ECLI:NL:RBSHE:2010:BM4630
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.E.M. Leclercq
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsovereenkomst tussen oproepkracht en vennootschap onder firma
In deze zaak heeft de kantonrechter te Eindhoven op 29 april 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. F.S. Landa, en de vennootschap onder firma Inventarisatiebureau Intelco, vertegenwoordigd door mr. J.G.A. Linssen. De zaak betreft de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen eiseres en Intelco, waarbij eiseres stelt dat zij als oproepkracht in dienst was van Intelco. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de aard van de werkrelatie, de getuigenverklaringen en de partijbedoelingen. Eiseres heeft verklaard dat zij in 1997 een contract met Intelco is aangegaan, dat gebaseerd was op een voorovereenkomst die in werking trad op het moment dat zij in de auto stapte voor werk. Intelco heeft echter betwist dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst en heeft gesteld dat de oproepkrachten, waaronder eiseres, de vrijheid hadden om al dan niet op een oproep in te gaan.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen arbeidsovereenkomst is ontstaan, omdat uit de getuigenverklaringen blijkt dat er van beide partijen geen intentie was om een arbeidsovereenkomst aan te gaan. De getuigen hebben bevestigd dat er een zekere vrijheid bestond voor de oproepkrachten om te beslissen of zij op een oproep ingingen, maar dat er ook een morele druk was om beschikbaar te zijn, vooral in drukke periodes. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de werkrelatie tussen eiseres en Intelco niet kan worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst, omdat de partijbedoeling en de werkrelatie wezenlijk afweken van de kenmerken van een arbeidsovereenkomst.
De vordering van eiseres is afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Intelco, die zijn begroot op € 1.600,-- voor gemachtigdensalaris en € 110,-- voor getuigentaxe. Deze uitspraak is gedaan in het kader van een vervolg op een eerder vonnis van 12 maart 2009, waarin de kantonrechter reeds had overwogen dat er bewijs geleverd moest worden over de werkrelatie. De beslissing van de kantonrechter is op 29 april 2010 openbaar uitgesproken.