ECLI:NL:RBSHE:2010:BL9305

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-2234
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een bijstandsuitkering die eiseres ontving als alleenstaande ouder. De rechtbank heeft op 15 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landerd. Eiseres ontving vanaf 16 oktober 2006 een bijstandsuitkering, terwijl haar echtgenoot, eiser, geen recht had op bijstand vanwege het ontbreken van een geldige verblijfsvergunning. Na toekenning van een verblijfsvergunning aan eiser, werd de bijstandsuitkering van eiseres herzien en teruggevorderd wegens schending van de inlichtingenplicht, omdat eiseres verzwegen inkomsten van haar echtgenoot niet had doorgegeven. De rechtbank oordeelt dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar tegen de herziening en terugvordering van de uitkering van eiseres, omdat hij geen rechtstreeks belang heeft bij deze beslissing. De rechtbank vernietigt het besluit van verweerder ten aanzien van eiseres, omdat niet is aangetoond dat zij op de hoogte was van de inkomsten van haar echtgenoot. De rechtbank oordeelt dat de terugvordering van de uitkering niet kan worden gehandhaafd zonder een herzieningsbesluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen over de herziening en terugvordering van de uitkering aan eiseres, waarbij rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder de psychische toestand van eiseres. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 39,00 aan eisers moet vergoeden. Tevens worden de proceskosten vastgesteld op € 644,00.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/2234
Uitspraak van de meervoudige kamer van 15 maart 2010
inzake
[eiser] en
[eiseres],
gezamenlijk te noemen eisers,
te Zeeland,
[gemachtigde],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landerd,
verweerder,
[gemachtigde].
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2007 heeft verweerder eisers medegedeeld dat hun uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) over de periode van 30 oktober 2006 tot en met 21 juni 2007 wordt herzien en dat de over deze periode gemaakte kosten van algemene en bijzondere bijstand en vergoeding uit het declaratiefonds ten bedrage van € 11.284,51 van eisers worden teruggevorderd.
Het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 11 maart 2008 ongegrond verklaard.
Op 27 juni 2008 is namens eisers tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 4 maart 2010, waar eisers zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde en vergezeld van de [deskundige] te ’s-Hertogenbosch. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of eisers in hun beroep kunnen worden ontvangen en overweegt dienaangaande als volgt.
2. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuurswet (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.
3. In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
4. Ingevolge artikel 7:12, tweede lid, van de Awb wordt een besluit op bezwaar bekend gemaakt door toezending aan degene tot wie het is gericht. In artikel 6:17 van de Awb is bepaald dat, indien iemand zich laat vertegenwoordigen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in elk geval worden gezonden aan de gemachtigde. In de memorie van toelichting bij artikel 7:12 van de Awb is, met verwijzing naar artikel 6:17 van de Awb, uitdrukkelijk vermeld dat indien de belanghebbende zich tijdens de procedure heeft laten vertegenwoordigen, op grond van die bepaling de bekendmaking dient te geschieden door tussenkomst van de gemachtigde.
5. In het onderhavige geval zou verweerder het besluit op bezwaar op 13 maart 2008 per gewone post aan eisers hebben verzonden, maar eisers stellen het besluit niet te hebben ontvangen. Abusievelijk is nagelaten het besluit toe te zenden aan de gemachtigde van eisers, hoewel deze gemachtigde bij verweerder wel bekend was. Wat er ook zij van de stelling van eisers dat zij het besluit niet hebben ontvangen, nu het besluit niet is toegezonden aan de gemachtigde van eisers, is er geen sprake van bekendmaking op de in artikel 7:12, tweede lid, van de Awb voorgeschreven wijze. Niet in geschil is dat het besluit op bezwaar pas op 6 juni 2008 aan de gemachtigde van eisers is toegezonden. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is de beroepstermijn dan ook aangevangen op 7 juni 2008. Aangezien op 27 juni 2008 beroep is ingesteld, is er geen sprake van overschrijding van de uit artikel 6:7 van de Awb voortvloeiende beroepstermijn, zodat eisers in hun beroep kunnen worden ontvangen.
6. De rechtbank heeft met het vorenstaande aangesloten bij de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 november 2003, LJN: AN9715.
7. De rechtbank komt thans toe aan de inhoudelijke beoordeling van het beroep, waarbij de vraag aan de orde is of verweerder de herziening en terugvordering van de aan eiseres verstrekte uitkering over de periode van 30 oktober 2006 tot en met 21 juni 2007 terecht en op goede gronden in bezwaar heeft gehandhaafd. Het betreft de aan eiseres toegekende algemene en bijzondere bijstand, alsmede de eveneens aan eiseres toegekende vergoeding uit het declaratiefonds die, naar ter zitting is toegelicht, eveneens is gebaseerd op de WWB.
8. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
9. Eiseres ontving vanaf 16 oktober 2006 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder. Vanwege het niet beschikken over een geldige verblijfsvergunning, had eiser, hoewel hij als echtgenoot bij eiseres inwoonde, geen recht op bijstand. Nadat ook aan eiser een verblijfsvergunning is toegekend, zijn eisers met ingang van 18 juli 2007 in aanmerking gebracht voor een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden, onder gelijktijdige intrekking van de aan eiseres toegekende bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder. Naar aanleiding van toekenning van de uitkering naar de norm voor gehuwden heeft verweerder een heronderzoek ingesteld, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 3 oktober 2007. Uit een vergelijking van de burgerservicenummers van eisers met gegevens van het [Uwv], is gebleken dat eiser werkzaamheden heeft verricht in, onder andere, de periode dat eiseres een bijstandsuitkering ontving. Uit de opgevraagde loongegevens blijkt dat eiser over de periode van 30 oktober 2006 tot en met 21 juni 2007 inkomsten uit arbeid heeft ontvangen die gelijk zijn aan of meer bedragen dan de geldende bijstandsnorm voor gehuwden.
10. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften (hierna: de commissie), op het standpunt dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat de inkomsten uit arbeid van eiser van invloed konden zijn op haar bijstandsuitkering. De bijdrage die eiser ontving van het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) werd immers ook gekort op haar uitkering. Verweerder stelt dat de stelling van eiseres, inhoudend dat zij niet op de hoogte was van de inkomsten van eiser, van ondergeschikt belang is. De terugvordering dient objectief te worden vastgesteld. Door geen melding te maken van de inkomsten van eiser heeft eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden, ten gevolge waarvan zij over de periode van 30 oktober 2006 tot en met 21 juni 2007 ten onrechte bijstand heeft ontvangen. Gelet op het voorgaande is volgens verweerder terecht overgegaan tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering over de genoemde periode.
11. Namens eisers wordt – kort samengevat – aangevoerd dat eiseres tijdens het opname gesprek in 2006 heeft begrepen dat het inkomen dat eiser via het COA ontving van belang was voor (de hoogte van) het recht op bijstand. Deze inkomsten heeft zij ook altijd doorgegeven aan verweerder. Eiseres sprak destijds niet goed Nederlands en heeft pas later cursussen gevolgd. Bij vervolgaanvragen en/of heronderzoeken is eiseres nimmer gewezen op het belang van de inkomsten van eiser. Enkel in besluiten van verweerder wordt dit als standaardzin vermeld. Daarnaast stelt eiseres niet op de hoogte te zijn geweest van de werkzaamheden van eiser en zijn inkomsten hieruit. Terwijl eiser deze werkzaamheden verrichtte, was eiseres in de veronderstelling dat hij in het asielzoekerscentrum in Grave verbleef. Eiser heeft zijn inkomsten aangewend om zijn ouders te onderhouden en ten behoeve van de hartoperatie van zijn vader. Eiseres heeft dan ook nimmer het genot gehad van deze inkomsten. Eiser was in de veronderstelling dat de bijstandsuitkering bedoeld was voor zijn vrouw en kinderen en dat alleen eiseres haar inkomsten moest doorgeven. Daarnaast was hij bang dat verweerder contact op zou nemen met zijn werkgever zodat deze erop zou worden gewezen dat het eiser wellicht niet zou zijn toegestaan om te werken. Dan zou hij zijn familie niet kunnen ondersteunen en wellicht het land worden uitgezet. Eiseres stelt te goeder trouw te hebben gehandeld. Bij gebreke van kennis van de inkomsten van eiser, heeft zij deze niet kunnen doorgeven aan verweerder. Eiser is nimmer ingelicht over de verplichting om zijn inkomsten aan verweerder door te geven. Eisers zijn derhalve van mening dat er gronden zijn om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering van de bijstandsuitkering. Tot slot stellen eisers dat het primaire besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat pas bij de behandeling in bezwaar duidelijk is geworden hoe de berekening van de terugvordering tot stand is gekomen.
12. De rechtbank overweegt als volgt.
13. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, voor zover van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
14. Artikel 32, derde lid, van de WWB bepaalt dat, indien een van de gehuwden geen recht op algemene bijstand heeft, zijn inkomen slechts in aanmerking wordt genomen voorzover het inkomen van de gehuwden tezamen, met inbegrip van de bijstand die zou worden verleend indien zijn inkomen niet in aanmerking wordt genomen, meer zou bedragen dan de bijstandsnorm voor gehuwden.
15. Krachtens artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB, voor zover van belang, kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
16. Ingevolge artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
17. De rechtbank komt allereerst ambtshalve toe aan het beroep voor zover dit is ingesteld door eiser en ziet zich daarbij geplaatst voor de vraag of verweerder eiser terecht in zijn bezwaar heeft ontvangen voor zover dit is gericht tegen de aan eiseres gerichte herziening en terugvordering van de aan haar verstrekte uitkering.
18. Gelet op artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Niet in geschil is dat eiseres over de periode in geding in aanmerking was gebracht voor een bijstandsuitkering als alleenstaande ouder en dat aan eiser als niet rechthebbende partner geen uitkering is verstrekt. Ook de bijzondere bijstand en de op de WWB gebaseerde vergoeding uit het declaratiefonds zijn uitsluitend aan eiseres verstrekt. Eiser kan dan ook niet worden aangemerkt als subject van de hier in geding zijnde bijstandsverlening. Dit leidt tot het oordeel dat eiser niet kan worden beschouwd als een persoon die een rechtstreeks belang heeft bij het besluit tot herziening en terugvordering van de uitkering van eiseres.
19. Het vorenstaande brengt met zich dat verweerder eiser niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn bezwaren voor zover deze betrekking hebben op de aan eiseres gerichte herziening en terugvordering van de uitkering.
20. In zoverre dient het besluit op bezwaar ten aanzien van eiser dan ook te worden vernietigd. Tevens zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het bezwaar van eiser in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
21. Ook overigens kan het besluit op bezwaar, voor zover dit betrekking heeft op eiser, niet in stand blijven. Immers, eiser was als niet rechthebbende partner niet in de onderhavige uitkering begrepen. Derhalve kan in de wet geen grondslag worden gevonden voor een aan eiser te richten herziening van de uitkering en evenmin voor een aan eiser te richten terugvordering van de uitsluitend aan eiseres verstrekte uitkering. Artikel 59 van de WWB biedt in dit opzicht geen soelaas, nu deze bepaling immers betrekking heeft op gezinsbijstand, waarvan in casu nu juist geen sprake was.
22. Ook in zoverre dient het besluit op bezwaar ten aanzien van eiser te worden vernietigd. De rechtbank zal de herziening en terugvordering ten aanzien van eiser herroepen met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.
23. De rechtbank komt thans toe aan het beroep van eiseres en overweegt dienaangaande als volgt.
24. Op grond van het bepaalde in artikel 32, derde lid, van de WWB in verbinding met de in artikel 17, eerste lid, van de WWB opgenomen inlichtingenverplichting is eiseres gehouden gegevens te verstrekken over het inkomen van haar echtgenoot.
25. Verweerder is, kort samengevat, van mening dat eiseres de op haar rustende wettelijke inlichtingenplicht heeft geschonden door geen mededeling te doen van de inkomsten van haar echtgenoot in de periode in geding. In navolging van de commissie heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het feit dat eiseres eventueel niet op de hoogte was van de inkomsten van haar echtgenoot, in casu van ondergeschikt belang is. Volgens verweerder kan dit wellicht van belang zijn in een strafrechtelijke procedure, maar in deze bezwaarprocedure dient de terugvordering objectief te worden vastgesteld.
26. De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt. Verweerders besluitvorming inzake de herziening van de uitkering van eiseres is gebaseerd op artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB, en derhalve op de schending van de uit artikel 17 van de WWB voortvloeiende inlichtingenplicht. Voor zover eiseres zou kunnen worden gevolgd in haar stelling dat zij in het geheel niet op de hoogte was van het feit dat haar echtgenoot in de periode in geding over inkomsten beschikte, zou een schending van de inlichtingenplicht niet aan de orde zijn. Immers, niet valt in te zien hoe inlichtingen kunnen worden verstrekt ten aanzien van feiten en omstandigheden die in het geheel niet bij betrokkene bekend zijn. Verweerder heeft dit bij het bestreden besluit miskend, in verband waarmee het besluit op bezwaar terzake van de aan eiseres gerichte herziening van de uitkering dient te worden vernietigd wegens strijd met de zojuist vermelde wetsartikelen.
27. Het vorenstaande brengt met zich dat het besluit ook dient te worden vernietigd voor zover dit ziet op de aan eiseres gerichte terugvordering van de uitkering, nu er immers zonder herzieningsbesluit geen grondslag is voor de terugvordering van de uitkering.
28. De rechtbank zal thans bezien of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar in stand te laten, voor zover dit besluit betrekking heeft op eiseres.
29. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gesteld dat eiseres zonder meer op de hoogte moet zijn geweest van de inkomsten van eiser. In dit verband acht de rechtbank van belang de ter zitting afgelegde verklaring van de [deskundige], bij wie eiseres vanaf 2004 tot heden in behandeling is. Volgens deze deskundige lijdt eiseres aan psychische klachten ten gevolge van een Dissociatieve Identiteitsstoornis, die in de periode in geding zodanig ernstig was dat eiseres regelmatig “wegviel” in die zin dat zij functioneerde op het niveau van een kind van 5 tot 8 jaar oud. Daar komt bij dat de relatie tussen eiseres en eiser zodanig was en nog steeds is dat er van communicatie tussen beide echtgenoten nauwelijks sprake is. De deskundige heeft ter zitting medegedeeld het geloofwaardig te achten dat eiseres geen inzicht had in de activiteiten die eiser buitenshuis verrichtte. Gelet hierop staat thans niet zonder meer vast dat eiseres de op haar rustende wettelijke inlichtingenplicht heeft geschonden door aan verweerder geen mededeling te doen van de inkomsten van eiser tijdens de periode in geding. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar ten aanzien van eiseres in stand te laten.
30. Verweerder zal dan ook ten aanzien van de aan eiseres gerichte herziening en terugvordering van de aan haar verstrekte uitkering een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen. Daarbij zal verweerder zich allereerst dienen te beraden op de vraag of, gelet op hetgeen is overwogen in r.o. 29, onverkort kan worden staande gehouden dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB. Indien dit niet het geval is, kan worden bezien of er desondanks reden is om tot herziening van de uitkering over te gaan op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder b, van de WWB.
Indien verweerder opnieuw zou besluiten om de uitkering van eiseres te herzien, zal vervolgens ten aanzien van eiseres een nieuw besluit moeten worden genomen inzake het al of niet terugvorderen van de uitkering.
31. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor inwilliging van het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
32. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
33. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door verweerder aan eisers het door hen gestorte griffierecht ad € 39,00 dient te worden vergoed.
34. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder ten aanzien van eiseres een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen inzake de herziening en terugvordering van de aan haar verstrekte uitkering;
- verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn bezwaar voor zover dit betrekking heeft op de aan eiseres gerichte herziening en terugvordering;
- verklaart eisers bezwaar gegrond voor zover dit betrekking heeft op de aan hem gerichte herziening en terugvordering van de uitkering;
- herroept het primaire besluit tot herziening en terugvordering van de uitkering voor zover dit primaire besluit is gericht aan eiser;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit op bezwaar, voor zover dit betrekking heeft op eiser;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af;
- gelast verweerder aan eisers te vergoeden het door hen gestorte griffierecht ad € 39,00;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00.
Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als voorzitter en mr. G.H. de Heer-Schotman en mr. I. Ravenschlag als leden in tegenwoordigheid van R.G. van der Korput als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2010.
?