Beantwoord moet worden de vraag, of er op 5 januari 2007 voldoende grond was voor de inzet van het middel van stelselmatige observatie tegen medeverdachte [medeverdachte 1].
Stelselmatige observatie kan worden ingezet als opsporingsmiddel krachtens artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering op bevel van de officier van justitie in een geval waarin sprake is van een verdenking - dat wil zeggen een redelijk vermoeden van schuld - dat een verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een misdrijf.
Naar het oordeel van de rechtbank leverde het CIE-proces-verbaal van 3 januari 2007 op zichzelf voldoende grond op voor een redelijk vermoeden dat medeverdachte [medeverdachte 1] zich schuldig had gemaakt aan diefstal en/of heling. Weliswaar bleven de bronnen van de informatie onbekend, wat een zeker risico oplevert ten aanzien van de betrouwbaarheid van die bronnen, daar staat echter tegenover dat de informatie van meerdere bronnen afkomstig was, die door de CIE werden ingeschat als betrouwbaar, en voorts dat de informatie met een zekere continuïteit over een lange periode - vijf jaren - is binnengekomen en nog kort voor het gebruik is geactualiseerd. De inhoud van de informatie was ook voldoende concreet: het CIE-proces-verbaal vermeldt zowel naam, voornaam en telefoonnummer van de verdachte persoon als de concrete strafbare feiten waaraan deze zich schuldig zou maken.
Het proces-verbaal van de CIE van 3 januari 2007 vormde de grondslag waarop het bevel tot stelselmatige observatie is gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt dit proces-verbaal naar objectieve maatstaven zelfstandig - dus ook zonder aanvulling van andere informatie waarover de politie op dat moment beschikte - een redelijk vermoeden dat medeverdachte [medeverdachte 1] zich schuldig had gemaakt aan een of meer misdrijven. Het bevel tot stelselmatige observatie van 5 januari 2007 is dan ook rechtmatig gegeven.
Daar komt nog het volgende bij, wat de verdenkingen jegens medeverdachte [medeverdachte 1] heeft versterkt. Op 4 januari 2007 wordt waargenomen dat medeverdachte [medeverdachte 1] bij zijn woning in 's-Hertogenbosch een ontmoeting heeft met [medeverdachte 3], die hem een pakket overhandigt van ongeveer 90x60 cm, verpakt in een vuilniszak. [medeverdachte 3] heeft antecedenten op het gebied van de Opiumwet.(zie proces-verbaal nr.27-004696 van 26 januari 2007, doorgenummerde pag. 27-28).
Ook voor de daarop volgende inzet van andere opsporingsmiddelen tegen medeverdachte [medeverdachte 1] ziet de rechtbank voldoende grondslag in de verdenking, die steeds sterker wordt in de eerste weken van het onderzoek.
Uit het proces-verbaal komt naar voren dat de naam van medeverdachte [medeverdachte 1] voorkomt in een eerder onderzoek van de politie Haaglanden, genaamd "Waldorp", naar aanleiding van diefstal van schilderijen uit een woning. Voorts komt tijdens weer een ander opsporingsonderzoek, betreffende hennephandel, genaamd "Trabant" in de tweede helft van 2006, naar voren uit telefoontaps dat medeverdachte [medeverdachte 1] in november 2006 meermalen belt met verdachte, waarbij wordt gesproken van handel in grote partijen "schoenen/boots", wat een dekmantel lijkt voor andersoortige handel (zie proces-verbaal nr. 27-004696 van 26 januari 2007, doorgenummerde pag. 21-27).
Uit de observatie in de onderhavige zaak in januari en februari 2007 blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 1] regelmatig bezoeken brengt aan de [adres 1] te 's-Hertogenbosch, waar verdachte en zijn vader, medeverdachte [medeverdachte 2], wonen. Medeverdachte [medeverdachte 1], zijn auto en zijn fiets worden meermalen gezien bij de [adres 1], te weten op 9 en 30 januari 2007 en op 14 februari 2007. Ook blijkt dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] elkaar elders ontmoeten.
Voorts blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 1] tussen 8 en 22 januari 2007 meermalen met een sleutel het pand aan de [adres 2] te 's-Hertogenbosch binnengaat, maar daarbij telkens zijn auto op ruime afstand parkeert, ondanks de aanwezigheid van parkeergelegenheid vlakbij het pand.
Ten slotte komt uit het Bedrijfs Processen Systeem van de politie Brabant-Noord naar voren dat in 2006 een hennepkwekerij was aangetroffen in een pand dat was gehuurd door medeverdachte [medeverdachte 1].
Vanaf 30 januari 2007 wordt met machtiging van de rechter-commissaris het telefoonverkeer van medeverdachte [medeverdachte 1] opgenomen en uitgeluisterd. Daaruit blijkt van intensief telefonisch contact tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , die ook regelmatig afspreken elkaar te ontmoeten.
Op 14 februari 2007 geeft de officier van justitie inzake medeverdachte [medeverdachte 1] een bevel af tot het stelselmatig inwinnen van informatie (artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering). In dat kader wordt een politiële infiltrant ingezet, met wie medeverdachte [medeverdachte 1] diverse ontmoetingen en gesprekken heeft. Tijdens een ontmoeting op 14 maart 2007 vertelt medeverdachte [medeverdachte 1] aan de infiltrant dat hij zelf en namens anderen handelt in kunst, die ongeveer 14 miljoen waard is, maar dat men er ongeveer 1.750.000 euro voor wil hebben. Op 30 maart 2007 vertelt medeverdachte [medeverdachte 1] aan de infiltrant dat het ging om vijf schilderijen uit de tijd van Rembrandt, die ongeveer vijf jaar geleden zijn gestolen.
Op 4 april 2007 beveelt de officier van justitie de inzet van een politieel pseudokoop traject inzake medeverdachte [medeverdachte 1]. In de maanden daarop heeft medeverdachte [medeverdachte 1] meerdere ontmoetingen en gesprekken met de infiltrant, die zich voordoet als potentiële koper van de schilderijen en worden afspraken gemaakt over de bezichtiging van de schilderijen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft ook vele ontmoetingen en telefonische gesprekken met verdachte. Meerdere van die gesprekken betreffen kennelijk de bezichtiging en verkoop van de schilderijen. In zijn gesprekken met de infiltrant en in zijn gesprekken met verdachte noemt medeverdachte [medeverdachte 1] meermalen "de ouwe"/"de ouwe op de dijk"/"de vader van die jongen" en beschouwt hij de vader kennelijk als iemand die ook zeggenschap heeft over de voorgenomen verkoop.