RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van de meervoudige kamer van 22 maart 2010
inzake
[eiser],
te Berghem,
eiser,
[gemachtigde],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss,
verweerder,
[gemachtigde].
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2008 heeft verweerder eisers aanvraag voor een woningaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 17 april 2009 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar door verweerder.
Bij besluit van 23 april 2009 heeft verweerder alsnog eisers bezwaar tegen het besluit van 30 september 2008 ongegrond verklaard.
Bij brief van 18 mei 2009 heeft de rechtbank eiser bericht dat, gelet op het bepaalde in artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroepschrift van 17 april 2009 geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 23 april 2009.
De zaak is behandeld op de zitting van 4 maart 2010. Eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser bij brief van 17 april 2009 beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar van 3 november 2008. Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb en voor zover hier van belang, beslist het bestuursorgaan binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift. Verweerder heeft het besluit op bezwaar niet op grond van het derde lid van artikel 7:10 van de Awb met vier weken verdaagd, noch met toepassing van het vierde lid van dat artikel eiser om instemming met (verder) uitstel van het besluit op bezwaar verzocht. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat ten tijde van het indienen van het beroepschrift van 17 april 2009, verweerder de beslistermijn van artikel 7:10 van de Awb ruimschoots heeft overschreden.
2. Nu verweerder op 23 april 2009 alsnog een besluit op bezwaar heeft genomen, is hangende de beroepsprocedure het belang van eiser bij een tijdig nemen van een besluit verloren gegaan. Mitsdien zal de rechtbank het beroep op dit onderdeel niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang.
3. Gelet op het door verweerder overschrijden van de voorgeschreven termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 80,50 voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hierbij heeft de rechtbank een wegingsfactor van 0,25 gehanteerd, omdat het bij dit beroep uitsluitend gaat om de vraag of de beslistermijn is overschreden en door de rechtbank dus geen beoordeling van het materiële geschil plaatsvindt:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 0,25.
4. Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Awb wordt het beroep van eiser geacht te zijn mede gericht tegen het besluit van 23 april 2009 (hierna: bestreden besluit).
5. Aan de orde is derhalve de vraag of verweerder terecht en op goede gronden het besluit waarbij eisers aanvraag voor een woonvoorziening ingevolge de Wmo is afgewezen, na bezwaar heeft gehandhaafd.
6. De rechtbank is bij haar oordeelsvorming uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.
7. Eiser is vanwege een aangeboren neurologische aandoening en een onderbeenamputatie rolstoelgebonden. Tot het moment van zijn verhuizing was hij woonachtig in een - in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten - volledig aan zijn beperkingen aangepaste huurwoning waarin hij zelfstandig kon functioneren. Op 15 mei 2008 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening in de woning (hierna: koopwoning) van zijn toekomstige (inmiddels huidige) echtgenote. De gevraagde voorzieningen betreffen het plaatsen van een traplift en van een wandbeugel in het toilet. Op 1 juni 2008 is eiser daadwerkelijk naar de koopwoning van zijn echtgenote verhuisd. Op 19 augustus 2008 heeft een medewerker van verweerder een huisbezoek bij eiser afgelegd. Deze medewerker heeft vastgesteld dat eiser beperkt is in zijn mobiliteit en in zijn persoonlijke verzorging. Hij acht echter geen indicatie aanwezig voor de gevraagde woningaanpassing, aangezien eiser een keuze heeft kunnen maken uit twee woningen en vervolgens gekozen heeft voor de niet aan zijn lichamelijke beperkingen aangepaste woning.
8. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eisers aanvraag om een woonvoorziening in het kader van de Wmo terecht is afgewezen, omdat eiser de voor hem - in het licht van zijn handicap - adequaat aangepaste huurwoning heeft verruild voor de inadequate koopwoning. Het bepaalde in artikel 20, aanhef en onder a, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oss 2008 (hierna: Vmo) biedt volgens verweerder geen ruimte om een woonvoorziening te treffen wanneer daarvoor geen (medisch ergonomische) noodzaak aanwezig is. Verweerder meent dat de noodzaak van de aangevraagde voorzieningen het gevolg is van de verhuizing van eiser, omdat hij in zijn vroegere volledig aangepaste huurwoning immers geen beperkingen ondervond. Voorts is verweerder niet gebleken van een “belangrijke reden” op grond waarvan aan eiser desondanks een woonvoorziening verstrekt zou kunnen worden. Eiser heeft weliswaar aangegeven dat de reden van zijn verhuizing is gelegen in het feit dat hij gaat samenwonen en trouwen, maar volgens verweerder is daarmee niet de noodzaak aangetoond dat gekozen moet worden voor de inadequate koopwoning in plaats van de wel adequate woning van eiser.
9. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij is van mening dat verweerder ten onrechte afwijzend heeft beslist op zijn aanvraag voor de woningvoorziening. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst eiser naar de toelichting bij artikel 20, aanhef en onder a, van de Vmo. Hoewel daarin is aangegeven dat verhuizing naar een inadequate woning een weigeringsgrond is voor toekenning van een woonvoorziening - omdat niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen is - kent het artikel een uitzondering op die regel. Volgens de toelichting ziet die uitzondering op de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet worden gedacht aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk en echtscheiding of het aanvaarden van werk elders. Naar de mening van eiser doet deze uitzondering zich in zijn geval voor. Hij is immers verhuisd om met zijn partner te gaan samenwonen en om met haar te trouwen. Volgens eiser kan hem onder die omstandigheden niet verweten worden dat hij naar een inadequate woning is verhuisd. Voorts heeft eiser aangegeven dat zijn oude huis te klein was, omdat zijn echtgenote voor haar werk een eigen werkruimte nodig heeft. Daarnaast benadrukt eiser dat hij er alles aan heeft gedaan om verweerder te helpen door zijn woning zo snel mogelijk te ontruimen om plaats te maken voor de volgende huurster met haar ernstig gehandicapte dochter. Eiser stelt dat er op dat moment geen andere adequate woning voor dat meisje beschikbaar was binnen de gemeente Oss. Dat impliceert volgens hem dat er ook voor hemzelf geen adequate woning voorhanden was.
10. De rechtbank overweegt als volgt.
11. Artikel 4, eerste lid, van de Wmo bepaalt dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en in zijn maatschappelijke participatie, het college van burgemeester en wethouders voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:
a. een huishouden te voeren;
b. zich te verplaatsen in en om de woning;
c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;
d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
12. Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wmo houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
13. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget. Aan dit artikellid is in de gemeente Oss uitvoering gegeven door vaststelling van de onderhavige Vmo.
14. Ingevolge artikel 13 van de Vmo kan de door het college, ter compensatie van beperkingen die een persoon ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte, te verstrekken woonvoorziening bestaan uit:
a. een woonvoorziening in natura;
b. een persoongebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;
c. een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.
15. In artikel 14 van de Vmo is bepaald dat een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6, van de Wmo voor de in artikel 13, onder a, b en c vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht, indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken.
16. Ingevolge artikel 20, aanhef en onder a, van de Vmo wordt een aanvraag voor een woonvoorziening geweigerd indien de noodzaak tot het treffen van een woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was.
In de toelichting bij dit artikel is het volgende vermeld:
“Onder a wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk en echtscheiding of het aanvaarden van werk elders.”.
17. De rechtbank stelt op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat tussen partijen nog uitsluitend in geding is de vraag of bij de verhuizing van eiser sprake is van een “andere belangrijke reden”, zoals bedoeld in artikel 20, aanhef en onder a, van de Vmo. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
18. Verweerder heeft, in navolging van het advies van de Commissie bezwaarschriften van 13 maart 2009, aan de afwijzing van de onderhavige aanvraag voor een woonvoorziening ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft aangetoond dat hij vanwege het samenwonen met zijn partner genoodzaakt was om te verhuizen naar haar inadequate koopwoning en dat hij daardoor niet in zijn eigen wel adequate woning kon blijven wonen. Volgens verweerder woonden eisers kinderen niet meer bij hem in en vormt het thuiswerken van eisers partner geen bijzondere omstandigheid. Samenwoning kan volgens verweerder derhalve in dit geval niet worden aangemerkt als “belangrijke reden”.
19. Gelet op de onder punt 16 weergegeven toelichting bij artikel 20, aanhef en onder a, van de Vmo is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder gehanteerde weigeringsgrond daarin niet kan worden gelezen. Met betrekking tot het begrip “belangrijke reden” spreekt de toelichting immers - voor zover hier van belang - uitsluitend over samenwoning dan wel huwelijk. Van de door verweerder aangebrachte nuanceringen ten aanzien van het samenwonen wordt noch in het hier bedoelde artikelonderdeel noch in de daarbij behorende toelichting melding gemaakt.
20. Om in een geval als dat van eiser de gevraagde voorziening te kunnen weigeren, had de gemeenteraad de mogelijkheid daartoe uitdrukkelijk in de Vmo moeten regelen. Nu dat niet het geval is, is het bestreden besluit niet in overeenstemming met de Vmo genomen en heeft verweerder de afwijzing van eisers aanvraag op onjuiste gronden gehandhaafd. Het bestreden besluit zal wegens strijd met de dit algemeen verbindend voorschrift worden vernietigd.
21. Het beroep is derhalve gegrond.
22. De rechtbank ziet, met het oog op een finale beslechting van het geschil, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het bezwaar van eiser tegen de weigering van de aangevraagde woonvoorziening gegrond verklaren, het primaire besluit van 30 september 2008 herroepen en eiser in aanmerking brengen voor een woonvoorziening in de vorm van vergoeding van de kosten van een aan te brengen traplift en een wandbeugel voor het toilet.
23. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Bpb en de daarbij behorende bijlage begroot op totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
24. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 39,00 dient te worden vergoed.
25. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 23 april 2009 gegrond;
- vernietigt het besluit van 23 april 2009;
- herroept het primaire besluit van 30 september 2008;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een woonvoorziening toekent in de vorm van vergoeding van de kosten van een traplift en een wandbeugel;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 23 april 2009;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot in totaal € 724,50;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 39,00 vergoedt.
Aldus gedaan door mr. I. Ravenschlag als voorzitter en mr. E.H.B.M. Potters en mr. G.H. de Heer-Schotman als leden in tegenwoordigheid van drs. M.T. Petersen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2010.
De griffier, De voorzitter, namens deze
Mr. E.H.B.M. Potters