ECLI:NL:RBSHE:2010:BM3215

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825019-10 en 01/825252-09 (ttz gevoegd)
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel voor diefstal en mishandeling met verwerping van verweren

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 6 mei 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar. De zaak betreft twee parketnummers: 01/825019-10 en 01/825252-09, waarbij de verdachte op 8 januari 2010 in Eindhoven samen met anderen een doos met duiktoebehoren heeft gestolen uit een voertuig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig waren en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de aangever als betrouwbaar beoordeeld, en de verdediging van de verdachte verworpen. De rechtbank heeft ook de mishandeling van [slachtoffer 3] op 29 april 2009 bewezen verklaard, waarbij de verdachte deze persoon meermalen tegen het hoofd heeft gestompt en haren uit het hoofd heeft getrokken. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot de ISD-maatregel, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat de verdachte een ernstig recidivegevaar vormt en dat eerdere straffen niet hebben geleid tot gedragsverandering. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, waaronder de stelling dat er geen capaciteit is in de ISD-instelling, verworpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ISD-maatregel noodzakelijk is voor de veiligheid van de maatschappij en om de kans op herhaling te verkleinen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummers: 01/825019-10 en 01/825252-09 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 06 mei 2010
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 april 2010.
Op 22 april 2010 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 maart 2010 (parketnummer 01/825019-10) en bij dagvaarding van 22 maart 2010 (parketnummer 01/825252-09).
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/825019-10 tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 08 januari 2010 te Eindhoven tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen (uit een voertuig) een doos met duiktoebehoren
(te weten een duikvest, en/of duikschoenen, en/of horloge(s)) in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s);
(artikel 311/310 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 08 januari 2010 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft
gehad ongeveer 0,63 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
(artikel 2 i.v.m. artikel 10 van de Opiumwet)
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/825252-09 tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 april 2009 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3]), (meermalen) op/tegen het hoofd, althans het lichaam heeft gestompt en/of (vervolgens) haren uit het hoofd heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder parketnummer 01/825019-10 onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Vaststaande feiten.
t.a.v. feit 1 op de dagvaarding met parketnummer 01/825019-10
Op vrijdag 8 januari 2010 omstreeks 14.47 uur deelt aangever [aangever], chauffeur bij [slachtoffer 1], aan twee verbalisanten mee dat zojuist uit de laadruimte van zijn stilstaande bestelbusje aan de Heezerweg in Eindhoven een pakje is weggenomen. Hij deelt -kort gezegd- mee dat hij de deur aan de achterzijde van de auto dicht had gedaan, maar niet afgesloten. Volgens een vrouw zouden 2 mannen in een rode Opel Corsa het pakketje hebben weggenomen. De Opel Corsa was, aldus [aangever], hard weggereden in de richting [straatnaam].1
Enkele minuten later troffen verbalisanten een rode Opel Corsa aan ter hoogte van de [adres]. De auto was niet besneeuwd en voelde warm aan. De auto stond op naam van mw. [moeder verdachte], moeder van de als veelpleger bekend staande verdachte.2 Verbalisanten worden toegelaten tot de woning van mw. [moeder verdachte] en vinden op de tafel een pakbon bestemd voor [slachtoffer 2], [adres ] te Eindhoven. Achter het bankstel in de woning werden onder een plastic verpakking nieuwe duikersattributen aangetroffen.3
Er is een aangifte van [slachtoffer 1] van diefstal van een doos bestemd voor [slachtoffer 2] aan de [adres ] uit de laadruimte aan de achterzijde van een bestelbus van [slachtoffer 1], geparkeerd aan de Heezerweg ter hoogte van perceel [nummer].4 De doos bevatte volgens de aangifte in elk geval 3 stuks duikschoenen en 1 duikvest.5
t.a.v. het feit met parketnummer 01/825252-09
Op 29 april 2009 waren in de woning van [slachtoffer 3], adres [adres] te Eindhoven onder meer aanwezig [slachtoffer 3]6, [getuige 1]7, [getuige 2]8 en verdachte [verdachte]9 ;
Het standpunt van de officier van justitie.
t.a.v. feit 1 op de dagvaarding met parketnummer 01/825019-10
De officier acht het medeplegen van diefstal van duiktoebehoren wettig en overtuigend bewezen. Hij wijst daartoe op de aangifte, het opgegeven signalement van de daders (een redelijk dikke man en een man met normaal postuur) in de rode Opel Corsa, het aantreffen van de nog warme rode Opel Corsa en vervolgens de aangetroffen pakbon en duiktoebehoren in de woning aan de [adres] vlakbij die Opel Corsa. De verklaring van [mededader] over de betrokkenheid van verdachte acht de officier van justitie geloofwaardig. [mededader] verklaart immers dat hij met verdachte naar de apotheek op de hoek van de Heezerweg is gereden. Verdachte heeft daar medicijnen opgehaald, aldus [mededader]. Toen ze de Heezerweg opreden, zagen ze het busje van [slachtoffer 1]. Net voor het busje zouden verdachte en [mededader] hebben gezegd "zou die op slot zitten?". Vervolgens zou verdachte de achterdeur hebben geopend en er een pakket uit hebben gepakt. Dat verdachte die middag in de apotheek op de hoek van de Heezerweg is geweest, wordt bevestigd door twee medewekers van die apotheek.
De officier van justitie acht de door verdachte gegeven lezing niet geloofwaardig. Verdachte heeft verklaard dat hij bij zijn vriendin [betrokkene 1] is geweest en dat zij samen die middag bij haar zus, [betrokkene 2], zijn geweest. Hoewel [betrokkene 1] de lezing van verdachte bevestigt, verklaart [betrokkene 2] dat verdachte die middag niet bij haar is geweest.
Ten aanzien van het feit met parketnummer 01/825252-09
De officier van justitie acht de mishandeling van [slachtoffer 3] door verdachte wettig en overtuigend bewezen. Hij wijst op de verklaringen van aangever, [getuige 1] en [getuige 2] ten overstaan van verbalisant [verbalisant ].
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van feit 1 op de dagvaarding met parketnummer 01/825019-10
De raadsvrouwe voert aan dat geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs. De betrokkenheid van verdachte blijkt enkel uit de verklaring van [mededader]. Zowel verdachte als diens moeder geven aan dat verdachte niet met [mededader] in de Opel Corsa is vertrokken. Verdachte was niet in de woning toen de duiktoebehoren daar werden aangetroffen. [mededader] was daar wel aanwezig. [mededader] heeft er mogelijk belang bij zijn aandeel te minimaliseren. De verklaring van verdachte dat hij die middag bij [betrokkene 1] was, wordt door haar bevestigd. In het licht daarvan is de enkele verklaring van [mededader] onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring.
Ten aanzien van het feit met parketnummer 01/825252-09
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 3] omdat de verklaringen van [slachtoffer 3] en [getuige 1] niet betrouwbaar en niet geloofwaardig zijn. Verder ondersteunt de verklaring van [getuige 2] afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris de ontkennende verklaring van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1 op de dagvaarding met parketnummer 01/825019-10
De rechtbank acht de hierna bewezen te verklaren diefstal in vereniging wettig en overtuigend bewezen.
Uit de vaststaande feiten blijkt dat op 8 januari 2010 een pakje met duiktoebehoren is gestolen uit een busje van
[slachtoffer 1] door 2 inzittenden van een rode Opel Corsa.
De pakbon en duiktoebehoren worden teruggevonden in de woning van de moeder van verdachte, nadat bij die woning enkele minuten na de diefstal een nog warme rode Opel Corsa was aangetroffen.
In die woning wordt ook dhr. [mededader] aangetroffen. De moeder van de verdachte deelt mee dat zij de Opel Corsa die dag aan [mededader] had uitgeleend. [mededader] wordt vervolgens aangehouden als verdachte van de diefstal van het betreffende pakje.10 Op 9 januari 2010 heeft [mededader] verklaard dat hij met verdachte naar een apotheek op de hoek Heezerweg is gereden en dat verdachte aldaar medicijnen heeft opgehaald.11 Later verklaart [mededader] dat ze direct daarna bij het busje [slachtoffer 1] zijn gestopt. Verdachte zou het pakje uit het bestelbusje hebben genomen. Vervolgens zijn ze doorgereden in de richting van de [straatnaam] en rechtstreeks naar de woning van de moeder van verdachte.12
Twee medewerkers van de betreffende apotheek aan de Heezerweg, mw. [getuige 3] en dhr. [getuige 4], bevestigen op 11 januari 2010 dat verdachte op 8 januari 2010 tussen 13.00 en 16.00 uur aldaar medicijnen heeft opgehaald.13
De verklaring van [mededader] strookt met de verklaring van [getuige 3] en [getuige 4], maar ook met die van aangever [aangever], die immers verklaart dat de Opel Corsa met daarin twee mannen in de richting van de [straatnaam] reed.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij die middag met zijn vriendin [betrokkene 1] bij haar zus [betrokkene 2] was niet geloofwaardig. Weliswaar bevestigt [betrokkene 1] de lezing van verdachte14, maar haar zus verklaart dat zij destijds gebeld werd door verdachte. Verdachte zei toen tegen haar dat er iets gebeurd was en vroeg haar of zij wilde zeggen dat [betrokkene 1] en hij bij haar op bezoek waren geweest. Zij zei toen tegen verdachte dat zij mee zou werken, enkel om van hem af te zijn. Hij is echter nooit hier
geweest, aldus nog steeds [betrokkene 2]. Zij verklaart verder niets met dit alles te maken te willen hebben.15
Gelet op deze verklaring acht de rechtbank de lezing van verdachte niet geloofwaardig.
Tenslotte acht de rechtbank het volgende van belang. [mededader] verklaart dat verdachte vlak voor de diefstal in de apotheek aan Heezerweg is geweest. Vaststaat dat verdachte die middag in de apotheek is geweest. [mededader] had dit echter niet kunnen weten als verdachte, zoals hijzelf verklaart, niet bij hem is geweest.
Ten aanzien van het feit met parketnummer 01/825252-09
Zoals hiervoor onder de vaststaande feiten is geschetst was verdachte op 29 april 2009 's avonds in de woning van [slachtoffer 3] te Eindhoven. [slachtoffer 3] voornoemd heeft verklaard16 dat verdachte erg agressief was naar hem toe en hem zeker 6 keer met gebalde vuisten tegen zijn hoofd heeft geslagen. Hij had daardoor pijn. Ook trok verdachte grote bossen haar uit zijn hoofd. Ook dat deed pijn. In de woning waren toen ook aanwezig [getuige 2] en [getuige 1]. Verbalisant [verbalisant] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen17 verklaard dat [getuige 2] voornoemd hem heeft verteld dat hij gezien had dat verdachte erg agressief was en [slachtoffer 3] mishandelde. [getuige 2] vond het nergens "op slaan" en vond het eigenlijk wel zielig voor [slachtoffer 3], dat hij klappen kreeg. [getuige 1] heeft verklaard18 dat verdachte die erg agressief was, [slachtoffer 3] minimaal 4 keer tegen zijn hoofd sloeg. Vervolgens zag [getuige 1] voornoemd dat verdachte bij [slachtoffer 3] de haren uit het hoofd trok.
Verdachte heeft verklaard dat hij toen en daar een woordenwisseling heeft gehad met [slachtoffer 3] voornoemd en hem heeft uitgescholden19. In de woning zijn plukken haar aangetroffen20.
[slachtoffer 3] heeft bij de rechter-commissaris herhaald dat hij op zijn kop is geslagen door verdachte, zij het dat hij daar spreekt van drie maal in plaats van zes maal. Ook [getuige 1] heeft, gehoord door de rechter-commissaris, herhaald dat hij heeft gezien dat verdachte [slachtoffer 3] in zijn gezicht raakte met zijn vuist.
[getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris aangegeven dat die avond verder niets is gebeurd. De rechtbank hecht aan die verklaring echter geen geloof, gelet op de verklaringen van [slachtoffer 3] en [getuige 1] en de mededelingen die [getuige 2] eerder heeft gedaan aan verbalisant [verbalisant ]. Bovendien stelt [getuige 2] bij de rechter-commissaris dat geen sprake is geweest van discussies, dat ze verder met z'n allen hebben zitten lachen en dat sprake is geweest van een prettige sfeer. Zowel uit de verklaringen van [slachtoffer 3] en [getuige 1] als uit de verklaring van verdachte blijkt dat daarvan geen sprake is geweest. Ook verdachte heeft immers verklaard dat hij een woordenwisseling had met [slachtoffer 3] en hem heeft uitgescholden.
Ook om die reden acht de rechtbank de door [getuige 2] bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring niet geloofwaardig.
Het feit dat de verklaringen van aangever [slachtoffer 3], [getuige 2] (bij [verbalisant ] afgelegd) en getuige [getuige 1] op onderdelen van elkaar afwijken, doet de rechtbank niet twijfelen aan de betrouwbaarheid van die verklaringen ten aanzien van de geconstateerde mishandeling. De rechtbank tekent daarbij aan dat de betrokkenen die avond volgens hun eigen verklaringen onder invloed van drank en/of drugs waren.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte op 29 april 2009 [slachtoffer 3] te Eindhoven heeft mishandeld door hem meermalen tegen het hoofd te stompen en de haren uit het hoofd te trekken.
De rechtbank acht het standpunt van de verdediging dat de aangetroffen plukken haar in de woning van aangever te wijten zijn aan het feit dat aangever speed gebruikte onvoldoende onderbouwd en derhalve niet aannemelijk.
Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat er tijdens de aangifte (de dag na de mishandeling) kennelijk geen zichtbaar letsel was in het gezicht of aan het hoofd van aangever, geenszins uitsluit dat de mishandeling heeft plaatsgevonden.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Parketnummer 01/825019-10
1.
op 08 januari 2010 te Eindhoven tezamen en in vereniging met
een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen uit een voertuig een doos met duiktoebehoren
te weten een duikvest en duikschoenen toebehorende aan [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2];
Parketnummer 01/825252-09
op 29 april 2009 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 3], meermalen tegen het hoofd heeft gestompt en haren uit het hoofd heeft getrokken, waardoor deze pijn heeft ondervonden
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 38m, 38n, 57, 300, 310, 311.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Vrijspraak van het onder parketnummer 01/825019-10 onder 2 tenlastegelegde feit.
Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Voor de feiten van 8 januari 2010 geldt de huidige ISD-richtlijn van het openbaar ministerie. De officier van justitie moet aantonen dat er voldoende capaciteit is en daarover zit niets in het dossier. Er staan nog 598 dagen vrijheidsstraf open krachtens onherroepelijke beslissingen en beslissingen waartegen nog een beroep bij het gerechtshof of de Hoge Raad loopt. De bedoeling van de wetgever met de ISD-maatregel is resocialisatie en daarmee strookt niet het nu opleggen van de ISD-maatregel, omdat verdachte deze 598 dagen na ommekomst van de ISD-maatregel mogelijk nog moet uitzitten, wanneer de desbetreffende beslissingen inmiddels onherroepelijk zullen zijn. Voor het feit van 29 april 2009 geldt de vorige ISD-richtlijn van het openbaar ministerie. Daarvoor gelden dezelfde verweren en voorts dat is vereist dat verdachte in voorlopige hechtenis zit, terwijl verdachtes voorlopige hechtenis voor dat feit is opgeheven.
Het standpunt van de officier van justitie.
In repliek stelt de officier van justitie dat hij 108 openstaande dagen vrijheidsbeneming krachtens onherroepelijke beslissingen telt en geen rekening houdt met nog niet onherroepelijke beslissingen. Een capaciteitstekort bij de ISD-kliniek bestaat niet.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders dient te worden opgelegd. Daartoe wordt het navolgende overwogen.
Ten aanzien van beide bewezen verklaarde misdrijven geldt dat dit strafbare feiten zijn waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Verdachte is blijkens het uittreksel uit het documentatieregister en het onderzoek ter terechtzitting, in de vijf jaren voorafgaande aan het bewezen verklaarde, meer dan drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf veroordeeld. Het bewezenverklaarde is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Mede gelet op het strafblad van verdachte en het hierna te noemen reclasseringsadvies moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte zonder ingrijpen wederom een misdrijf zal begaan.
De veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de maatregel. De rechtbank baseert dit oordeel mede op het strafblad van verdachte en het voorlichtingsrapport van Novadic-Kentron van 1 april 2010 dat over verdachte is opgemaakt. Daaruit blijkt het volgende. Verdachte is vanaf 1985 reeds veelvuldig met politie en justitie in aanraking gekomen vanwege huiselijk geweld, bedreiging met geweld, diefstallen, vernieling, inbraken, mishandeling en verboden wapenbezit. Hij is tot werkstraffen, gevangenisstraffen en geldboetes veroordeeld. Verdachte is blijkens het reclasseringsadvies al vanaf 1994 bekend bij de verslavingszorg. Hij erkent een middelenprobleem te hebben, agressief te worden van cocaïne en wil stoppen met het gebruik van cocaïne. Ambulante hulp bij de aanpak van dit probleem is in het verleden herhaaldelijk ingezet, maar niet van de grond gekomen. In 2009 is verplicht reclassseringscontact als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke straf opgelegd, maar uit het reclasseringsadvies blijkt dat dit negatief is geretourneerd omdat verdachte de afspraken niet nakwam. De gevangenisstraf waarvan 80 dagen voorwaardelijk was kennelijk niet voldoende om verdachte te bewegen tot het nakomen van de afspraken en evenmin om hem van het plegen van misdrijven te weerhouden. De mishandeling en de diefstal waarvoor verdachte thans wordt veroordeeld, zijn beide tijdens de proeftijd begaan.
Aan de in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht genoemde vereisten voor oplegging van de ISD-maatregel is dus voldaan.
De rechtbank vindt met de verdediging dat op de bewezen verklaarde feiten twee verschillende richtlijnen van het openbaar ministerie van toepassing zijn (zie in de Staatscourant van 2008, 19, p. 36 resp. van 2009, 10579). De rechtbank stelt voorop dat deze richtlijnen het openbaar ministerie binden. In navolging van het arrest van de Hoge Raad van 7 juli 2009 (LJN BH9943) oordeelt de rechtbank bovendien dat beginselen van behoorlijke rechtspleging eraan in de weg staan dat de rechter die vaststelt dat een ISD-vordering in strijd met de richtlijn is gedaan, toch de ISD-maatregel oplegt.
De rechtbank stelt niet vast dat de ISD-vordering in strijd met de richtlijnen is gedaan. Wat betreft de capaciteit heeft de officier van justitie gesteld dat er voldoende ruimte is. Dit is niet door de verdachte weersproken. Het is de rechtbank overigens ambtshalve bekend dat dit in elk geval voor de P.I. Vught juist is. Wat betreft de openstaande dagen vrijheidsbeneming krachtens niet-definitieve rechterlijke beslissingen geldt dat het standpunt van de verdediging geen steun vindt in het recht. Artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht bevat geen eisen over openstaande dagen. De richtlijnen stellen wel eisen, maar alleen aan de openstaande dagen krachtens definitieve rechterlijke beslissingen.
Voor het scenario dat de raadsvrouw schetst - kort gezegd: verdachte moet na een geslaagde ISD nog 598 dagen uitzitten, terwijl hij zijn leven door de ISD op orde heeft en geen last meer is voor de samenleving - is de passende weg dat verdachte zich tegen die tijd over de (wijze van) tenuitvoerlegging verstaat met degene die daarover gaat dan wel de Koningin om (voorwaardelijke) gratie vraagt. Ten slotte de stelling dat geen ISD kan worden opgelegd, omdat verdachte voor het desbetreffende feit niet in voorlopige hechtenis zit. In navolging van het arrest van de Hoge Raad van 12 januari 2010 (LJN BK4454) oordeelt de rechtbank dat deze opvatting geen steun vindt in de toenmalige richtlijn. De richtlijnen staan dus niet in de weg aan oplegging van de ISD-maatregel.
Verdachte veroorzaakt met het plegen van misdrijven pijn, angst en overlast aan anderen. Tot nu toe hebben de opgelegde straffen er niet toe geleid dat hij daarmee stopt. Hij neemt ook geen verantwoordelijkheid voor de door hem gepleegde feiten. Blijkens een proces-verbaal van bevindingen van buurtbrigadier [verbalisant ] van 6 mei 2009 wordt hij bijna dagelijks aangesproken over misdragingen van verdachte, maar durven veel wijkbewoners geen aangifte tegen hem te doen vanwege het gewelddadige karakter van verdachte.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank oplegging van de ISD-maatregel nu vereist. De maatregel strekt ertoe de maatschappij te beveiligen en de kans op herhaling van misdrijven door verdachte te verkleinen en heeft mede ten doel de verslaving van verdachte aan cocaïne te bestrijden.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat 9 maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel zal plaatsvinden en zal aldus beslissen.
DE UITSPRAAK
T.a.v. 01/825019-10 feit 2:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en
overtuigend bewezen.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. 01/825019-10 feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen
T.a.v. 01/825252-09:
mishandeling
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende maatregel:
T.a.v. 01/825019-10 feit 1, 01/825252-09:
Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar.
Beslist tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting
van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie uiterlijk negen maanden na aanvang van de
tenuitvoerlegging van de maatregel op de voet van artikel 38s lid 1, laatste
zin, van het Wetboek van Strafrecht, aan de rechtbank bericht over de noodzaak
van de voortzetting van deze tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.P.M. Rousseau, voorzitter,
mr. J.F.M. Pols en mr. F. van Laanen, leden,
in tegenwoordigheid van L.D. Wittenberg, griffier,
en is uitgesproken op 6 mei 2010.
Mr. F. van Laanen voornoemd is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Proces-verbaal van bevindingen p. 23 en proces-verbaal van verhoor p.50-51
2 Proces-verbaal van bevindingen p. 23
3 Proces-verbaal van bevindingen p.24-25
4 Proces-verbaal van aangifte p. 50-51
5 Proces-verbaal van aangifte p. 54
6 Verklaring van [slachtoffer 3], zie einddossier pg. 21 en 22
7 Verklaring van [getuige 1], zie eindossier pg. 37 en 38
8 Bevindingen verbalisant [verbalisant ] inzake verklaring van [getuige 2] op 6 mei 2009, zie einddossier pg. 35 en 36
9 Verklaring verdachte, zie einddossier pg. 43 en 44 en verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 april 2010
10 Proces-verbaal van bevindingen p. 24
11 Proces-verbaal van verhoor p. 86
12 Proces-verbaal van verhoor p. 94
13 Proces-verbaal van verhoor p. 64 en 66
14 Proces-verbaal p. 68 e.v.
15 Proces-verbaal van verhoor p. 70-71
16 Verklaring aangever [slachtoffer 3], einddossier pg. 21-22
17 Bevindingen verbalisant [verbalisant], zie einddossier pg. 35
18 Verklaring [getuige 1], einddossier pg. 37 en 38
19 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 22 april 2010
20 Foto's van plukken haar, einddossier pg. 27 en 28
3
Parketnummers: 01/825019-10 en 01/825252-09 (ter terechtzitting gevoegd)
[verdachte]