vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/994071-08
Datum uitspraak: 29 april 2010
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van de onderzoeken ter terechtzitting van 14 januari 2009, 29 juni 2009, 14 april 2010 en 15 april 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 december 2008.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzittingen van 14 januari 2009, 29 juni 2009 en
14 april 2010 is gewijzigd, is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
[BV 1] en/of [BV 2] en/of [BV 3] en/of [BV 4] en/of [BV 5] (hierna te noemen de BV's) meermalen, althans eenmaal, in de periode van 01 januari 2006 tot en met 08 mei 2007, te Eindhoven en/of Venlo en/of Maastricht en/of Bunde en/of Voerendaal en/of Gemert, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans die BV('s), (telkens) opzettelijk (een) aanvraagformulier(en) (met (een)bijbehorende lijst(en) met namen en sofinummers) tot terugbetaling van door (een) werkgever(s) ([bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] en/of [bedrijf 7] en/of [bedrijf 8]) betaalde WAO-premie(s) (zogenaamde aanvraag korting/vrijstelling op de basispremie WAO) over het/de ja(a)r(en) 1998 en/of 1999 en/of 2000 en/of 2001 , zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft laten opmaken, althans heeft vervalst en/of heeft laten vervalsen, hebbende zij, die BV('s), en/of haar medeverdachte(n) alstoen aldaar (telkens) opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid op die/dat aanvraagformulier(en) voornoemd (een) na(a)m(en) van (een) werknemer(s) [werknemer 1] en/of [werknemer 2] en/of [werknemer 3] ([bedrijf 1]) en/of [werknemer 4] en/of [werknemer 5] en/of [werknemer 6] en/of [werknemer 7] en/of [werknemer 8] en/of [werknemer 9] en/of [werknemer 10] en/of van [werknemer 11] en/of [werknemer 12] ([bedrijf 2] en [bedrijf 3]) en/of [werknemer 13] en/of [werknemer 14] en/of [werknemer 15] en/of [werknemer 16] en/of [werknemer 17] en/of [werknemer 18] ([bedrijf 4]) en/of [werknemer 19] en/of [werknemer 20] ([bedrijf 7]) en/of [werknermer 21] en/of [werknemer 22] en/of [werknemer 23] en/of [werknemer 24] en/of [werknemer 25] en/of [werknemer 26] ([bedrijf 6]) en/of [werknemer 27] en/of [werknemer 28] en/of [werknemer 29] en/of [werknemer 30] ([bedrijf 5]) en/of [werknemer 31] en/of [werknemer 32] en/of [werknemer 33] ([bedrijf 8]) opgevoerd die niet (volledig) de status van arbeidsgehandicapte(n) (zogenaamde agh-status) in het/de betreffende (premie-)ja(a)r(en) in dienst zijnde bij genoemde werkgever(s) heeft/hebben bij het UWV en/of GAK, waardoor in zake die werknemer(s) ten onrechte WAO-premie(s) geheel en/of gedeeltelijk werd/werden terugbetaald (aan de werkgever(s)), met het oogmerk om voormelde aanvraagformulier(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) hij, verdachte, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[BV 1] en/of [BV 2] en/of [BV 3] en/of [BV 4] en/of [BV 5] (hierna te noemen de BV's) in de periode van 01 januari 2006 tot en met 08 mei 2007, te Eindhoven en/of Venlo en/of Maastricht en/of Bunde en/of Voerendaal en/of Gemert, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans die BV('s), meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) aanvraagformulier(en) (met (een) bijbehorende lijst(en) met namen en sofinummers) tot terugbetaling van door (een)
werkgever(s) ([bedrijf 1] en/of [Bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] en/of [bedrijf 7] en/of [bedrijf 8]) betaalde WAO-premie(s) (zogenaamde aanvraag korting/vrijstelling op de basispremie WAO) over het/de ja(a)r(en) 1998 en/of 1999 en/of 2000 en/of 2001 - zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen- als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat die BV('s) en/of haar medeverdachte(n) op die/dat aanvraagformulier(en) voornoemd heeft opgesteld en/of heeft laten opstellen en/of heeft verstuurd en/of heeft laten versturen naar het UWV en/of GAK, bestaande die valsheid of vervalsing hierin, dat die BV('s) en/of haar medeverdachte(n) op die aanvraagformulier(en) (een) na(a)m(en) van (een) werknemer(s) [werknemer 1] en/of [werknemer 2] en/of [werknemer 3] ([bedrijf 1]) en/of [werknemer 4] en/of [werknemer 5] en/of [werknemer 6] en/of [werknemer 7] en/of [werknemer 8] en/of [werknemer 9] en/of [werknemer 10] en/of van [werknemer 11] en/of [werknemer 12] ([bedrijf 2] en [bedrijf 3]) en/of [werknemer 13] en/of [werknemer 14] en/of [werknemer 15] en/of [werknemer 16] en/of [werknemer 17] en/of [werknemer 18] ([bedrijf 4]) en/of [werknemer 19] en/of [werknemer 20] ([bedrijf 7]) en/of [werknermer 21] en/of [werknemer 22] en/of [werknemer 23] en/of [werknemer 24] en/of [werknemer 25] en/of [werknemer 26] ([bedrijf 6]) en/of [werknemer 27] en/of [werknemer 28] en/of [werknemer 29] en/of [werknemer 30] ([bedrijf 5]) en/of [werknemer 31] en/of [werknemer 32] en/of [werknemer 33] ([bedrijf 8]) opvoert en/of heeft laten opvoeren die niet (volledig) de status van arbeidsgehandicapte(n) (zogenaamde agh-status) in het/de betreffende (premie-)ja(a)r(en) in dienst zijnde bij genoemde werkgever(s) heeft/hebben bij het UWV en/of GAK, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) hij, verdachte, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.
2.
[BV 1] en/of [BV 2] en/of [BV 3] en/of [BV 4] en/of [BV 5] (hierna te noemen de BV's) in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 08 mei 2007 te Eindhoven en/of Venlo en/of Maastricht en/of Bunde en/of Voerendaal en/of Gemert,althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans die BV('s), (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, het UWV heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een totaal bedrag van ongeveer 4.4 miljoen euro, in elk geval van enig bedrag, hebbende die BV('s) en/of haar medeverdachte(n) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aanvragen tot terugbetaling van door (een) werkgever(s)s ([bedrijf 1] en/of [Bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] en/of [bedrijf 7] en/of [bedrijf 8]) betaalde WAO-premie(s) (zogenaamde aanvraag korting/vrijstelling op de basispremie WAO) over het/de ja(a)r(en) 1998 en/of 1999 en/of 2000 en/of 2001 ingediend en/of laten indienen t.b.v. (een) werknemer(s) [werknemer 1] en/of [werknemer 2] en/of [werknemer 3] ([bedrijf 1]) en/of [werknemer 4] en/of [werknemer 5] en/of [werknemer 6] en/of [werknemer 7] en/of [werknemer 8] en/of [werknemer 9] en/of [werknemer 10] en/of van [werknemer 11] en/of [werknemer 12] ([bedrijf 2] en [bedrijf 3]) en/of [werknemer 13] en/of [werknemer 14] en/of [werknemer 15] en/of [werknemer 16] en/of [werknemer 17] en/of [werknemer 18] ([bedrijf 4]) en/of [werknemer 19] en/of [werknemer 20] ([bedrijf 7]) en/of [werknermer 21] en/of [werknemer 22] en/of [werknemer 23] en/of [werknemer 24] en/of [werknemer 25] en/of [werknemer 26] ([bedrijf 6]) en/of [werknemer 27] en/of [werknemer 28] en/of [werknemer 29] en/of [werknemer 30] ([bedrijf 5]) en/of [werknemer 31] en/of [werknemer 32] en/of [werknemer 33] ([bedrijf 8]), waardoor het UWV (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) hij, verdachte, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.
3.
Hij meermalen, althans eenmaal, in de periode van 01 januari 2006 tot en met 08 mei 2007, te Eindhoven en/of Venlo en/of Maastricht en/of Bunde en/of Voerendaal en/of Gemert, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk is binnengedrongen in een geautomatiseerd werk en/of in een deel daarvan, namelijk in de/het geautomatiseerde syste(e)m(en) (WEBBR en/of PVWG en/of in e-mailbestanden en/of Wordbestanden en/of in overige bestanden) van UWV en/of GAK, deel uitmakend van het (geautomatiseerde) netwerk van UWV en/of GAK, immers heeft hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n), (telkens) zich met (een) niet voor hem bestemde accountna(a)m(en) en/of inlogna(a)m(en) (te weten van [medewerker UWV 1] en/of [medewerker UWV 2] en/of [medewerker UWV 3] en/of [medewerker UWV 4]) en met (een) niet voor hem bestemd(e) wachtwo(o)rd(en), toegang verschaft tot het voor [medewerker UWV 1] en/of [medewerker UWV 2] en/of [medewerker UWV 3] en/of [medewerker UWV 4] voornoemd gereserveerde deel van het geautomatiseerde netwerk van UWV en/of GAK, met behulp van een valse sleutel en/of door het aannemen van een valse hoedanigheid, en heeft hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n), vervolgens gegevens (in het kader van de aanvraag cq restitutie van Korting-en Vrijstellingsgelden), te weten namen en/of sofinummers en/of burgerservicenummers en/of aansluitnummers en/of arbeidsgehandicaptenstatussen van werknemers en/of van werkgevers van verschillende bedrijven (te weten [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2 en 3] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 9] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 10] en/of [bedrijf 6]en/of [bedrijf 7] en/of [bedrijf 11] en/of [bedrijf 8].), die waren opgeslagen en verwerkt door middel van het geautomatiseerde werk, waarin hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n), zich wederrechtelijk bevond(en), voor zichzelf/henzelf en/of voor een ander, overgenomen en/of uitgeprint en/of afgetapt en/of gewijzigd en/of verwerkt en heeft hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n), (vervolgens) voornoemde (door verdachte en/of zijn medeverdachte(n) gewijzigde) gegevens in dat/die geautomatiseerde syste(e)m(en) en/of geautomatiseerde bestand(en) (opnieuw) ingevoerd en/of geaccordeerd en/of laten invoeren en/of laten accorderen.
4.
Hij, in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 08 mei 2007 te Eindhoven en/of Venlo en/of Maastricht en/of Bunde en/of Voerendaal en/of Gemert, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, telkens opzettelijk een ambtenaar, te weten [medewerker UWV 1] en/of [medewerker UWV 2] in hun hoedanigheid van teamleider polis en premie van het UWV en/of [medewerker UWV 5] in haar hoedanigheid van assistent-polisbeheerder van de afdeling polis en premie van het UWV, een gift en/of belofte heeft gedaan met het oogmerk om die ambtena(a)r(en) te bewegen in zijn/haar bediening, in strijd met zijn/haar plicht, iets te doen of na te laten en/of een gift en/of belofte heeft gedaan naar aanleiding van hetgeen door die ambtena(a)r(en) in zijn/haar (vroegere) bediening, in strijd met zijn/haar plicht, is gedaan of nagelaten, hebbende hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) die [medewerker UWV 1] en/of [medewerker UWV 5] en/of [medewerker UWV 5] voornoemd in voormelde periode de volgende giften gedaan:
- aan [medewerker UWV 5] op 20 januari 2007 een bedrag groot 7.821,52 euro, althans een bedrag; (D-100a en D-100b);
- aan [medewerker UWV 5] op 20 januari 2007 een bedrag groot 10.805,09 euro, althans een bedrag, (D-100c en D-100d);
- aan [medewerker UWV 1] op 29 december 2006 een bedrag groot 1.000,- euro, althans een bedrag, (D-90),
zijnde die gift(en) en/of belofte(n) telkens gedaan met het oogmerk om die [medewerker UWV 1] en/of [medewerker UWV 5] en/of [medewerker UWV 5] in zijn/haar bediening, in strijd met zijn/haar plicht te bewegen de toegang te verschaffen tot het gebouw van UWV te Eindhoven en/of tot de geautomatiseerde bestanden van UWV (met behulp van de inlognamen en wachtwoorden van [medewerker UWV 5] en/of [medewerker UWV 1] en/of [medewerker UWV 3] en/of [medewerker UWV 4] en/of anderen) en/of het verrichten van diverse werkzaamheden ten behoeve van verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of naar aanleiding van het aan verdachte verschaffen van de toegang tot het gebouw van UWV te Eindhoven en/of tot de geautomatiseerde bestanden van het UWV (met behulp van inlognamen en wachtwoorden van [medewerker UWV 5] en/of [medewerker UWV 1] en/of [medewerker UWV 3] en/of [medewerker UWV 4] en/of anderen) en of het verrichten van diverse werkzaamheden ten behoeve van verdachte en/of zijn medeverdachte(n).
De formele voorvragen.
De geldigheid van de dagvaarding.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman is primair van mening dat feit 5 van de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard. De omschrijving "het verrichten van diverse werkzaamheden" is zodanig vaag dat daartegen geen gericht verweer is te voeren.
Het standpunt van de officier van justitie.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen. De verdediging weet precies waartegen zij zich kan verweren. Het verweer van de raadsman dient te worden verworpen.
Het oordeel van de rechtbank.
De dagvaarding is, bezien tegen de achtergrond van het dossier (met name de verklaringen van de betrokken UWV medewerkers en uitleg over de werkwijze van het UWV met betrekking tot de AGH-aanvragen) voldoende helder om zich tegen te kunnen verweren. Dit is ook gebleken bij de inhoudelijke behandeling ter zitting, maar ook eerder bij gelegenheid van de getuigenverhoren door de rechter-commissaris waarbij de verdediging gericht vragen heeft gesteld en kunnen stellen, met als uitgangspunt deze tenlastelegging.
Ook overigens is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De bevoegdheid van de rechtbank.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft de integrale niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit op grond van (in onderlinge samenhang te bezien) het navolgende.
Er is volgens hem sprake van misbruik maken van het strafrecht en strafvorderlijke bevoegdheden. Het openbaar ministerie loopt in deze zaak aan de leiband van het UWV en de SIOD. Er is geen sprake geweest van een eerlijk onderzoek tegen zijn cliënt. Het onderzoek is volstrekt eenzijdig ten nadele van zijn cliënt verricht door de SIOD. Ook is er nauw samengewerkt tussen de SIOD, het UWV en het functioneel parket.
De aangifte tegen zijn cliënt is kennelijk gedaan om het falen van de UWV-organisatie te maskeren. In deze zaak is door verbalisanten opzettelijk een onjuist proces-verbaal opgemaakt in verband met de te late invrijheidstelling van de [verdachte]. Hij had op 3 september 2007 om uiterlijk 11.50 uur in vrijheid gesteld moeten zijn, maar dat is pas later gebeurd. Er is niet alleen sprake van wederrechtelijke vrijheidsberoving van de [verdachte], maar er is ook een vals ambtsedig proces-verbaal opgemaakt. Er ontstaat hierdoor twijfel aan de juistheid van alle processen-verbaal in deze zaak. Verder bevat het dossier lang niet alle relevante stukken.
In deze zaak ontbreekt het publiek belang om een strafvervolging in te stellen. Bovendien is bij de beslissing wie er dan wel vervolgd moet worden overduidelijk volstrekt willekeurig gehandeld. Een persoon als de [getuige] had vervolgd moeten worden, indien het openbaar ministerie werkelijk meende dat er een strafrechtelijk optreden gewenst en noodzakelijk was.
De verhoren van verdachte en de medeverdachten tijdens het opsporingsonderzoek zijn zeer indringend gevoerd. Zij zijn gedurende enkele dagen zeer indringend gehoord. Cliënt en zijn medeverdachten zijn fatsoenlijke, normale burgers en waren nog nooit eerder in een politiecel opgesloten geweest. Er is met stemverheffing gesproken tegen cliënt en de medeverdachten. Er zijn nare opmerkingen gemaakt over verdachte en anderen. Er is een zodanige druk uitgeoefend op zijn cliënt en zijn medeverdachten dat er sprake is van schending van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering.
Het openbaar ministerie heeft bovendien alle onderzoeksgegevens beschikbaar gesteld aan het UWV, dat die gegevens heeft gebruikt in andere geschillen met een van zijn cliënten. Daarbij zijn ook gegevens gebruikt die thans geen deel uitmaken van het strafdossier, zoals in de zaak NH-Hotels.
Gelet op hetgeen hiervoor is aangevoerd ten aanzien van het optreden van de opsporingsambtenaren tijdens de verhoren bepleit de raadsman subsidiair dat de resultaten van deze verhoren niet gebruikt mogen worden als bewijsmiddel.
Indien de rechtbank twijfel mocht hebben aan hetgeen cliënt en de medeverdachten hebben verklaard, verzoekt de verdediging subsidiair om de zaak aan te houden, om alle verbalisanten in deze zaak bij de rechter-commissaris als getuige te kunnen horen.
In deze zaak is de redelijke termijn als bedoeld in art.6 EVRM geschonden. De zaak is begonnen met de doorzoekingen in mei 2007. Los van de lange (totaal)termijn van meer dan twee jaar is er ook sprake van een lange termijn van inactiviteit aan de zijde van het openbaar ministerie tussen 2007 en 14 januari 2009, de eerste zittingsdag in deze zaak.
Bij de procedures die zijn gevolgd op de herziening van de terugbetaling van de uitgekeerde WAO-restitutie door het UWV zijn de bedrijven in het gelijk gesteld. Het UWV kan dus niet terugvorderen.
Dit samenstel van onherstelbare vormverzuimen en schendingen van de beginselen van een behoorlijke procesorde dient er toe te leiden dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk wordt verklaard. Er is door en onder (eind)verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie opzettelijk en/of met grove veronachtzaming gehandeld in strijd met de belangen van zijn cliënt en de medeverdachten waardoor aan hun recht op een eerlijke behandeling van hun zaak op ernstige wijze tekort is gedaan.
Tenslotte wijst de raadsman op de grote impact die de strafzaak op zijn cliënt en diens gezin heeft gehad. De zaak loopt al drie jaar. Allereerst zijn er de sociale en psychische gevolgen. De media-aandacht blijft gericht op hem.
Maar ook zakelijk zijn de gevolgen groot. Door het conservatoir beslag kan zijn cliënt zakelijk niet verder met zijn ondernemingen, te weten [BV 2] en [BV 1].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat de door de raadsman gevoerde verweren dienen te worden verworpen en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank verwerpt deze verweren, en zal deze hierna puntsgewijs bespreken.
In de aangifte geeft de vertegenwoordiger van het UWV nadrukkelijk aan dat er ook aan de zijde van (medewerkers van) de UWV-organisatie fouten zijn gemaakt aangaande, kort gezegd, de wijze waarop [medeverdachte 1] binnen de UWV-afdeling heeft kunnen en mogen werken met goedvinden van sommige leidinggevenden van het UWV. De aangifte strekt er echter (vooral) toe dat door [medeverdachte 1] buiten de afspraken (en gedoogd kopiëren en inzien van bestanden) verder strekkende handelingen heeft verricht, zoals het plegen van valsheid in geschrift, oplichting, computervredebreuk en omkoping van ambtenaren.
Van een eenzijdig onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Indien en voor zover het opsporingsonderzoek dat is ingesteld naar aanleiding van de aangifte een zekere kleuring had, heeft de verdediging de gelegenheid gekregen (en gebruikt) de tegen verdachte ingebrachte verklaringen te onderzoeken in een verhoor bij de rechter-commissaris. Ook heeft de verdediging alle gelegenheid gehad op andere wijze relevant geachte stukken in te brengen.
Het opsporingsonderzoek is ingesteld naar aanleiding van een intern vooronderzoek binnen het UWV en daaruit kon in redelijkheid het vermoeden ontstaan dat [medeverdachte 1] en/of (een van) zijn rechtsperso(o)n(en) zich, al dan niet met een of meer derden, mogelijk schuldig had(den) gemaakt aan grootschalig geknoei met aanvragen teruggaaf WAO-premie en een aantal daarmee in meer of mindere mate samenhangende delicten als computervredebreuk en omkoping. Mede gelet op de omvang van de verdenking is inzet van strafrechtelijke middelen, waaronder bijzondere opsporingsmiddelen (zoals telefoontap) en vrijheidsbenemende dwangmiddelen (aanhouding, inverzekeringstelling en bewaring) toegelaten en ook anderszins niet onbegrijpelijk.
De verwijzing van de verdediging naar de [getuige] mist elke grondslag. Op geen enkele wijze is uit het onderzoek gebleken dat deze UWV-medewerker een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van zijn handelen, terwijl het onderzoek evenmin aanleiding gaf daar onderzoek naar te doen. Bovendien geldt dat beslissingen van het openbaar ministerie (g)een strafrechtelijk onderzoek in te stellen en/of een beslissing iemand wel of niet te vervolgen door de rechtbank slechts beperkt kunnen worden getoetst.
Uit niets is gebleken dat ter zake de invrijheidstelling van de verdachte opzettelijk een onjuist proces-verbaal is opgemaakt. De enkele indruk bij [medeverdachte 2] dat zij (erg) lang heeft moeten wachten op de vrijlating van haar broer is daartoe onvoldoende. Er bestaat geen noodzaak op dit punt aanvullend onderzoek te doen.
Hierboven is al aangegeven dat (en waarom) de rechtbank de inzet van vrijheidsbenemende dwangmiddelen gerechtvaardigd acht. Een verhoorsituatie is naar zijn aard voor een gehoorde persoon een ingrijpende gebeurtenis. Zo iemand is de vrijheid ontnomen en de verhorende opsporingsambtenaren bepalen in overwegende mate de onderwerpen die in het verhoor aan de orde komen. Een zekere mate van verdergaande druk, bijvoorbeeld door verhoortechniek, stemverheffing, vormen van confrontatie met andere aangehouden personen in het onderzoek en/of vergelijkingen of andere minder prettige opmerkingen over de persoon van de verdachte en/of medeverdachten kunnen daarbij voorkomen. Daarbij geldt dat de mate van druk niet zodanig groot mag worden dat verdachte gedwongen wordt een verklaring af te leggen.
Hetgeen door de verdediging is geschetst levert, ook in onderling verband bezien, geen zodanige ontoelaatbare vorm van druk op. De enkele omstandigheid dat een aantal medeverdachten ondanks afspraak met hun raadsman toch een verklaring heeft afgelegd kan niet gelden als aanwijzing dat er wel sprake is geweest van een zodanige druk. Onderzoek naar de juistheid van hetgeen door de verdediging is gesteld over de wijze van verhoren kan daarom achterwege blijven. Er is dus geen noodzaak aanwezig voor nader onderzoek op dit punt.
De juridische basis voor het verstrekken van een kopie van het opsporingsonderzoek aan het UWV door het openbaar ministerie ligt in artikel 51d van het Wetboek van Strafvordering. De verstrekking geschiedt primair met het doel om de benadeelde partij zich te (kunnen) laten voegen in het strafproces en de vordering te onderbouwen met stukken uit het opsporingsonderzoek. Het Wetboek van Strafvordering sluit echter ander gebruik niet uit en geeft evenmin aan dat alleen die stukken verstrekt mogen worden die betrekking hebben op feiten die staan vermeld op de dagvaarding. Van een onherstelbaar vormverzuim kan daarom geen sprake zijn. Evenmin is op dit punt gebleken van enig ander handelen in strijd met de regels van strafvordering of de beginselen van een behoorlijke procesorde.
Naar het oordeel van de rechtbank is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM niet geschonden. Als aanvangstijdstip voor verdachten kan worden aangeknoopt bij de datum van de aanhouding eind augustus 2007. Het betreft een zeer omvangrijk dossier. De eerste zittingsdatum was in januari 2009. Daarna zijn door de rechter-commissaris op verzoek van de verdediging getuigen gehoord. Onder deze omstandigheden is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van onherstelbare vormverzuimen of schendingen van een behoorlijke procesorde. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken van feiten en/of omstandigheden die aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de weg staan.
De officier van justitie kan aldus in zijn vervolging worden ontvangen.
De schorsing van de vervolging.
Er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 3.
De officier van justitie is van mening dat er voor het onder feit 3 tenlastegelegde onvoldoende bewijs voorhanden is en vordert vrijspraak ten aanzien van dit feit.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4.
Verdachte is mededirecteur van [BV 2] en [BV 1]. Hij gaf (mede) feitelijk uitvoering aan de werkzaamheden. De strafbare gedragingen van de rechtspersoon kunnen aan de (mede) feitelijk leidinggevende toegerekend worden. Er is voldoende bewijs om tot bewezenverklaring voor het medeplegen aan het feitelijk leidinggeven te komen. Verdachte had de toegang tot en de beschikking over de boekhouding en daarmee inzicht in hetgeen zich in de onderneming afspeelde. Uit het dossier is naar de mening van het openbaar ministerie gebleken dat verdachte betrokken was bij het opmaken van de aanvraagformulieren korting en vrijstelling, het afsluiten van overeenkomsten met opdrachtgevers, het opmaken en ondertekenen van contracten ter zake van de aanvragen korting en vrijstelling, de betalingen die aan de ambtenaren van het UWV hebben plaatsgevonden, het laten maken van de loonstroken voor twee ambtenaren van het UWV en de betalingen aan hen, waarbij hij een deel van de betalingen voor zijn eigen rekening heeft genomen.
Verdachte had geen directe betrokkenheid bij de uitvoeringshandelingen op het UWV kantoor in Eindhoven, maar hij wist wel dat [medeverdachte 1] (mede) vanuit dit kantoor zijn werkzaamheden verrichtte. De verklaring van verdachte dat hij naar eer en geweten heeft gehandeld is naar de mening van de officier van justitie ongeloofwaardig.
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4.
De verdediging is van mening dat het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde niet kan worden bewezen, zodat verdachte van deze feiten op de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er sprake is van deelneming aan strafbare feiten door verdachte door middel van medeplegen.
Medeplegen is het samen en in vereniging met een of meer anderen het tenlastegelegde begaan, een vorm van daderschap die voor de wetgever gelijkwaardig is aan individueel plegen: de medepleger wordt als dader bestraft.
Kernelement is bewuste en nauwe samenwerking, gericht op totstandkoming van het delict, aan welke totstandkoming de medepleger substantieel bijdraagt. Dat de nauwe samenwerking bewust moet zijn impliceert opzet op de samenwerking én opzet op het feit. Zonder dit dubbel opzet is geen sprake van medeplegen.
Niet vereist is dat medeplegers ook de feitelijke uitvoerders zijn. Zelfs als min of meer toevallig is wie de gedraging verricht, kan er sprake zijn van nauwe samenwerking.
Aanwezigheid bij de feitelijke uitvoering kan een aanwijzing zijn voor nauwe samenwerking, maar om medeplegen aan te kunnen nemen is meer nodig. Afwezigheid bij de uitvoering sluit nauwe samenwerking niet uit, bijvoorbeeld als men vooraf bij de acquisitie betrokken is, mits die betrokkenheid voldoende intensief en gericht is op het plegen van het delict.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2.
Verdachte is mededirecteur van [BV 2] en [BV 1]. Hij heeft 50% van de aandelen van deze besloten vennootschappen en verrichtte hoofdzakelijk administratieve werkzaamheden binnen deze vennootschappen.
Verdachte is niet betrokken geweest bij het feitelijk opstellen van de aanvragen korting en vrijstelling en ook niet bij het indienen van deze aanvragen. Hij heeft wel contractbesprekingen met mogelijke opdrachtgevers gevoerd ten behoeve van dergelijke aanvragen. Verdachte was gelet op zijn activiteiten binnen de vennootschappen op de hoogte van het feit dat door hen in een korte tijd, relatief gemakkelijk veel geld werd verdiend. Verdachte mocht afgaan op de mededelingen die [medeverdachte 1] hem deed aangaande de toestemming van de leiding van en zijn werkzaamheden op de afdeling van het UWV te Eindhoven. Deze mededelingen - voor zover het betreft het inzien van gegevens en het maken van prints uit die gegevensbestanden ten behoeve van aanvragen K&V - zijn feitelijk juist. Uit het dossier is anderszins het tegendeel niet gebleken. Verdachte mocht onder de gegeven omstandigheden uitgaan van de kennis van zaken en de integriteit van de [medeverdachte 1], tevens zijn zwager en de mededirecteur van hun ondernemingen.
Bewezen is dat verdachte feitelijk heeft deelgenomen aan de bedrijfsactiviteiten van [BV 2] en [BV 1], maar niet dat hij wist of had moeten weten dat in het kader van deze activiteiten strafbare feiten werden gepleegd.
Ten aanzien van feit 3.
Verdachte mocht, zoals hiervoor al is aangegeven, afgaan op de mededelingen die [medeverdachte 1] hem deed over diens werkzaamheden bij het UWV te Eindhoven en over de toestemming die hij daarvoor had. Verdachte wist niet dat [medeverdachte 1] op de afdeling Polis en Premie van het UWV te Eindhoven ook verder strekkende, strafbare handelingen verrichtte zoals het onder een valse naam en password binnendringen in de gegevensbestanden van het UWV en het daarin eigenmachtig aanbrengen van gegevens. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat verdachte niet wist of had moeten vermoeden dat de werkzaamheden van [medeverdachte 1] strafwaardig handelen, in dit geval het medeplegen van computervredebreuk, betrof.
Ten aanzien van feit 4.
Verdachte heeft bijgedragen aan de betalingen aan de ambtenaren die in de tenlastelegging zijn genoemd. Deze ambtenaren waren destijds werkzaam voor het UWV. Uit het dossier is niet komen vast te staan dat verdachte ten tijde van de afspraken tussen [medeverdachte 1] en de twee UWV-medewerkers en/of van de betalingen wist wat de werkzaamheden van deze ambtenaren feitelijk inhielden en ook niet dat de ambtenaren deze werkzaamheden in strijd met hun plicht hadden verricht. Gelet hierop acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte wist of had moeten weten dat deze ambtenaren werden betaald voor werkzaamheden die werden uitgevoerd in strijd met hun plicht. De rechtbank acht het (mede-)plegen van omkoping niet wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1, 2, 3 en 4 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht het onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4 niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdacht daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. J.W.H. Renneberg en mr. C.B.M. Bruens, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 29 april 2010.