vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/839078-10
Datum uitspraak: 01 juni 2010
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
wonende te [adres],
thans gedetineerd te: PI Limburg Zuid - De Geerhorst.
1. Het onderzoek
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 mei 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 april 2010.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 18 mei 2010 is gewijzigd is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 05 februari 2009 tot en met 5 februari 2010
te [gemeente], (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig
heeft gehad, een of meer hoeveelhe(i)d(en) amfetamine en/of een of meer
stoffen genoemd op lijst I van de Opiumwet, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 Opiumwet)
2. hij op of omstreeks 05 februari 2010 te Handel, gemeente Gemert-Bakel,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 80 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel vermeld
op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(artikel 2 Opiumwet)
3. hij op of omstreeks 05 februari 2010 te Handel, gemeente Gemert-Bakel, (een)
wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een
elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan
worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 26 Wet Wapens en Munitie)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
2. De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
3. De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
* Het eindproces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost PL2212/2010012980, gesloten 12 maart 2010 (hierna: het eindproces-verbaal);
* het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) d.d. 22 april 2010 met nummer 2010.04.16.008 (hierna: het NFI-rapport);
* het proces-verbaal ter terechtzitting van de rechtbank van 18 mei 2010 (hierna: het proces-verbaal ter terechtzitting).
3.1. Overwegingen omtrent het bewijs van feit 1
3.1.1. Vaststaande feiten
In september 2009 is, na toestemming van verdachte, door de politie een stelselmatig en gericht onderzoek ingesteld in de woning van verdachte op de camping '[camping]' te [gemeente] en de daarbij behorende schuur. Hierbij is onder meer 1,8 gram amfetamine, 42,1 gram wit poeder, waarschijnlijk cafeïne, en 15,5 gram gedroogde henneptoppen aangetroffen.1
Op 5 februari 2010 is, met toestemming van de officier van justitie, een drugsafvangactie gehouden waarbij mogelijke klanten van verdachte zijn aangehouden. Naar aanleiding van deze actie is de zoon van verdachte, [getuige 1], aangehouden en verhoord.2 Voorts is [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) aangehouden en verhoord.3 Verder is [getuige 3] (hierna: [getuige 3]) aangehouden en verhoord.4
Op 5 februari 2010, omstreeks 22.35 uur, vond op perceel [adres], met toestemming van verdachte een onderzoek plaats in en buiten de woning. Tijdens dit onderzoek werden diverse stoffen alsmede verpakkingsmaterialen in beslag genomen en veilig gesteld. De volgende spullen zijn in beslag genomen: een weegschaaltje met daarop resten van crème-kleurig poeder, een spiegel en een breekmesje met daarop crème-kleurig poeder, 2 voorraadbussen met daarin diverse plastic zakjes besmet met crème-kleurig poeder, een roestvrijstalen voorraadbus, inhoudende een gripzakje met een crème-kleurige vochtige stof, alsmede een gripzakje met een roze vochtige stof, beiden verpakt in zilverpapier, een pot met daarin diverse lege gripzakjes en een stanleymes, een blauw plastic bakje met daarin los geld en briefgeld en een blauw plastic bakje inhoudende drie gripzakjes alsmede een groen 'bolletje' waarin crème-kleurige stoffen verpakt waren. Nadat de aangetroffen poeders en stoffen waren getest door de politie, zijn deze, samen met de aangetroffen spullen naar het NFI gestuurd voor nader onderzoek.5
Uit het NFI-rapport blijkt dat de poeders en stoffen zoals aangetroffen in de woning van verdachte, het verdovende middel amfetamine bevatten.6
3.1.2. Het standpunt van de officier van justitie
Op grond van de verklaringen van [getuige 4], [getuige 2], [getuige 3] en de dochter van [getuige 4], [getuige 5], concludeert de officier van justitie tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde onder feit 1. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verklaringen als afgelegd bij de politie geloofwaardig zijn en dat er geen reden is niet uit te gaan van de betrouwbaarheid van deze verklaringen, ook niet naar aanleiding van de ter zitting overgelegde schriftelijke verklaringen van [getuige 2] en van [getuige 3]. Immers, niet is vast te stellen hoe deze laatste verklaringen tot stand zijn gekomen. Ook is in deze verklaringen niet nadrukkelijk afstand genomen van hetgeen de getuigen in eerste instantie bij de politie hebben verklaard. Met betrekking tot de verklaringen als afgelegd door [getuige 4] wijst de officier van justitie er verder op dat aan haar de cautie is gegeven alvorens zij haar verklaring aflegde, dit omdat zij in eerste instantie als (mede)verdachte is gehoord.
3.1.3. Het standpunt van de verdediging
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat verdachte bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs van het onder feit 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Hoewel juist is dat verdachte verdovende middelen in zijn bezit had en de in de woning aangetroffen poeders en stoffen verdovende middelen bevatten, leidt dit niet tot de conclusie dat verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan verkopen, afleveren dan wel vervoeren van verdovende middelen. De verdovende middelen die verdachte in zijn bezit had, waren immers enkel bedoeld voor eigen gebruik. De door de officier van justitie aangehaalde getuigenverklaringen zijn volgens de verdediging onvoldoende betrouwbaar om op grond daarvan tot een bewezenverklaring te komen. Zo heeft de dochter van de echtgenote van verdachte slechts van horen zeggen dat verdachte zou handelen in verdovende middelen.
Voorts is de door de politie vastgelegde verklaring van de echtgenote van verdachte onjuist, deze verklaring bevat volgens de verdachte woorden die zijn partner nimmer zou hebben gebruikt. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de echtgenote van verdachte zeer bang is voor de politie. De politie zou haar van alles hebben kunnen laten tekenen. Ook heeft de echtgenote haar eigen verklaringen niet kunnen lezen nu zij die dag haar leesbril was vergeten. Verder blijkt uit de verklaring van [getuige 6] dat hij zijn drugs altijd afneemt bij een drugsdealer uit Veghel, dit terwijl verdachte het gehele jaar in [gemeente] verblijft.
Tenslotte hebben [getuige 2] noch zijn vriendin [getuige 3] verklaard dat verdachte verdovende middelen aan hen heeft verkocht. Verdachte heeft enkel weleens drugs meegenomen voor [getuige 2] zodat laatstgenoemde niet extra hoefde te reizen. [getuige 2] betaalde dan zijn deel aan verdachte of hij gaf geld vooraf.
3.1.4. Het oordeel van de rechtbank
3.1.4.1. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde en volgt de officier van justitie in zijn standpunt dat het onder feit 1 bewezen kan worden verklaard. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.1.4.2. Zoals blijkt uit de verklaring van verdachte7 woonde hij samen met zijn echtgenote [getuige 4] in een chalet op de camping '[camping]' te [gemeente]. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij verdovende middelen, voornamelijk amfetamine, in zijn bezit had, dit zou volgens hem echter enkel voor eigen gebruik zijn. Op grond van de verklaring van zijn echtgenote [getuige 4] wordt echter duidelijk dat verdachte de verdovende middelen niet enkel in zijn bezit had voor eigen gebruik, maar dat hij de verdovende middelen ook heeft verkocht dan wel heeft verstrekt aan derden. [getuige 4] verklaart immers dat het haar bekend is dat haar partner, verdachte, in drugs handelt. [getuige 4] verklaart voorts dat verdachte, ten tijde van het verhoor, ongeveer sinds een jaar in drugs handelt. Volgens [getuige 4] lagen de drugs in de woning van haar en verdachte en zou verdachte tevens drugs in zijn schuur bij de woning hebben opgeslagen. Voorts verklaart [getuige 4] dat er vaak mensen bij haar en verdachte in de woning kwamen die drugs kwamen kopen bij verdachte.8 [getuige 4] heeft verder verklaard dat zij verdachte herhaaldelijk heeft gewaarschuwd, doch dat verdachte gewoon doorging met drugs en zijn handel.9
3.1.4.3. De rechtbank volgt de verdediging niet in haar standpunt dat niet kan worden uitgegaan van de juistheid van de verklaringen van [getuige 4] als afgelegd bij de politie op 6 en 7 februari 2010. Ten eerste blijkt uit de processen-verbaal van verhoor dat aan [getuige 4] is meegedeeld dat zij niet tot antwoorden was verplicht nu zij werd gehoord op grond van de verdenking van het in bezit hebben van verdovende middelen dan wel de handel daarin. Desalniettemin heeft [getuige 4] ervoor gekozen om een verklaring af te leggen. Dat deze verklaring niet vrijwillig tot stand is gekomen blijkt nergens uit. Uit de stukken noch ter terechtzitting zijn aanwijzingen naar voren gekomen die tot de conclusie kunnen leiden dat de verklaringen van [getuige 4] onvrijwillig tot stand zijn gekomen en/of dat haar woorden in de mond zijn gelegd. De enkele, niet nader onderbouwde, stelling van de verdediging dat [getuige 4] 'angstig' is voor de politie kan niet tot de conclusie leiden dat haar verklaringen als opgenomen in de processen-verbaal niet haar eigen verklaringen zijn of dat er onbehoorlijke druk op haar is uitgeoefend teneinde haar een, voor verdachte belastende, verklaring af te laten leggen. Daarbij is van belang dat op geen enkele wijze is gebleken dat [getuige 4] haar verklaringen als afgelegd bij de politie wil intrekken dan wel wil wijzigen. Er is dan ook geen reden aan te nemen dat [getuige 4] de door haar afgelegde verklaringen niet wenst te handhaven. De rechtbank verwerpt derhalve het standpunt van de verdediging op dit punt. Dit geldt ook voor wat betreft de stelling van de verdediging dat [getuige 4] haar verklaringen niet heeft kunnen lezen omdat zij geen leesbril bij zich zou hebben. Ook hier geldt dat niet is gebleken dat [getuige 4] dit standpunt zou innemen.
3.1.4.4. Voorts concludeert de rechtbank op grond van de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3]10 dat verdachte in een tijdsperiode van minstens een half jaar voorafgaande aan verhoren op 5 februari 2010 verdovende middelen heeft verkocht dan wel heeft verstrekt aan derden, waaronder aan [getuige 2] en aan [getuige 3]. Deze verklaringen worden ondersteund door de verklaring van verdachte ter terechtzitting.11 Verdachte heeft verklaard dat hij [getuige 2] met regelmaat speed gaf. Volgens verdachte betekent dit echter niet dat sprake is geweest van handel in drugs. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Voorop gesteld wordt dat voor verkopen dan wel afleveren dan wel verstrekken als bedoeld in artikel 2 onder B van de Opiumwet niet is vereist dat vastgesteld wordt dat verdachte steeds geldelijke bedragen van [getuige 2] dan wel van [getuige 3] ofwel van derden ontving. Voor het kunnen aannemen van 'verstrekken' in de zin van het hiervoor genoemde artikel is voldoende dat verdachte de verdovende middelen feitelijk ter beschikking heeft gesteld, ongeacht op welke grond het geschiedt. Dat verdachte de verdovende middelen ter beschikking heeft gesteld, blijkt niet alleen uit zijn eigen verklaring, maar ook uit die van [getuige 3] en [getuige 2].12 Laatstgenoemde verklaart immers dat het onder hem in beslag genomen gripzakje amfetamine / speed bevat en dat hij deze drugs van verdachte heeft gekregen. Voorts verklaart hij dat hij sinds ongeveer een half jaar amfetamine / speed van verdachte krijgt. Hij zou daarbij telkens dezelfde hoeveelheid van verdachte hebben gekocht tegen betaling van ongeveer 15 euro. Voorts heeft [getuige 3] verklaard dat zij in het verleden, sinds ongeveer een half jaar, vaker naar verdachte is geweest om speed te halen. Verder verklaart [getuige 3] dat zij wel eens onbekende personen in de woning van verdachte heeft gezien en dat zij weet dat er door verdachte verdovende middelen verkocht worden. Zij verklaart verder te weten dat men speed kan kopen bij verdachte. Tenslotte verklaart [getuige 3] dat haar vriend, [getuige 2], betaalt wanneer hij speed krijgt van verdachte.
3.1.4.5. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de verdediging dat de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] afgelegd bij de politie geen juiste weergave zijn van hetgeen deze getuigen hebben verklaard. Ter terechtzitting heeft de verdediging twee schriftelijke stukken ingebracht met daarin verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] waarin zij stellen dat de in de processen-verbaal opgenomen verklaringen een onjuiste weergave zouden zijn van hetgeen zij hebben verklaard en dat hun verklaringen na ondertekening zouden zijn aangepast door verbalisanten. De rechtbank ziet echter geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de ambtsedig opgemaakte processen-verbaal onjuist zouden zijn dan wel dat deze zijn aangepast nadat [getuige 3] en [getuige 2] hun verklaring hebben ondertekend. Daarbij is van belang dat zowel [getuige 3] als [getuige 2] elke pagina van hun eigen verklaringen hebben geparafeerd. Gesteld noch gebleken is dat de parafen als gezet door [getuige 3] en [getuige 2] vervalst zijn. Tevens kan thans, zoals aangevoerd door de officier van justitie, niet worden vastgesteld hoe en onder welke omstandigheden de schriftelijke verklaringen als overgelegd ter terechtzitting tot stand zijn gekomen. De betrouwbaarheid van deze verklaringen kan derhalve niet getoetst worden. De rechtbank zal de overgelegde verklaringen dan ook niet in de plaats stellen van de bij de politie afgelegde verklaringen. De rechtbank gaat uit van de in de processen-verbaal opgenomen verklaringen van [getuige 3] en [getuige 2].
3.1.4.6. Op grond van het bovenstaande, in het bijzonder de verklaringen van [getuige 4], [getuige 3] en [getuige 2] acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verkopen dan wel afleveren dan wel verstrekken van verdovende middelen als bedoeld in artikel 2 onder B Opiumwet.
3.2. Overwegingen omtrent het bewijs van feit 2
Op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- het relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisanten], eindproces-verbaal, pagina 17 en 18;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant], eindproces-verbaal, pagina 67 en 68;
- het NFI-rapport;
- het proces-verbaal ter terechtzitting met de bekennende verklaring van verdachte,
acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 5 februari 2010 te Handel, in de gemeente Gemert-Bakel opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 80
gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3.3. Overwegingen omtrent het bewijs van feit 3.
Op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant], eindproces-verbaal, pagina 67 en 68;
- het proces-verbaal ter terechtzitting met de bekennende verklaring van verdachte,
acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 5 februari 2010 te Handel in de gemeente Gemert-Bakel een wapen van categorie II onder 5° van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
4. De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. in de periode van 05 februari 2009 tot en met 5 februari 2010
te Handel, gemeente Gemert-Bakel, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt, hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
2. op 05 februari 2010 te Handel, gemeente Gemert-Bakel, opzettelijk aanwezig
heeft gehad ongeveer 80 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde
een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3. op 05 februari 2010 te Handel, gemeente Gemert-Bakel, een wapen van
categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische
stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden
toegebracht, voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
5. De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
6. De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
7. Oplegging van straffen.
7.1. De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde eist de officier van justitie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
Naar het oordeel van de officier van justitie dient hetgeen onder verdachte in beslag is genomen te worden onttrokken aan het verkeer, met uitzondering van het onder verdachte in beslag genomen papier- en muntgeld.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
7.2. Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank rekening te houden met het feit dat verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde feiten een zogenaamde 'first offender' is. Hij heeft geen drugs verkocht doch enkel in zijn bezit gehad voor eigen gebruik. Verdachte is momenteel bezig met een reïntegratieproject bij UWV welk project hij niet wil frustreren. Dit project geeft hem de kans terug te keren in het arbeidsproces hetgeen zal voorkomen dat hij zijn huis eventueel verliest. Tevens wenst verdachte zijn echtgenote bij te staan. Zijn echtgenote is momenteel erg ziek en verdachte wil graag bij haar zijn om haar te ondersteunen, zowel fysiek als emotioneel.
7.3. Het oordeel van de rechtbank.
7.3.1. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
7.3.2. Bij de strafoplegging zal de rechtbank enerzijds rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
Amfetamine is een sterk verslavend middelen dat schadelijk is voor de gezondheid van gebruikers. De handel in en het gebruik ervan leiden tot allerlei vormen van criminaliteit en overlast en zorgen voor grote maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid. Verdachte heeft geen oog gehad voor de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen. Verdachte heeft welbewust gehandeld in harddrugs en heeft op die manier tevens anderen in de gelegenheid gesteld amfetamine te gebruiken. Voorts ziet de verdachte niet dan wel onvoldoende de ernst van de situatie in. Hij is, gelet op zijn (proces)houding en uitlatingen ter zitting, kennelijk niet of onvoldoende bereid zijn gedrag te veranderen.
7.3.3. De rechtbank zal bij de strafoplegging anderzijds rekening houden met de omstandigheid dat verdachte kennelijk kleinere hoeveelheden verdovende middelen aan derden verkocht dan wel afleverde dan wel verstrekte. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte handelde in grote hoeveelheden verdovende middelen.
7.3.4. De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank zal derhalve niet de door de officier van justitie gevorderde straf van 18 maanden onvoorwaardelijk opleggen, maar zal van die straf een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk opleggen. De rechtbank is daarbij van oordeel dat de op te leggen gevangenisstraf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dit niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken en de hierna te melden bijzondere voorwaarde naleeft. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
8. Beslag.
8.1. De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met behulp van welke de feiten 1 en 2 zijn begaan of voorbereid, terwijl deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
8.2. De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
9. Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36b, 36c, 57
Opiumwet art. 2, 10
Wet wapens en munitie art. 26.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven en verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
De bewezen verklaarde feiten leveren op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C, van de
Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren met de bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende voornoemde proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht.
Verleent aan de Reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14d
van het Wetboek van Strafrecht.
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen,
te weten: één spiegel, één blauw plastic bakje, één zwarte weegschaal, twee keukenartikelen
(2 blikken), één keukenartikel (1 blik).
Teruggave inbeslaggenomen goederen
De rechtbank gelast de teruggave aan veroordeelde van het in beslag genomen geld, te weten 20 euro aan papiergeld en - in totaal - € 33,07 aan euromunten.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.B. Baumgarten, voorzitter,
mr. drs. W.A.F. Damen en mr. I.M. Nusselder, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.E.L. Hendriks, griffier,
en is uitgesproken op 1 juni 2010.
1 Eindproces-verbaal, het relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisanten], p. 13 en 14.
2 Idem, p. 14.
3 Idem, p. 15.
4 Idem, p. 16.
5 Idem.
6 NFI-rapport, p. 2.
7 Eindproces-verbaal, proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 7 februari 2010, p. 44 - 47.
8 Eindproces-verbaal, proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 4] d.d. 6 februari 2010, p. 30 - 32.
9 Eindproces-verbaal, proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 4] d.d. 7 februari 2010, p. 33 en 34.
10 Eindproces-verbaal, proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 3], p. 53 - 56 en proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2], p. 65 en 66.
11 Proces-verbaal ter terechtzitting, verklaring verdachte.
12 Eindproces-verbaal, proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 3], p. 53 - 56 en proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2], p. 65 en 66.