ECLI:NL:RBSHE:2010:BM1260

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
594398
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van restschuld na overname door Varde Ltd na vaststellingsovereenkomst met Dexia

In deze zaak heeft Varde Ltd een vordering ingesteld tegen [M] voor betaling van een restschuld die voortvloeit uit een overeenkomst met Dexia. De vordering is gebaseerd op een vaststellingsovereenkomst die tussen Dexia en [M] tot stand is gekomen, waarbij [M] niet tijdig een opt-out verklaring heeft ingediend. Hierdoor is hij gebonden aan de voorwaarden van de WCAM-overeenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [M] niet kan terugkomen op de overeenkomst, ondanks zijn beroep op het ontbreken van de handtekening van zijn partner, omdat zij geen geregistreerd partnerschap of huwelijk hadden, maar slechts een samenlevingscontract. Dit contract biedt niet dezelfde rechtsbescherming als de andere vormen van partnerschap.

De kantonrechter heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd, gezien de woonplaats van [M] in Nederland en de internationale dimensie van de zaak door de betrokkenheid van een Ierse vennootschap. De vordering van Varde Ltd is toegewezen, waarbij [M] werd veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, rente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de financiële situatie van [M] geen reden kan zijn om de vordering af te wijzen, en dat de WCAM-overeenkomst bindend is voor [M].

De uitspraak benadrukt de gevolgen van de WCAM-overeenkomst en de verplichtingen die voortvloeien uit de vaststellingsovereenkomst, waarbij de kantonrechter de argumenten van [M] heeft verworpen. De vordering in reconventie van [M] is afgewezen, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De kosten van de procedure zijn voor rekening van [M].

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector Kanton, locatie Eindhoven
Zaaknummer : 594398
Rolnummer : 08-10802
Uitspraak : 8 april 2010
In de zaak van:
de buitenlandse vennootschap Varde Investments (Ireland) Limited,
gevestigd te Dublin (Ierland),
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. G.J. Schras, advocaat te Spijkenisse,
rolgemachtigde: de maatschap naar burgerlijk recht GGN Maas-Delta deurwaarders, gerechtsdeurwaarders te Rotterdam (postbus 19212, 3032 AW),
t e g e n :
[de heer M],
wonende te Eindhoven,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
procederend in persoon,
heeft de kantonrechter te Eindhoven het navolgende vonnis gewezen.
1. De procedure
1.1. Deze blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 17 november 2008 met vier producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie van 4 december 2008 met drie producties;
- de conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie van 15 januari 2009.
1.2. Partijen zullen in dit vonnis worden aangeduid met "Varde Ltd" en "[M]".
1.3. [M] is bij brief van 15 januari 2009 in de gelegenheid op de zitting van 12 maart 2009 een conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie in te dienen. Van deze gelegenheid heeft [M] geen gebruik gemaakt. [M] heeft evenmin, terwijl hij in zijn conclusie van antwoord c.a. een afwezigheid vanwege verblijf in het buitenland tot 7 maart 2009 meldt, om uitstel voor indiening van een conclusie van dupliek c.a. verzocht op of vóór 12 maart 2009. Evenmin heeft [M] gereageerd op de brief van 12 maart 2009 waarbij hem is medegedeeld dat hij niet tijdig heeft gereageerd en dat vonnis zal worden gewezen. Op latere berichten is evenmin door [M] gereageerd.
1.4. De uitspraak is, mede in verband met overige werkzaamheden van de kantonrechter waaronder vervanging wegens ziekte van collega's, eerst thans bepaald op heden. De kantonrechter betreurt deze extra vertraging uitdrukkelijk.
2. De vaststaande feiten
2.1. [M] en [mevrouw S] hebben op 22 maart 1999 ten overstaan van notaris mr. P.N.M. van Dongen een samenlevingscontract gesloten. [mevrouw S] heeft het samenlevingscontract op 1 oktober 2001 verbroken en zij heeft de woning verlaten. [M] heeft sinds die tijd geen contact meer met haar.
2.2. [M] heeft op 30 juni 2000 met een rechtsvoorganger van Dexia (hierna: Dexia) een overeenkomst gesloten met betrekking tot de koop van aandelen, waarbij de aankoopsom door Dexia zou worden gefinancierd. Deze overeenkomst is onder de naam "Triple Effect Maandbetaling" aangegaan voor de duur van 36 maanden (prod. 2 bij inleidende dagvaarding).
2.3. De overeenkomst had betrekking op het door [M] leasen van aandelen tot een totale aankoopsom van € 38.946,36. Gedurende de looptijd van de overeenkomst was rente verschuldigd ten bedrage van € 8.171,64. Beide bedragen samen vormden de leasesom van € 47.118,=. De leasesom bestond uit de som (bij vooruitbetaling te voldoen) van 36 maandelijkse rentetermijnen ten bedrage van € 226,99, een termijn van € 45,38 op of omstreeks de 35e maand en een restantbedrag aan het einde van de lease-overeenkomst van € 38.900,98.
2.4. De overeenkomst is niet (mede-) ondertekend door [mevrouw S].
2.5. De overeenkomst is vervolgens beëindigd, waarbij Dexia is overgegaan tot verkoop van de voor [M] gehouden aandelen. De opbrengst van de ten behoeve van [M] gekochte aandelen bleek niet toereikend om de uit de overeenkomst voortvloeiende lening te voldoen.
2.6. Het hof Amsterdam heeft bij beschikking (hierna de WCAM-beschikking) van 25 januari 2007 de (gewijzigde) WCAM-overeenkomst van 8 mei 2006 (inclusief haar Bijlage A) verbindend verklaard voor de "gerechtigden" als bedoeld in art. 2 van die overeenkomst. Het hof heeft voorts bepaald binnen welke termijn de "gerechtigden" kunnen laten weten niet gebonden te willen zijn aan de verbindendverklaring (de opt-out-periode) zoals bedoeld in art. 7:908 lid 2 BW.
2.7. De door het hof bepaalde termijn waarbinnen de opt-out-verklaring kon worden afgelegd is op 1 augustus 2007 verstreken.
2.8. [M] heeft geen opt-out-verklaring bij de daartoe in de WCAM-overeenkomst aangewezen notaris afgelegd.
2.9. Dexia heeft vervolgens haar vordering op [M] overgedragen aan Varde Ltd, welke overdracht aan [M] in ieder geval ook nog bij de dagvaarding, die deze procedure heeft ingeleid, is aangezegd.
3. Het geschil in conventie en in reconventie
3.1. Varde Ltd vordert [M] te veroordelen tot betaling van € 14.573,47, zijnde een bedrag van € 12.114,97 ter zake hoofdsom, een bedrag van € 641,26 ter zake verschuldigde rente tot 10 januari 2008 en een bedrag van € 1.817,24 ter zake buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 10 januari 2008 tot de dag der algehele voldoening. Varde Ltd vordert tevens de proceskosten.
Varde Ltd legt aan deze vordering - zakelijk weergegeven - naast de vaststaande feiten (voor zover door haar aangevoerd) ten grondslag dat [M] allereerst het Dexia aanbod heeft aanvaard, hetgeen een vaststellingsovereenkomst oplevert, en subsidiair dat [M] in ieder geval niet tijdig een opt-out verklaring heeft afgelegd en tengevolge van de onder 2.6. genoemde WCAM-beschikking tussen Varde Ltd, althans haar rechtsvoorganger en [M] een minnelijke regeling tot stand gekomen is. Een beroep op artikel 1:88 BW faalt, nu de vaststellingsovereenkomst niet onder het bereik van artikel 1:88 BW valt en Varde Ltd nakoming van de vaststellingsovereenkomst vordert. Uit hoofde van de minnelijke regeling is [M] nog de gevorderde hoofdsom verschuldigd, welk bedrag vermeerderd is met het genoemde bedrag aan rente en buitengerechtelijke kosten.
Wat zich vóór de vaststellingsovereenkomst als in het kader van de WCAM-beschikking goedgekeurd heeft afgespeeld is, aldus Varde Ltd, niet van belang. Voorts heeft Varde Ltd tevens diverse andere argumenten aangevoerd die hieronder nader worden besproken, voor zover voor de beoordeling van belang.
3.2. [M] heeft in conventie de toewijzing van de vordering jegens hem betwist op basis van de vaststaande feiten (voor zover door hem aangevoerd), stellend - kort gezegd - dat de overeenkomst nietig is nu de handtekening van zijn toenmalige partner ontbreekt. Zij heeft de overeenkomst niet getekend omdat zij tegen de overeenkomst was. [M] heeft geen enkel contact meer met haar en kan dit ook niet meer krijgen, omdat [M] niet weet waar zij verblijft. Bovendien leeft [M] momenteel, tengevolge van ziekte, van een uitkering en kan hij de vordering van Varde Ltd niet betalen. In reconventie wenst [M] "volledige teruggave van de door mij aan eiseres betaalde bedragen".
3.3. Bij conclusie van repliek c.a. heeft Varde Ltd bij haar standpunt volhard en tevens gesteld dat een samenlevingscontract niet dezelfde rechten en plichten kent als een huwelijk of een geregistreerd partnerschap, en evenmin dezelfde verweermogelijkheid biedt.
In reconventie heeft Vare Ltd betoogd dat voor toewijzing geen grondslag bestaat gezien hetgeen in conventie al is aangegeven.
3.4. Op de diverse argumenten als in de diverse processtukken over en weer (nader) aangevoerd zal de kantonrechter, voor zover voor de beoordeling van belang, hieronder terugkomen.
4. De beoordeling in conventie en in reconventie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1. De omstandigheid dat eiseres, Varde Ltd gevestigd is in Ierland, leidt ertoe dat sprake is van een procedure met een internationaalrechtelijk karakter. De kantonrechter zal eerst ambtshalve beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
4.2.1. Ingevolge de van toepassing zijnde Brussel I-verordening EG/2001/44 (ook wel EEX verordening geheten), gezien artikel 1 Brussel I-verordening, geldt als hoofdregel dat een gedaagde die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat wordt opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat (Art. 2 Brussel I-verordening). [M] heeft woonplaats als bedoeld in artikel 59 Brussel I-Vo, gezien het toepasselijke interne recht (artikel 1:10 Burgerlijk Wetboek, hierna BW), in Nederland en wel in het arrondissement Den Bosch, kanton Eindhoven.
4.2.2. Omdat in deze sprake lijkt van een consument ([M]), nu de overeenkomst zonder meer door [M] lijkt te zijn gesloten voor een gebruik dat niet bedrijfs -of beroepsmatig is, heeft de kantonrechter gekeken naar de bijzondere regeling als vervat in artikel 15 e.v. (afdeling 4 'Door consumenten gesloten overeenkomsten' ) Brussel I-Vo. Anders dan de kantonrechter te Haarlem (30 september 2009, LJN BK0359) betwijfelt de kantonrechter of artikel 15 e.v. voornoemd van toepassing is. Weliswaar is sprake van 'koop op betaling' zoals door het Hof van Justitie van de Europese Unie (toen nog EG) uitgelegd in HvJ 21 juni 1978, NJ 1979,115 inzake Bertrand/Ott, namelijk "een transactie (...) waarbij de prijs in een aantal termijnen wordt voldaan of welke verbonden is met een financieringsovereenkomst". Echter lijkt geen sprake van een transactie betreffende 'roerende lichamelijke zaken', zoals artikel 15 voornoemd ook vereist. Weliswaar moet dit begrip verdragsautonoom worden uitgelegd en kan de kantonrechter sinds 1 december 2009 ook over Brussel I-Vo prejudiciële vragen stellen gezien artikel 267 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna VWEU). Maar dit laatste kan achterwege blijven nu ter bescherming van de consument uit artikel 16 Brussel I-Vo blijkt dat indien afdeling 4 speelt de rechtsvordering tegen de consument slechts kan worden gebracht voor het gerecht van de lidstaat waar de consument woonplaats heeft (artikel 16 lid 2 Brussel I-Vo), terwijl hetzelfde gerecht bevoegd is voor de door een consument ingestelde (tegen)vordering (art. 16 lid 1 Brussel I-Vo).
4.2.3. Het voorgaande klemt te meer nu [M] is verschenen en de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, althans de kantonrechter niet heeft betwist, zodat op grond van artikel 24 Brussel I-Vo zonder meer bevoegdheid bestaat. Hetzelfde geldt voor Varde Ltd die ook de bevoegdheid van de Nederlandse rechter voor de reconventionele vordering niet heeft betwist. De kantonrechter hoeft derhalve geen onderzoek naar de reikwijdte van artikel 6 sub 3 Brussel I-Vo te doen..
4.3. Vervolgens moet worden bepaald welke Nederlandse rechter in conventie absoluut en relatief bevoegd is, hetgeen de kantonrechter - nu in ieder geval naar nationaal recht sprake is van een gedaagde consument (zie artikel 101 jo 110 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna Rv) - voor beide vragen ambtshalve dient te toetsen.
4.4. Varde Ltd baseert haar vordering op de door [M] geaccepteerde Duisenberg-Regeling althans de verbindendverklaarde WCAM-Overeenkomst en op de onder 2.9. genoemde cessie. Varde Ltd stelt daarbij terecht dat die Regeling althans WCAM-overeenkomst naar Nederlands recht een vaststellingsovereenkomst is.
4.5. Waar de Duisenberg-Regeling althans WCAM-overeenkomst betrekking heeft op de afwikkeling van effectenleaseovereenkomsten, welke zijn aan te merken als huurkoopovereenkomst (aldus HR 28 maart 2008, LJN BC2837), acht de kantonrechter zich op grond van artikel 93 aanhef en onder c Rv absoluut bevoegd om van de vordering van Varde Ltd kennis te nemen. Nu [M] (zie onderdeel 4.2.1. hiervoor) woonplaats heeft in het kanton Eindhoven van deze rechtbank acht de kantonrechter zich voorts op de voet van artikelen 99 jo 101 Rv ook relatief bevoegd.
Voor wat de tegenvordering betreft geldt dat ook hier bevoegdheid uit artikel 93 aanhef en onder c Rv aan de orde is.
4.6. Hierboven is de kantonrechter al uitgegaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht. De verhouding tussen de rechtsvoorganger van Varde Ltd en [M] betreft immers een puur interne verhouding waarop Nederlands recht van toepassing is. Door de cessie is dat - voor zover het de relatie tussen Varde Ltd als verkrijger van de vordering ("cessionaris") en [M] als schuldenaar betreft - niet veranderd (zie HR 24 oktober 2003, LJN AF 9713, anders klaarblijkelijk Kantonrechter Haarlem LJN BK0359) gezien artikel 12 lid 2 van het zogenaamde EVO-verdrag (Trb. 1980,156). De vordering van Varde Ltd en de verweren van [M] in conventie en de op de overeenkomst gegronde vordering van [M] in reconventie zullen dan ook naar Nederlands recht worden beoordeeld.
Juridisch kader voor de beoordeling
4.7. Onder verwijzing naar de beslissing van Hof 's-Hertogenbosch van 1 september 2009 (zaaknr. HD 200.013.066) in een vergelijkbare zaak overweegt de kantonrechter voorts als volgt.
4.8. Op 27 juli 2005 is de Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM) in werking getreden. Deze wet biedt de mogelijkheid om een overeenkomst die voorziet in de afwikkeling van een massaschade en die is gesloten tussen een organisatie die de belangen van gedupeerden behartigt en de aansprakelijke partij of partijen, door de rechter algemeen verbindend te laten verklaren voor de gehele groep van gedupeerden. Daartoe zijn onder meer de art. 7:907 BW e.v. ingevoerd. Na de verbindendverklaring heeft de overeenkomst tussen partijen en de gerechtigden de gevolgen van een vaststellingsovereenkomst (art. 7:908 lid 1 BW).
4.9. Op 23 juni 2005 is tussen Dexia en vier belangenorganisaties (de Stichting Leaseverlies, de Stichting Eegalease, de Vereniging Consumentenbond en de Vereniging van Effectenbezitters) een hoofdovereenkomst gesloten onder de opschortende voorwaarde dat de WCAM in werking treedt conform het destijds aanhangige ontwerp van wet. Deze overeenkomst is bij aanvullende overeenkomst van 8 mei 2006 gewijzigd.
4.10. Het hof Amsterdam heeft op 25 januari 2007 op gezamenlijk verzoek van de vier belangenorganisaties en Dexia de gewijzigde WCAM-overeenkomst van 8 mei 2006 verbindend verklaard voor de in art. 2 van die overeenkomst gedefinieerde gerechtigden.
4.11. Voor gebondenheid aan de verbindend verklaarde WCAM-overeenkomst wordt door de WCAM (artt. 7:907 e.v. BW ) niet vereist dat [M] persoonlijk verbonden was met één van de vier belangenorganisaties. Waar het immers om gaat is of de betreffende vier belangenorganisaties gezamenlijk voldoende representatief zijn ter zake van de belangen van de personen ten behoeve van wie de overeenkomst is gesloten (art. 7:907 lid 3 aanhef en sub f BW), hetgeen door het hof Amsterdam in voormelde beschikking is onderzocht en aanvaard. [M] heeft ook niet betwist dat hij "gerechtigde" is als bedoeld in art. 2 van de WCAM-overeenkomst, dat wil zeggen dat hij met Dexia een overeenkomst heeft gesloten als op bijlage A vermeld, namelijk Triple Effect Maandbetaling.
4.12.1. In artikel 14.1. van de WCAM-overeenkomst is onder meer bepaald dat, behoudens uitzonderingen die hier niet aan de orde zijn, gerechtigden aan Dexia kwijting verlenen ter zake van alle vorderingen die voortvloeien uit of verband houden met de geldigheid, het aangaan en de uitvoering van effectenleaseovereenkomsten en de wijze waarop voor dergelijke overeenkomsten reclame is gemaakt of anderszins het aangaan daarvan is bevorderd, ongeacht de aard en grondslag van dergelijke vorderingen.
4.12.2. Dit geldt dus ook voor hetgeen door [M] is betoogd ten aanzien van de wijze van totstandkoming van de overeenkomst, waarbij [M] zich heeft beroepen op het ontbreken van toestemming van zijn toenmalige partner.
4.12.3. De WCAM-overeenkomst is immers een vaststellingsovereenkomst en dus een overeenkomst waarbij de partijen ter beëindiging van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar binden aan een vaststelling van hetgeen tussen hen rechtens geldt, welke vaststelling bestemd is om ook te gelden voor zover zij mocht afwijken van de tevoren bestaande rechtstoestand (art. 7:900 lid 1 BW).
4.13.1. De kantonrechter stelt vast dat niet is gesteld dat door Dexia in het kader van de WCAM-beschikking aan [M] is bericht dat een opt out-verklaring kon worden afgelegd.
Dat voorts aan [M] persoonlijk in het geheel niets zou zijn bericht over de WCAM-beschikking betekent echter niet dat Dexia zich niet aan de instructies van het Hof als opgenomen in de WCAM-beschikking heeft gehouden.
4.13.2. Het per 'gewone brief' informeren van de aan verzoeksters (waaronder Dexia) "'bekende gerechtigden' tot een vergoeding (in de zin van artikel 1017, lid 3 Rv)", als vermeld in overweging 10.4 van de WCAM-beschikking, ziet immers niet op alle tot een vergoeding gerechtigden.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat in artikel 1017 lid 3 Rv sprake is van een beperkte groep:
"Bekenden gerechtigden tot een vergoeding zijn in deze fase van de procedure niet alleen degenen die in het verzoekschrift zijn vermeld, maar ook degenen die daarin niet zijn vermeld maar wel in de procedure zijn verschenen" [ TK 2003-2004, VW 29414 nr. 3 (Memorie van Toelichting) p.30 ].
4.13.3. [M] behoort niet tot de groep als bedoeld in artikel 1017 lid 3 Rv. Dexia kon derhalve richting [M] volstaan met het plaatsen van de door het Hof aangegeven advertenties en plaatsing op haar website. Dat Dexia hieraan niet heeft voldaan is gesteld noch gebleken.
4.13.4. Dexia heeft op de in de beschikking voorgeschreven wijze [M] mededeling gedaan van de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst, van de gevolgen hiervan alsmede van de uitstapmogelijkheid. Verder staat vast dat [M] zich niet door een opt-out-verklaring als bedoeld in art. 7:908 lid 2 BW aan de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst heeft onttrokken. Derhalve is [M] op grond van de wet (artikel 7:908 lid 1 BW) gebonden aan deze vaststellingsovereenkomst. Dit betekent dat aan het verweer van [M] voor zover het gebaseerd is op feiten en omstandigheden die aan de sluiting van de WCAM-overeenkomst vooraf zijn gegaan, door de kantonrechter voorbij moet worden gegaan.
4.14.1. [M] roept bij antwoord de nietigheid van de onderhavige overeenkomst in op grond van - als door de kantonrechter nader juridisch te duiden op de voet van artikel 25 Rv - de artikelen 1:88 jo 1:89 BW, hetgeen volgens [M] betekent dat de latere verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst op 25 januari 2007 voor [M] geen rechtsgevolgen heeft .
4.14.2. De kantonrechter overweegt dat dit standpunt van [M] faalt. [M] kan op genoemde artikelen enkel een beroep doen indien hij met [mevrouw S] was gehuwd, dan wel een geregistreerd partnerschap voerde. Nu [M] en [mevrouw S] 'slechts' een samenlevingscontract gesloten hadden, behoefde [M] geen toestemming van [mevrouw S] voor het sluiten van onderhavige overeenkomst met Dexia, althans haar voorganger.
Ook het door [M] overgelegde samenlevingscontract leidt niet tot een ander oordeel.
In dit contract is immers geen bepaling opgenomen waarin staat vermeld dat [M] voor het aangaan van onderhavige overeenkomst toestemming behoefde van [mevrouw S], dit nog los van de vraag of vervolgens het ontbreken van toestemming aan derden zou kunnen tegengeworpen. [M] kan om die reden al geen geslaagd beroep op vernietiging van de overeenkomst doen, los van de betekenis van de WCAM-overeenkomst als hiervoor besproken.
4.15. Door [M] zijn verder geen feiten en omstandigheden genoemd die zich na de sluiting van de WCAM-overeenkomst en/of de WCAM-beschikking hebben voorgedaan en die aan toewijzing aan Varde Ltd in de weg staan. Dat [M] momenteel in een zodanige financiële positie verkeert dat hij niet in staat is enig bedrag aan Varde Ltd te voldoen - hoe treurig de daaraan ten grondslag liggende situatie ook is - kan niet leiden tot afwijzing van de vordering van Varde Ltd. Dat deze omstandigheid is te wijten aan Varde Ltd is gesteld noch gebleken.
4.16.1. Voor zover [M] beoogd heeft zich in algemene zin erop te beroepen dat het feit dat [M] door Varde Ltd wordt gehouden aan de effecten van de WCAM-beschikking van het Hof Amsterdam als zodanig naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (als bedoeld in art.7:904 BW), geldt dat de wetgever in artikel 7:908 lid 5 BW uitdrukkelijk heeft bepaald dat een gerechtigde (zoals [M]) zich niet op artikel 7:904 lid 1 BW kan beroepen nadat de WCAM-overeenkomst verbindend is verklaard.
4.16.2. Voor zover [M] heeft beoogd zich erop te beroepen dat door Dexia de uit de WCAM-overeenkomst voortvloeiende vergoeding voor [M] bindend is vastgesteld (op grond van artikel 7:909 lid 1 eerste zin BW, hierna de beslissing) en het restantbedrag uit de leaseovereenkomst thans - door Varde Ltd- wordt gevorderd, en dat genoemde beslissing van Dexia of de wijze waarop deze tot stand is gekomen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (als bedoeld in art.7:909 lid1 tweede zin BW), geldt dat dit beroep faalt.
Met artikel 7:909 BW lid 1 BW kan niet de redelijkheid van de WCAM-overeenkomst als zodanig worden getoetst (zie hiervoor). [M] heeft een beroep op 'onaanvaardbaarheid' van de beslissing voorts niet voldoende onderbouwd doch slechts gewezen op zijn persoonlijke huidige omstandigheden. Op de in mindering gebrachte vergoeding als zodanig is [M] niet ingegaan en evenmin heeft [M] aangegeven op welke vergoeding hij in het kader van de WCAM-overeenkomst dan aanspraak zou willen maken.
4.17. [M] heeft tenslotte de door Varde Ltd genoemde hoofdsom als zodanig niet betwist. Derhalve zal aan hoofdsom worden toegewezen € 12.114,97 aan Varde Ltd.
4.18. De gevorderde rente en de in dat kader geldende ingangsdatum (zie ook productie 1 bij dagvaarding) zijn als zodanig niet betwist, zodat toewijzing conform het gevorderde zal plaatsvinden behoudens het volgende. Nu niet is onderbouwd waarom in afwijking van artikel 6:44 BW aanspraak zou bestaan op rente tot de dag der algehele voldoening, zal de wettelijke rente worden toegewezen tot de dag der voldoening.
4.19. De verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten is door [M] niet betwist. Uit de overgelegde stukken (productie 4 bij dagvaarding) blijkt voorts dat er door de gemachtigde van Varde Ltd voldoende is ondernomen om een vergoeding conform het Staffeltarief (Voorwerk II), derhalve € 952,= inclusief BTW, te rechtvaardigen.
Nu de overgelegde bescheiden overwegend een sterk standaardmatig karakter dragen en door Varde Ltd niet is onderbouwd waarom een hoger bedrag dan het Staffel-tarief gerechtvaardigd zou zijn zal het op dit punt meer gevorderde worden afgewezen.
4.20. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wijst de kantonrechter de vordering in reconventie, die overigens door [M] in het geheel niet is onderbouwd met enige bedragen of enige grondslag, dan ook geheel af.
4.21. [M] zal als de meest in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, waarbij aan Varde Ltd. - vanwege de sterke samenhang tussen conventie en reconventie - voor de reconventie een vergoeding conform de helft van het in conventie toe te kennen aantal punten in het kader van het Liquidatietarief, zal worden toegewezen, en wel tezamen in één bedrag.
5. De beslissing in conventie en reconventie
De kantonrechter:
In conventie:
A. veroordeelt [M] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Varde Ltd te betalen de somma van € 12.756,94, zijnde een bedrag van € 12.114,97 ter zake hoofdsom en een bedrag van € 641,26 ter zake verschuldigde rente tot 10 januari 2008, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 10 januari 2008 tot aan de dag der voldoening;
B. veroordeelt [M] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Varde Ltd te betalen de somma van € 952,= wegens buitengerechtelijke kosten;
In conventie en in reconventie:
C. veroordeelt [M] in de kosten van de procedure als aan de zijde van Varde Ltd in conventie en reconventie gevallen, tot op heden begroot op € 1.189,71, zijnde € 289,71 ter zake van dagvaardingskosten en griffierecht en € 900,= ter zake van salaris gemachtigde (niet met btw belast);
D. verklaart dit vonnis voor zover het de onderdelen A tot en met C betreft uitvoerbaar bij voorraad;
E. wijst af hetgeen meer of anders gevorderd is.
Aldus gewezen door mr. R.R.M. de Moor, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.
Zaaknummer: 594398/08-10802 Varde Ltd - [M] 8
vonnis