ECLI:NL:RBSHE:2010:BL8598

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/839423-09
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van en medeplichtigheid aan doodslag op huisbaas in Eindhoven

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 22 maart 2010 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van doodslag en medeplichtigheid aan doodslag op [slachtoffer 1] in Eindhoven op 31 augustus 2009. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten naar de woning van [slachtoffer 1] ging met de intentie om hem te confronteren. De officier van justitie vorderde vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde moord, maar achtte het medeplegen van doodslag wettig en overtuigend bewezen. De verdediging stelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor de voorbedachte raad en dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van een vuurwapen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen. Het oordeel was dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich niet heeft gedistantieerd van de situatie, maar dat dit niet voldoende was om te concluderen dat hij opzet had op de dood van [slachtoffer 1]. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde medeplichtigheid aan de doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzet had op enig deel van het strafbare feit.

Daarnaast was de verdachte ook beschuldigd van diefstal van mobiele telefoons van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte deze telefoons had weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 173 dagen met aftrek van voorarrest voor de diefstal, maar sprak de verdachte vrij van de andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van de feiten waarop deze vorderingen betrekking hadden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/839423-09
Datum uitspraak: 22 maart 2010
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
thans gedetineerd te: PI Vught - Nieuw Vosseveld 2 LAA.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 maart 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 november 2009.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 8 maart 2010 is gewijzigd is aan verdachte tenlastegelegd dat (een kopie van de vordering tot wijziging is aangehecht):
1.
hij op of omstreeks 31 augustus 2009 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven
heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of één of meer van zijn mededaders met dat
opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen één of
meermalen in het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten,
tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
[Sr art. 289/287/47]
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 31
augustus 2009 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven
heeft/hebben beroofd,
immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of één
of meer van hun mededaders met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en
rustig overleg met een vuurwapen één of meermalen in het lichaam van die
[slachtoffer 1] geschoten,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij op of omstreeks 31 augustus
2009 te Eindhoven
tezamen en in verenging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft
en/of opzettelijk behulpzaam is geweest,
door
- aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meer van
hun mededaders een vuurwapen te verstrekken
en/of
- met die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meer van
hun mededaders naar een woning en/of kamer aan de [plaats delict/adres] te
gaan (teneinde die [slachtoffer 1] aan te spreken op en/of te confronteren met zijn
vermeende (seksuele) misbruik en/of uitbuiting van die [medeverdachte 2])
en/of
- (daarbij) een vuurwapen en/of een stroomstootwapen en/of (plastic)
handschoenen en/of tape mee te brengen naar die woning en/of kamer
en/of
- met die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meer van
hun mededaders (in die woning en/of kamer) de komst van die [slachtoffer 1] af te
wachten;
en/of
- (op die zolderkamer één of meer mobiele telefoons (van [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2]) in te nemen en/of weg te nemen en/of tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij "geen gekke dingen moest doen op MSN" en/of een hamer en/of schroevendraaier te verplaatsen en/of weg te leggen.
[Sr art. 289/287/48]
2.
hij op of omstreeks 31 augustus 2009 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen daar opzettelijk
dreigend
- een vuurwapen aan die [slachtoffer 2] en/of [andere naam slachtoffer 3] getoond
en/of
- dat vuurwapen ten overstaan van die [slachtoffer 2] en/of [andere naam slachtoffer 3] opgeheven gehouden
en/of
- dat vuurwapen in de richting van en/of op die [slachtoffer 2] en/of [andere naam slachtoffer 3] gericht
en/of gericht gehouden;
[Sr art. 285]
3.
hij op of omstreeks 31 augustus 2009 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
één of meer mobiele telefoons, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan (een)
ander(en) dan aan verdachte en/of mededader(s)
[Sr art. 310/47]
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde moord. De officier van justitie acht het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, het medeplegen van de doodslag op [slachtoffer 1], wettig en overtuigend bewezen. Verdachte ging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het pand aan de [plaats delict/adres] in om de komst van [slachtoffer 1] af te wachten. Op de zolder nam hij kennis van het feit dat [medeverdachte 1] een vuurwapen bij zich had en zich agressief gedroeg tegen de aanwezigen. Verdachte wist op dat moment dat het goed mogelijk was dat er een confrontatie zou gaan plaatsvinden tussen die [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1]. Ondanks dit alles heeft verdachte zich niet gedistantieerd of op enigerlei wijze geprobeerd een einde te maken aan deze gevaarlijke situatie. Ook heeft verdachte zich na het schot niet om [slachtoffer 1] bekommerd. Hij is met de anderen weggevlucht en bracht ook de nacht en de volgende dag door in hun gezelschap. Verdachte wist dat als er wapens in het spel zijn, ze ook gebruikt kunnen worden. Bovendien moet hij zich gelet op het gedrag van [medeverdachte 1] in alle redelijkheid ook bewust zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat die [medeverdachte 1] het wapen zou gaan gebruiken. Door zich onder die omstandigheden niet te distantiëren, laat staan te proberen een einde te maken aan die gevaarlijke situatie, sterker nog door juist GSM's in te nemen, het internetverkeer te controleren en zich achter het plan te blijven scharen, blijkt naar de mening van de officier van justitie zonder meer van een voortgaande c.q. voortdurende nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1], waarbij hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het vuurwapen zou worden gebruikt met dodelijke afloop.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende bewijs is voor de voorbedachten raad en verzoekt verdachte van de impliciet primair ten laste gelegde moord vrij te spreken. Volgens de verdediging kan niet bewezen worden dat verdachte wetenschap droeg van de aanwezigheid van een vuurwapen. Verdachte werd voor het eerst geconfronteerd met een vuurwapen op het moment dat [medeverdachte 1] het wapen uit zijn broeksband haalde. Verdachte verwachtte dit niet, evenmin hij de ruzie tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 3] verwachtte. De reden om naar de woning te gaan was immers een gesprek met de huurbaas. Verdachte was geschrokken van de situatie en heeft getracht de zaak niet te laten escaleren door zich rustig te houden en de zaak proberen te sussen. Dit is ook de reden waarom hij aan [slachtoffer 2] heeft verzocht de computer uit te zetten en de GSM's van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] heeft afgepakt. Op geen van de momenten voor het arriveren van [slachtoffer 1] heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] van het leven zou worden beroofd. Voorts staat vast dat verdachte zich in ieder geval voor het arriveren van [slachtoffer 1] heeft gedistantieerd; toen het schot werd afgevuurd bevond verdachte zich niet meer in de kamer van [slachtoffer 3], maar stond hij op de trap. De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] van het leven zou worden beroofd. De verdediging verzoekt verdachte van zowel het medeplegen als ook de medeplichtigheid aan de doodslag van [slachtoffer 1] vrij te spreken.
Het oordeel van de rechtbank.
Aan verdachte wordt medeplegen van doodslag ten laste gelegd.
Om tot een bewezenverklaring te komen moet de rechtbank daarom aan de hand van wettige bewijsmiddelen kunnen vaststellen dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer 1] en dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1]. Elementen voor een nauwe en bewuste samenwerking kunnen zijn de intensiteit van de samenwerking, een taakverdeling, een rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling en het belang van die rol en het zich niet terugtrekken op belangrijke momenten. Verdachte is meegegaan naar de woning aan de [plaats delict/adres] samen met de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Vast staat naar het oordeel van de rechtbank dat zij naar de woning gingen om vast te kunnen stellen of [medeverdachte 2] de waarheid sprak toen zij vertelde dat [slachtoffer 1] haar dwong om in de prostitutie te werken. Niet duidelijk is op welke wijze zij deze waarheid dachten vast te stellen en wat op dit punt ieders motieven waren. Duidelijk is wel dat verdachte zich zou voordoen als klant. Dit kan worden afgeleid uit de verklaring van verdachte zelf maar ook uit het telefoongesprek dat [medeverdachte 2] voerde met [slachtoffer 1] waarin zij aan [slachtoffer 1] meedeelde dat zij een klant had.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachten. Er is afgesproken dat verdachte zich zou voordoen als klant en hij is meegegaan naar de woning. Van verdergaande afspraken is niet gebleken. Er is bijvoorbeeld niet aantoonbaar gesproken over de toepassing van geweld. Er kan overigens ook niet met zekerheid gesteld worden dat verdachte op de hoogte was van het feit dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] een vuurwapen bij zich hadden toen zij naar de woning aan de [plaats delict/adres] gingen. Verdachte heeft op de zolderverdieping weliswaar een tweetal GSM's afgepakt van de aldaar aanwezige [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en voorts [slachtoffer 2] gesommeerd geen gekke dingen te doen op MSN, maar dit is onvoldoende om daaruit de nauwe en bewuste samenwerking af te leiden. In de omstandigheden van het geval lijkt dit meer een op zichzelf staande actie, te meer nu het handelen van verdachte door [slachtoffer 2] niet als bedreigend is ervaren. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich niet heeft gedistantieerd van het handelen van [medeverdachte 1] toen deze een pistool tevoorschijn haalde, maar dit is van onvoldoende gewicht om aan te nemen dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking.
medeplichtigheid
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de ten laste gelegde medeplichtigheid. Op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte opzet had op (enig deel) van het door verdachte [medeverdachte 1] gepleegde strafbare feit. Voor zover nog van belang is de rechtbank tevens van oordeel dat van de ten laste gelegde feitelijke handelingen niet gezegd kan worden dat deze het mogelijk of gemakkelijker hebben gemaakt voor verdachte om het feit te plegen.
Verdachte behoort derhalve van feit 1 te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie.
Gelet op de onder feit 1 genoemde omstandigheden dat verdachte kennis nam van het feit dat [medeverdachte 1] een vuurwapen bij zich had, dit richtte op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en zich agressief naar hen gedroeg, als het feit dat verdachte zich hier niet van distantieerde of een einde maakte aan deze situatie, is de officier van justitie van mening dat verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de bedreiging van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2].
Het standpunt van de verdediging.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat de donkere jongen niets heeft gezegd en [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat de donkere jongen iemand heeft bedreigd. Beide hebben verklaard dat ze de donkere jongen niet met een wapen hebben gezien. Volgens de verdediging kan vastgesteld worden dat verdachte enkel aanwezig was, maar geen enkele bijdrage aan een eventuele bedreiging heeft geleverd. Er is dan ook onvoldoende bewijs voor het medeplegen van de bedreiging van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en de verdediging verzoekt verdachte van feit 2 vrij te spreken.
Het oordeel van de rechtbank.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1]. Zoals onder feit 1 is weergegeven is verdachte meegegaan naar de woning om zich voor te doen als klant en is van verdergaande afspraken niet gebleken. Ook kan niet met zekerheid gesteld worden dat verdachte op de hoogte was van het feit dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] een vuurwapen bij zich hadden en dat verdachte van tevoren wist dat er andere personen in de woning aanwezig zouden zijn. Bovendien hebben zowel [slachtoffer 3] als [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte niets heeft gezegd en niemand heeft bedreigd. Hetgeen overblijft, het niet distantiëren van het handelen van [medeverdachte 1], is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking.
Verdachte behoort derhalve van feit 2 te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3
Vaststaande feiten.
Verdachte heeft op 31 augustus 2009 op de zolderkamer in de woning aan de [plaats delict/adres] te Eindhoven een mobiele telefoon van [slachtoffer 3] en een mobiele telefoon van [slachtoffer 2] in zijn zak gestopt1.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht, gelet op de verklaring van [slachtoffer 2] en op de verklaring van verdachte dat hij de telefoons heeft gepakt, de diefstal van de mobiele telefoons van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] op 31 augustus 2009 te Eindhoven wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft verklaard dat hij de telefoons heeft gepakt, maar dat hij deze op de trap heeft gelegd. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte de telefoons heeft gepakt en dat verdachte heeft gezegd dat hij zijn telefoon terug zou krijgen. Bij het onderzoek van de politie is de telefoon van [slachtoffer 2], een Sony Ericson, niet aangetroffen. Over de Nokia E71, de telefoon van [slachtoffer 3], heeft [getuige 1] verklaard dat hij deze heeft gekocht van verdachte. Verdachte ontkent dit en ook medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat dit niet klopt, omdat hij de telefoon aan [getuige 1] heeft verkocht. De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat er onvoldoende bewijs is voor de diefstal van de mobiele telefoons en dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de mobiele telefoons van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] heeft weggepakt en dat de telefoons uit het pand zijn verdwenen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij de telefoons op de trap heeft gelegd ongeloofwaardig, nu de telefoons niet in het pand zijn teruggevonden. Ook wordt deze verklaring niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat het wegnemen van de telefoons reeds was voltooid toen verdachte deze in zijn zak stopte. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 31 augustus 2009 met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening de mobiele telefoons van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft weggenomen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 31 augustus 2009 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen mobiele telefoons, toebehorende aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 310.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie houdt rekening met het feit dat verdachte er gemakkelijk voor had kunnen kiezen om niet aan het plan mee te werken. Hij had een einde kunnen maken aan de situatie of zich in ieder geval van één en ander kunnen distantiëren. Ook na het schot heeft verdachte zich op geen enkele manier om het slachtoffer bekommerd. Nu verdachte dit verschrikkelijke feit mede mogelijk heeft gemaakt en tot op de dag van vandaag geen verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor zijn aandeel en/of spijt heeft betuigd, is de officier van justitie van mening dat alleen een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. De officier van justitie houdt tevens rekening met het feit dat verdachte geen medewerking heeft willen verlenen aan gedragsdeskundig onderzoek.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek conform artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Tevens verzoekt de officier van justitie de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde partij tevens getuige] en [slachtoffer 3] (hoofdelijk) geheel toe te wijzen met de maatregel van schadevergoeding.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt verdachte van alle feiten vrij te spreken en de benadeelde partijen om die reden niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens verzoekt de verdediging de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheid dat verdachte zich in de situatie heeft bevonden dat één van zijn vrienden een pistool in zijn hand had en dit richtte op de aanwezige personen. Verdachte heeft zich niet gedistantieerd van deze situatie, maar heeft juist gebruik gemaakt van de situatie door de mobiele telefoons van de aanwezige personen weg te nemen. Verdachte heeft hiermee gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de benadeelden. De rechtbank zal tevens rekening houden met het feit dat verdachte terzake van strafbare feiten soortgelijk aan het door hem gepleegde feit blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie reeds eerder werd veroordeeld.
De rechtbank zal een aanzienlijk lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat verdachte van de feiten 1 en 2 dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij tevens getuige].
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3].
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
DE UITSPRAAK
T.a.v. feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 2:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en
overtuigend bewezen.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 3:
diefstal
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 173 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
T.a.v. feit 1 primair, feit 1 subsidiair:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij
[benadeelde partij tevens getuige] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
T.a.v. feit 2:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij
[slachtoffer 3] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. J.W.H. Renneberg en mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, leden,
in tegenwoordigheid van mr. K. Smits, griffier,
en is uitgesproken op 22 maart 2010.
mr. Renneberg voornoemd is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
1 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 maart 2010; verklaring [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2010, p. 3
11
Parketnummer: 01/839423-09
[verdachte]