 3] wel eens heeft geholpen met het sjouwen van spullen en tonnetjes. Hij heeft bij [medeverdachte 3] een witte ton weggehaald en heeft bij [medeverdachte 3] in de schuur witte tonnetjes met een rood deksel zien staan, die hij daar zelf heeft neergezet. [medeverdachte 1] had deze in de auto van verdachte gezet en gezegd dat hij ze naar [medeverdachte 3] moest brengen. Verdachte wist dat er een lab was in de schuur van verdachte. [medeverdachte 3] had begin juni tegen hem gezegd dat ze zouden gaan draaien. Verdachte wist dat dat te maken had met het draaien van pillen.1 [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1]2 erkennen dat [medeverdachte 1] wel eens op bezoek is geweest in de woning van [medeverdachte 3].3 [medeverdachte 3] heeft erkend dat hij de schuur ter beschikking heeft gesteld aan andere personen en dat hij wel eens een tonnetje met rood deksel heeft aangepakt.4 Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] bij het uitruimen van de schuur ook aan het sjouwen was met spullen en dat daarbij ook een kleine man met donkere huidskleur van ongeveer 55 jaar en een man met kalend hoofd en snor bij was. Enkele dagen later stapte de kleine donkere man uit een auto met een jongeman van 18/19 jaar met een donkere huidskleur. De jongere man pakte enkele vaatjes met een rood deksel uit de auto en ging daarmee de woning van [medeverdachte 3] binnen. Later op de dag is de jongeman weer langsgekomen met soortgelijke vaatjes.5 Getuige [getuige 1] heeft bij een meervoudige fotoconfrontatie verdachte [medeverdachte 1] herkend als de kleine donkere man en verdachte als de man met kaal hoofd e[medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte] met vaatjes hebben gesjouwd.7 Verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte 2] wel eens met een klein wit tonnetje met een rood deksel heeft zien sjouwen en daarmee de woning van [medeverdachte 3] is binnengaan.8
[medeverdachte 4] heeft medio juli 2009 een witte ton met rood deksel die in de woning stond naar de politie gebracht.9 [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij niet bij de gesprekken tussen [medeverdachte 1] en zijn vader aanwezig mocht zijn en dan naar buiten moest. Daarnaast heeft hij op 4 juli 2009 verklaard dat hij 3 weken eerder een doorzichtig slangetje onder de schuurdeur naar het putje op plaats had gezien en dat hij op de overloop een bol met een lange hals en jerrycans had zien liggen en een jerrycan achter de bank in de woonkamer heeft gezien.10 [getuige 2] verklaart op 4 juli 2009 dat haar ouders haar ongeveer een maand eerder hadden verboden om in de schuur te komen.11
Op 1 juli 2009 trof de politie in de schuur achter de woning [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] een laboratoriumopstelling aan die in gebruik was voor de productie van metamfetamine en amfetamine. Tevens trof de politie in de woning goederen en stoffen aan die bestemd waren voor de productie van synthetische drugs.12 Deze spullen lagen o.a. open en bloot in een doos op de overloop en waren dus zichtbaar in de woning aanwezig. In het rapport van het NFI d.d. 28 augustus 2009 staat dat een aantal monsters die afkomstig zijn van in de schuur en woning aangetroffen goederen is te relateren aan de omzetting van (pseudo)efedrine met fosfor en jood in metamfetamine. Daarnaast is een aantal monsters te relateren aan de bewerking van amfetamine die is vervaardigd met de Leuckartsynthese.13
Op een blikje Red Bull en aan de binnenzijde van een handschoen die bij de laboratoriumopstelling werden gevonden werd DNA-materiaal aangetroffen van [medeverdachte 2].14 In de ton die [medeverdachte 4] naar de politie heeft gebracht werden amfetamine en andere sporen aangetroffen die kenmerkend zijn voor de bereiding van amfetamine volgens de Leuckart-methode.15 Op 28 juli 2009 zijn bij de camper van verdachte ook diverse goederen en stoffen aangetroffen die geschikt zijn voor de productie van synthetische drugs en die volgens de verklaring van getuige (getuige 2) van alleen van verdachte kunnen zijn.16 Daarnaast is in de woning van [medeverdachte 1] een envelop aangetroffen met recepten voor het maken van synthetische drugs, waarop dactyloscopische sporen van verdachte en van [medeverdachte 2] zijn aangetroffen.17
Uit het rapport van het NFI volgt dat er in een aantal monsters sprake was van een materiaal bevattende metamfetamine of amfetamine. Naar het oordeel van de rechtbank was daarom sprake van een voltooid gesynthetiseerd product. Dat het aangetroffen product misschien nog niet geschikt was voor verkoop en/of gebruik daarvan doet daar niet aan af.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte heeft meegewerkt aan de productie van synthetische drugs in de schuur [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] en bij het voorbereiden daarvan. Het aandeel van verdachte ten aanzien van feit 1 primair is naar het oordeel van de rechtbank gelijkwaardig aan het aandeel van de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 3]. De rechtbank acht de rol van medeverdachte [medeverdachte 5] niet zodanig dat sprake is van medeplegen door haar van de productie van de genoemde synthetische drugs.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit opzettelijk samen met [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] heeft gepleegd en het onder 2 tenlastegelegde feit opzettelijk samen met dezelfde medeverdachten en [medeverdachte 5] heeft gepleegd in de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009.
De bij verdachte aangetroffen goederen en de bij [medeverdachte 1] aangetroffen recepten werden op 28 juli 2009 aangetroffen. Uit het dossier blijkt niet waar deze in de periode tussen 1 juli 2009 en 28 juli 2009 werden bewaard. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van deze onderdelen van de tenlastelegging.
De rechtbank gaat er daarbij wel van uit dat voorafgaand aan de productie van de (met)amfetamine een periode moet zijn geweest van voorbereiding die ophoudt op het moment dat de productie aanvangt. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom sprake van meerdaadse samenloop.
T.a.v. feit 3:
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- proces-verbaal bevindingen;18
- deskundigenrapport NFI, explosievenonderzoek, d.d. 21 augustus 2009;19
- bekennende verklaring verdachte ter terechtzitting.20
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. primair:
in de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervaardigd hoeveelheden van een materiaal bevattende metamfetamine en/of amfetamine, zijnde metamfetamine en amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
in de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009, voorafgaand aan het begin van de vervaardiging van de hiervoor onder feit 1 primair genoemde stoffen, te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, voor te bereiden, voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten:
-een laboratoriumopstelling, bestemd en geschikt voor de productie van metamfetamine en/of amfetamine en synthetische drugs, en thermometers en één centrifuge en gasbranders en één halfgelaatmasker en trechters en maatbekers en schalen en bakken en jerrycans en glaswerk
en
-hoeveelheden aceton en caustic soda en wasbenzine en fosforzuur en gootsteenontstopper en kattenbakvulling en zoutzuur en pseudo-efedrine en fosfor en jood en platina;
3.
op 28 juli 2009 te Kerkdriel, gemeente Maasdriel, een wapen van categorie II, te weten een handgranaat, voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 3 jaar met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen verweren gevoerd ten aanzien van de strafmaat.
De raadsman verzoekt opheffing van de voorlopige hechtenis primair omdat er geen ernstige bezwaren zijn en subsidiair op grond van artikel 67a lid 3 Sv.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met het volgende.
Verdachte heeft de door hem gepleegde strafbare feiten begaan na een periode van voorbereiding en overeenkomstig een mede door hem opgesteld plan. Hij heeft samen met anderen (met)amfetamine geproduceerd en heeft daarbij naar het oordeel van de rechtbank een volwaardig aandeel gehad, gelijkwaardig aan het aandeel van de mededaders. Verdachte heeft diverse goederen die bestemd waren voor de productie van de drugs vervoerd en had ook goederen bij zijn camper staan die voor die productie nodig waren. Metamfetamine en amfetamine zijn synthetische drugs waarvan algemeen bekend is dat deze stoffen grote gevaren opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan en die gebruikers hun drugsgebruik veelal door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Met name metamfetamine is een zeer verslavende drug die zeer slecht is voor de gezondheid. De rechtbank neemt bij de strafoplegging tevens in aanmerking dat de productie van de drugs plaats vond in een woonwijk, te weten in de schuur van een medeverdachte. Door het drugslaboratorium was er sprake van gevaar voor brand en/of ontploffing en/of het vrijkomen van giftige gassen. Verdachte heeft aldus een zeer gevaarlijke situatie gecreëerd voor het gezin van zijn medeverdachte en de omwonenden en heeft zich daar niet om bekommerd. Verder kan de rechtbank uit de aangetroffen laboratoriumopstelling, maar vooral uit de aangetroffen hoeveelheden synthesemateriaal (o.a. aangetroffen in een deels gevulde speciekuip, derhalve enkele tientallen liters materiaal), afleiden dat de synthese op betrekkelijk grote schaal heeft plaatsgevonden. Hij heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag. Verdachte heeft geen inzicht gegeven in de werkelijke gang van zaken en geen spijt betuigd ten aanzien van feit 1 primair en feit 2. Daarnaast heeft verdachte een handgranaat voorhanden gehad. Tenslotte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte terzake van strafbare feiten blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie reeds eerder werd veroordeeld en in de bewezenverklaarde periode werd veroordeeld voor een Opiumwetdelict.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een voorwerp is met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 36b, 36c, 57;
Opiumwet art. 2, 10, 10a;
Wet wapens en munitie art. 2, 26, 55.
Voorlopige hechtenis.
De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af omdat de rechtbank van oordeel is dat de ernstige bezwaren en de gronden waarop de voorlopige hechtenis van verdachte is gebaseerd ook thans nog aanwezig zijn en toepassing van art. 67a lid 3 Sv niet aan de orde is.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en
onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. feit 2:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, voorbereiden door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben,
waarvan hij weet dat dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
T.a.v. feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en
het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
een dop (goednr. 95960), berging koeler verloop (1 + 2).
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W.H. Renneberg, voorzitter,
mr. drs. W.A.F. Damen en mr. H.H.E. Boomgaart, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 17 juni 2010.
1 Verklaring verdachte, eindproces-verbaal met registratienummer: 2009034573-1 (hierna te noemen: eindpv), blz. 762, 763 en
767 t/m 776.
2 Verklaring [medeverdachte 1], eindpv, blz. 804.
3 Ve[medeverdachte 3], eindpv, blz. 632.
4 Ve[medeverdachte 3], eindpv, blz. 627.
5 Verklaring getuige W.J.A. van Haaren, eindpv, blz. 547
6 Proces-verbaal meervoudige fotobewijsconfrontatie, eindpv, blz. 373 t/m 388.
7 Ve[medeverdachte 3], eindpv, blz. 634.
8 Verklaring verdachte, eindpv, blz. 775.
9 Proces-verbaal bevindingen, eindpv, blz. 362 en 363.
10 Verkla[medeverdachte 3], eindpv, blz. 679, 680, 684, 685, 689 en 690.
11 Verklaring [getuige 2], eindpv, blz. 665 en 666.
12 Proces-verbaal bevindingen, eindpv, blz. 163 t/m 165.
Proces-verbaal KLPD, Dienst Nationale Recherche, Landelijk Faciliteit Ontmantelen, eindpv, blz. 166 t/m 171.
Proces-verbaal bevindingen, eindpv, blz. 191 t/m 193.
13 Deskundigenrapport NFI d.d. 28 augustus 2009, eindpv, blz. 195 t/m 205.
14 Deskundigenrapporten NFI d.d. 6 oktober 2009, met zaaknummer 2009.07.02.043, blz. 1 t/m 8.
Deskundigenrapport NFI d.d. 13 januari 2010, met kenmerk 2009/034573, blz. 1 en 2.
15 Deskundigenrapport NFI d.d. 18 augustus 2009, eindpv, blz. 445 t/m 447.
16 Proces-verbaal bevindingen, eindpv, blz. 389 en 390.
Proces-verbaal, KLPD, Dienst Nationale Recherche, Team Forensische opsporing, Groep LFO, eindpv, blz. 405 t/m 413.
Verklaring [getuige 2], eindpv, blz. 588.
17 Proces-verbaal bevindingen, eindpv, blz. 291 en 312 t/m 317.
Proces-verbaal dactyloscopisch onderzoek recepten, met proces-verbaalnummer 2009034573-119, blz. 1 t/m 30.
Brieven KLPD, Dienst IPOL, dactyloscopie, d.d. 24 september 2009, met kenmerk politie: 100117845/0 en 100117845/2.
18 Proces-verbaal bevindingen, eindpv, blz. 389 en 390.
19 Eindpv, blz. 530 t/m 535.
20 Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 1 april 2010, blz. 4.
??
??
14
Parketnummer: 01/849603-09
[verdachte]