ECLI:NL:RBSHE:2010:BL8566

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825485-09
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op Eindhovense huisbaas met voorwaardelijk opzet en bijkomende feiten van bedreiging en mishandeling

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 22 maart 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag op [slachtoffer 1] en van bedreiging en mishandeling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De feiten vonden plaats op 31 augustus 2009 in Eindhoven, waar de verdachte samen met medeverdachten naar de woning van de huisbaas ging. De verdachte heeft met een vuurwapen op [slachtoffer 1] geschoten, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, aangezien de verdachte het pistool op korte afstand bij het hoofd van [slachtoffer 1] hield en daarmee de aanmerkelijke kans op dodelijke verwondingen aanvaardde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven jaar op, met aftrek van voorarrest, en TBS met dwangverpleging, omdat de kans op herhaling aanzienlijk werd geacht. De benadeelde partij, de vriendin van het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat er geen erkend ziektebeeld was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ook schadevergoeding moest betalen aan de benadeelde partij van de bedreiging en mishandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825485-09
Datum uitspraak: 22 maart 2010
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 maart 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 november 2009.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 augustus 2009 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven
heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of één of meer van zijn mededaders met dat
opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen één of
meermalen in het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten,
tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
[Sr art. 289/287/47]
2.
hij op of omstreeks 31 augustus 2009 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
[slachtoffer 2] en/of J. [slachtoffer 3]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen daar opzettelijk
dreigend
- een vuurwapen aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3 andere naam] getoond
en/of
- dat vuurwapen ten overstaan van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3 andere naam] opgeheven gehouden
en/of
- dat vuurwapen in de richting van en/of op die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3 andere naam] gericht
en/of gericht gehouden;
[Sr art. 285]
3.
hij op of omstreeks 31 augustus 2009 te Eindhoven
opzettelijk mishandelend
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
één of meermalen heeft geslagen,
waardoor deze letsel hebben/heeft bekomen en/of pijn hebben/heeft ondervonden;
[Sr art. 300]
Tengevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging begaan staat in feit 2 in regel 8, 10 en 12 [slachtoffer 3 andere naam] vermeld in plaats van [slachtoffer 3]. De rechtbank herstelt deze schrijffout en leest het laatste in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Ten aanzien van feit 1
Vaststaande feiten.
Verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn op 31 augustus 2009 naar het pand gelegen aan de [plaats delict/adres] te Eindhoven gegaan met de bedoeling vast te stellen of [medeverdachte 3] de waarheid sprak toen zij vertelde dat de huisbaas en kamerverhuurder van dat pand, [slachtoffer 1], haar dwong om in de prostitutie te werken. Ter plaatse is [medeverdachte 2] buiten blijven staan en zijn verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] naar binnen gegaan1. Zij zijn naar de zolderkamer van [slachtoffer 3 andere naam] [slachtoffer 3] gegaan en troffen daar ook [slachtoffer 2] aan. Tussen verdachte en [slachtoffer 3 andere naam] [slachtoffer 3] is een woordenwisseling ontstaan2. Verdachte heeft op een gegeven moment een pistool in zijn hand3. Op die zolderkamer heeft [medeverdachte 3] meerdere malen gebeld met [slachtoffer 1] en gezegd dat hij naar de [plaats delict/adres] moest komen4. Enige tijd later is [slachtoffer 1] samen met zijn vriendin [getuige 1] naar het pand gekomen en de zolderkamer binnengegaan5. Er is een schot gevallen6. [Slachtoffer 1] had een schotwond in de borst. [Slachtoffer 1] is aan de gevolgen van die schotwond ter plaatse overleden7.
Het standpunt van de officier van justitie.
Verdachte schoot van korte afstand een kogel in het bovenlichaam van [slachtoffer 1], waardoor deze is komen te overlijden. Het van korte afstand afvuren van een kogel op het lichaam van een ander houdt te allen tijde het risico in zich dat die ander dodelijk wordt getroffen. Het bovenlichaam is een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam. Een kogelschot in het bovenlichaam van een persoon kan dan ook zeker tot fatale verwondingen leiden. Iedereen weet dat en verdachte wist dat ook. Door toch een schot te lossen in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer 1], heeft verdachte zich minstgenomen blootgesteld aan de aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop en die kans op de koop toe genomen. De officier van justitie acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd. Volgens de officier van justitie kan echter niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte dit met voorbedachten rade heeft gedaan. De officier van justitie vordert daarom vrijspraak van de impliciet primair tenlastegelegde moord.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er geen bewijs is voor de voorbedachten rade.
Verdachte verklaart dat niet hij, maar [medeverdachte 3] het wapen heeft meegenomen. [medeverdachte 3] betwist dat. Zij heeft echter negen verklaringen over de aanloop tot het strafbaar feit en het gebeuren op de zolderkamer afgelegd bij de politie, die allemaal verschillend zijn. Volgens de verdediging moeten deze verklaringen daarom buiten beschouwing worden gelaten voor het bewijs en moet met betrekking tot het meenemen van het pistool van de verklaring van verdachte worden uitgegaan. Verdachte verklaart dat hij het pistool niet op [slachtoffer 1] heeft gericht en dat het pistool in een worsteling af is gegaan. Deze verklaring wordt ondersteund door andere verklaringen. Alles lijkt dus te wijzen op een ongeluk. Bij verdachte bestond op dat moment geen opzet om [slachtoffer 1] iets aan te doen. Volgens de verdediging is er geen bewijs dat verdachte zijn pistool op [slachtoffer 1] heeft gericht en op hem heeft geschoten. Dat betekent dat dus niet kan worden gezegd dat de gedragingen van verdachte kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] heeft aanvaard. De verdediging verzoekt verdachte zowel van de moord als de doodslag vrij te spreken wegens onvoldoende bewijs.
Het oordeel van de rechtbank.
Verdachte stelt dat hij niet opzettelijk heeft geschoten. In zijn lezing probeerde [slachtoffer 1] verdachte te slaan en het pistool af te pakken, is er een worsteling ontstaan met als gevolg dat het schot af ging. De exacte gang van zaken op de zolderverdieping kort voordat het schot af ging laat zich naar het oordeel van de rechtbank niet goed vaststellen. De lezing van verdachte wordt in eniger mate bevestigd door getuige [slachtoffer 2] die meent gezien te hebben dat [slachtoffer 1] probeerde om verdachte te slaan.8 Voorts zegt medeverdachte [medeverdachte 1] dat [slachtoffer 1] de verdachte [naam verdachte] besprong9. Aan de andere kant staat de verklaring van [slachtoffer 3], die beschrijft dat hij niet gezien heeft dat [slachtoffer 1] en verdachte elkaar hebben aangeraakt.10
Ongeacht de precieze gang van zaken is er naar het oordeel van de rechtbank ten minste sprake van voorwaardelijk opzet. Verdachte is naar de woning aan de [plaats delict/adres] gegaan om vast te kunnen stellen of [medeverdachte 3] de waarheid sprak toen zij vertelde dat [slachtoffer 1] haar dwong om in de prostitutie te werken. Verdachte beschikte over een pistool.11 Hij heeft dit pistool meegenomen naar de woning aan de [plaats delict/adres],12 het aldaar tevoorschijn gehaald13 en doorgeladen door de slee naar achter te trekken.14 Toen [slachtoffer 1] in de woning arriveerde en zich naar de zolder begaf heeft verdachte het pistool op zeer korte afstand bij het hoofd van [slachtoffer 1] gehouden, dan wel tegen het hoofd van [slachtoffer 1] gedrukt.15 Door aldus te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het pistool dat hij in de hand had af zou gaan op het moment dat [slachtoffer 1] ook maar enige beweging maakte en daarmee de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] dodelijk verwond zou worden.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Vaststaande feiten.
Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn op 31 augustus 2009 de zolderkamer aan de [plaats delict/adres] te Eindhoven binnengegaan16. Op de zolderkamer troffen zij de bewoner van de zolderkamer, [slachtoffer 3 andere naam] [slachtoffer 3] en een vriend van hem, [slachtoffer 2] aan. Verdachte heeft op een gegeven moment het pistool in zijn hand17.
Het standpunt van de officier van justitie.
Uit het samenstel van de verklaringen van [slachtoffer 3], [slachtoffer 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] volgt naar de mening van de officier van justitie dat verdachte op de zolderkamer zichtbaar voor iedereen een vuurwapen in zijn handen hield, dit wapen richtte op die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en daarbij onder meer zei dat zij stil moesten zijn en dat hij ze zo nodig neer zou schieten. Tevens blijkt dat verdachte [slachtoffer 3] in elk geval eenmaal geslagen heeft. De officier van justitie acht de bedreiging van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] (feit 2) en de mishandeling van [slachtoffer 3] (feit 3) op 31 augustus 2009 te Eindhoven wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de bedreiging en mishandeling van [slachtoffer 2]. De verklaring van [slachtoffer 2] dat verdachte hem heeft bedreigd wordt niet ondersteund door andere verklaringen en [slachtoffer 2] zelf maakt geen melding van het feit dat hij door verdachte mishandeld zou zijn. Dit ligt anders met betrekking tot de bedreiging en mishandeling van [slachtoffer 3]. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van de bedreiging en mishandeling van [slachtoffer 3].
Het oordeel van de rechtbank.
[Slachtoffer 3] heeft verklaard dat de jongen met het pistool meteen begon te schreeuwen toen hij de zolderkamer binnenkwam. Nadat [slachtoffer 3] had gezegd dat hij geen problemen wilde op zijn kamer, sloeg de jongen hem met het pistool op zijn voorhoofd. De jongen wees met het pistool steeds in de richting van [slachtoffer 3] en zei hierbij dat hij stil moest zijn18. De jongen had de hele tijd het pistool in zijn hand en tijdens het praten bewoog hij het pistool op en neer19. De verklaring van [slachtoffer 3] wordt ondersteund door de verklaringen van [slachtoffer 2] en die van [medeverdachte 1]20. De rechtbank is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 31 augustus 2009 te Eindhoven [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een vuurwapen aan die [slachtoffer 3] te tonen en dat vuurwapen steeds in de richting van [slachtoffer 3] te houden. Tevens kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte op 31 augustus 2009 [slachtoffer 3] heeft mishandeld. Dit geldt niet voor [slachtoffer 2]. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] zelf blijkt niet dat hij is mishandeld door verdachte. Wel heeft [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte een vuurwapen op hem heeft gericht en dat verdachte daarbij heeft gezegd dat als [slachtoffer 2] nog één keer zijn kant op zou kijken, hij zou schieten. Deze verklaring wordt naar het oordeel van de rechtbank niet ondersteund door verklaringen van andere personen die op de zolderkamer aanwezig waren. Verdachte dient derhalve van de bedreiging en de mishandeling van [slachtoffer 2] te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 31 augustus 2009 te Eindhoven opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen in het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
2.
op 31 augustus 2009 te Eindhoven [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend
- een vuurwapen aan die [slachtoffer 3] getoond
en
- dat vuurwapen in de richting van [slachtoffer 3] gehouden
3.
op 31 augustus 2009 te Eindhoven opzettelijk mishandelend [slachtoffer 3] heeft geslagen,waardoor deze pijn heeft ondervonden.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 37a, 37b, 57, 285, 287, 300.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie houdt rekening met het feit dat het hier om één van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht gaat, waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt. Verdachte heeft met het doden van [slachtoffer 1] een onpeilbaar verdriet toegebracht aan diens omgeving. Verdachte heeft er keer op keer voor gekozen om vast te houden aan het krankzinnige plan om in zijn gemoedstoestand van boosheid over het relaas van [medeverdachte 3] met een geladen vuurwapen de confrontatie aan te gaan met het slachtoffer en zijn dood op de koop toe te nemen. Tevens heeft verdachte ook [slachtoffer 3 andere naam] [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] een zeer angstige ervaring bezorgd. Dat geldt ook voor [getuige 1]. Zij verloor haar vriend en heeft zijn laatste momenten en zijn dood voor een deel moeten aanschouwen. De officier van justitie houdt tevens rekening met het feit dat verdachte op geen enkel moment werkelijk spijt heeft betuigd en dat de gedragsdeskundigen hebben geconcludeerd dat de feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek conform artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. Tevens verzoekt de officier van justitie de vordering van de benadeelde partijen [getuige 1] en [slachtoffer 3] (hoofdelijk) geheel toe te wijzen met de maatregel van schadevergoeding.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank rekening te houden met het feit dat verdachte erg onder invloed was van [medeverdachte 3]. Dit gecombineerd met zijn, volgens de deskundigen, beperkte intelligentie, lage zelfwaardering en minderwaardigheidsgevoelens, hebben ervoor gezorgd dat verdachte onvoldoende weerstand kon bieden aan de manipulaties van [voornaam medeverdachte 3]. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de adviezen van de beide deskundigen niet moeten worden opgevolgd, omdat de verdediging voor het grootste deel van de feiten vrijspraak bepleit en omdat de adviezen niet lijken te kloppen met de inhoud van het rapport. In een geval van TBS met dwangverpleging moet de veiligheid van anderen danwel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging bepaaldelijk eisen. De verdediging is van mening dat dit niet uit de rapportages blijkt. Volgens de verdediging klopt het niet dat bij verdachte de behandelmotivatie ontbreekt. Bij een eerdere behandeling was de communicatie en begeleiding onvoldoende, waardoor de behandeling niet van de grond kwam. Bij een eventuele bewezenverklaring verzoekt de verdediging geen TBS met dwangverpleging op te leggen, omdat niet is voldaan aan de vereiste van artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht en omdat TBS een ultimum remedium moet zijn en eerst andere behandelmethoden moeten worden beproefd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Op 31 augustus 2009 is verdachte met een vuurwapen naar de woning aan de [plaats delict/adres] gegaan om een confrontatie met [slachtoffer 1] aan te gaan. Meteen na het dodelijk schot is verdachte de woning uitgevlucht en heeft hij zich om het lot van het slachtoffer volstrekt niet bekommerd. Verdachte heeft het 38-jarige slachtoffer het meest fundamentele recht, te weten het recht op leven, ontnomen. Zijn dood heeft een diepe wond geslagen in het leven van de nabestaanden van het slachtoffer en onherstelbaar groot leed veroorzaakt. Dit geldt ook voor de aanwezige getuigen, aan wie een zeer angstige ervaring is bezorgd die hen nog lang zal bijblijven. Niet in het laatste geval geldt dit voor [getuige 1], de vriendin van het slachtoffer. Zij is niet alleen haar vriend verloren, maar het moet voor haar ook een traumatische ervaring zijn geweest om de gewelddadige dood van haar partner van zo dichtbij te moeten meemaken.
De rechtbank zal tevens rekening houden met het feit dat verdachte terzake van geweldsdelicten blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie reeds eerder werd veroordeeld. Verdachte is recent nog veroordeeld voor een geweldsdelict waarbij een mes werd gebruikt. Ondanks deze veroordeling neemt verdachte nu weer met gemak een wapen mee en aarzelt hij niet om dit wapen tevoorschijn te halen en af te vuren.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank overweegt dat de hierna te kwalificeren feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld terwijl de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist en het misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Omtrent de persoon van verdachte is een zogenaamde dubbelrapportage uitgebracht. Psycholoog A.F.J.M. Zwegers beschrijft in het rapport van 22 januari 2010 - zakelijk weergegeven - dat er sprake is van verstandelijke beperkingen en dat verdachte zich geen solide eigenheid heeft gevormd. Dit is volgens rapporteur te begrijpen vanuit de verklaringen van betrokkene over zijn levensloop waarbij opvalt dat hij op zichzelf aangewezen werd op een moment dat de persoonlijkheid van betrokkene nog volop in ontwikkeling is. Er komen afhankelijke trekken aan het licht. Er is sprake van recidiverend antisociaal gedrag waaronder bedreigingen, mishandelingen en overtredingen van de Wet wapens en munitie. De deskundige concludeert dat verdachte ten tijde van het delict leed aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en dat er sprake is van zwakbegaafdheid en van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en afhankelijke kenmerken.
Psychiater R.H.P. Schlosser en psychiater in opleiding C.A. de Vries constateren - zakelijk weergegeven - dat betrokkene zichzelf vooral als slachtoffer ziet van wat er is gebeurd. Hij legt de eventuele verantwoordelijkheid voor wat er is gebeurd vooral buiten zichzelf. Gevoelens van spijt en schuld over zijn aandeel in de dood van het slachtoffer ontbreken vrijwel geheel. Betrokkene externaliseert en kan zijn rol en verantwoordelijkheid in het geheel niet benoemen. Dit geldt niet alleen voor het strafbare feit waarvan betrokkene thans beschuldigd wordt maar ook voor eerdere strafbare feiten. Dit past bij een lacunaire gewetensfunctie. Er zijn aanwijzingen dat betrokkene zich vrij gemakkelijk laat overhalen of meeslepen in gedrag. Ook als dat gedrag grensoverschrijdend is. Hij wil voldoen aan de verwachtingen van anderen. Betrokkene kan of durft niet zijn eigen grenzen aan te geven. Hij laat daarmee afhankelijke persoonlijkheidstrekken zien en het niet nemen van eigen verantwoordelijkheid. Deze aspecten van de persoonlijkheid zijn samen reden om te concluderen dat betrokkene ten tijde van het strafbare feit leed aan een persoonlijkheidsstoornis NAO met theatrale, anti-sociale en afhankelijke trekken. Daarnaast was er sprake van een aanpassingsstoornis met depressieve stemming, chronisch van karakter en zwakbegaafdheid.
Ten aanzien van het gevaar op herhaling hebben de deskundigen niet volledig hetzelfde oordeel. De psycholoog Zwegers stelt dat er bij betrokkene vanuit de gebrekkige ontwikkeling een gebrekkig motief bestaat om impulsen te beheersen, dat er beperkingen zijn in de mogelijkheden om problemen op te lossen en dat betrokkene boven gemiddeld beïnvloedbaar is. Mede gelet op het feit dat bekend is dat afhankelijke persoonlijkheidskenmerken kunnen leiden tot heftige reacties bij (een vermoeden van) een relatiebreuk komt de psycholoog uiteindelijk op basis van de justitiële antecedenten en de risicofactoren vanuit de gebrekkige ontwikkeling van betrokkene tot de slotsom dat er gevaar voor herhaling bestaat. Het psychiatrisch rapport stelt dat betrokkene door zijn gebrekkige persoonlijkheid en zwakbegaafdheid kan komen tot onverantwoordelijk gedrag. Door negatieve beïnvloeding van anderen neemt dit risico toe. Andere factoren die bijdragen aan het recidivegevaar zijn het eenzame bestaan van betrokkene, het ontbreken van een daginvulling en het niet ingebed zijn in een sociale, stabiele context. Het recidivegevaar op deviant gedrag is groot, maar het specifieke recidivegevaar ten aanzien van een nieuw levensdelict is - aldus het psychiatrisch rapport - minder goed in te schatten.
Het advies van de deskundigen ten aanzien van de op te leggen maatregel is eensluidend. Zij adviseren TBS met dwangverpleging. Het psychiatrisch rapport vermeldt daarbij dat betrokkene onvoldoende gemotiveerd is voor behandeling en dat behandeling in een gedwongen kader nodig is en het psychologisch rapport noemt uitdrukkelijk de noodzaak tot behandeling in een beveiligde omgeving.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen en de motivering die daaraan ten grondslag ligt over met de volgende belangrijke kanttekening. Verdachte is in het verleden eerder bij delicten betrokken (onder meer mishandeling en vrijheidsberoving) waarbij blijkt dat hij onder omstandigheden niet schroomt een inbreuk te maken op de lichamelijke integriteit van mensen. In de onderhavige zaak bleek verdachte zelfs al over een pistool te beschikken voordat het plan ontstond om naar de [plaats delict/adres] te gaan en hij aarzelt daarna niet om het wapen mee te nemen en het te voorschijn te halen. Nu verdachte, wat voortvloeit uit zijn stoornis, zich uiterst gemakkelijk laat overhalen tot grensoverschrijdend gedrag en er sprake is van een lacunaire gewetensfunctie acht de rechtbank in afwijking van het oordeel van de psychiater Schlosser en de psychiater in opleiding De Vries de kans aanzienlijk dat verdachte zonder behandeling opnieuw een levensdelict zal begaan.
De vordering van de benadeelde partij [getuige 1].
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De benadeelde partij heeft een bedrag van EUR 25,24 aan materiële schade (reiskosten en medische kosten) gevorderd. De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in dit onderdeel van de vordering, omdat er geen sprake is van rechtstreekse schade. Hiervan is alleen sprake als iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. In het algemeen beschermen strafbepalingen niet het belang van derde belanghebbenden, zodat doorgaans alleen het slachtoffer van het strafbaar feit rechtstreekse schade kan vorderen. Dat is hier ook het geval.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij heeft een bedrag van EUR 5.000,00 aan immateriële schade gevorderd. Het gaat hier om zogenoemde "shockschade". De Hoge Raad heeft onder andere in zijn arrest van 3 juli 2007 (LJN: BA5624) overwogen dat voor vergoeding van immateriële schade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarover is niets gesteld of gebleken. Nu tevens vaststaat dat deze vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zal de rechtbank de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3].
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schade EUR 500,00 en materiële schade EUR 42,30 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het bedrag van immateriële schade voor zover deze het bedrag van EUR 500,00 te boven gaat, aangezien deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
doodslag
T.a.v. feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
T.a.v. feit 3:
mishandeling
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
BESLISSING:
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging voor de duur van 2 jaar
T.a.v. feit 1:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij
[getuige 1] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
T.a.v. feit 2, feit 3:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 542,30 subsidiair 10 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] van een bedrag van EUR 542,30 (zegge:
vijfhonderdtweeenveertig euro en dertig eurocenten), bij gebreke van betaling
en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een
bedrag van EUR 500,00 immateriële schade en EUR 42,30 materiële schade.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van
het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte
mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3],
van een bedrag van EUR 542,30 (zegge: vijfhonderdtweeenveertig euro en dertig
eurocenten), te weten EUR 500,00 immateriële schade en EUR 42,30 materiële
schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet
ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. J.W.H. Renneberg en mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, leden,
in tegenwoordigheid van mr. K. Smits, griffier,
en is uitgesproken op 22 maart 2010.
mr. Renneberg voornoemd is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
1 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 maart 2010; verklaring medeverdachte [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris d.d. 22 februari 2010, p. 1; verklaring medeverdachte [medeverdachte 2], proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, gezamenlijke recherche Eindhoven, met dossiernummer 2009148908, afgesloten op 12 november 2009 (hierna verder genoemd PV), p. 218 en 219; verklaring medeverdachte [medeverdachte 3], PV, met name p. 134, 135, 139 en 190.
2 Verklaring [slachtoffer 3], PV, p. 631 en verklaring [slachtoffer 2], PV, p. 601
3 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 maart 2010; verklaring [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2010, p. 1; verklaring [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2010, p. 1.
4 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 maart 2010; verklaring medeverdachte [medeverdachte 3], PV, met name p. 137 en 191.
5 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 maart 2010; verklaring [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 20 januari 2010, p. 1.
6 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 maart 2010; verklaring [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2010, p. 3; verklaring [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2010, p. 3.
7 Proces-verbaal van bevindingen, PV, p. 409; voorlopige sectie rapportage, proces-verbaal sectie van de Forensisch Technische Ondersteuning, met dossiernummer 2009148908, afgesloten op 2 september 2009.
8 Verklaring [slachtoffer 2], PV, p. 602.
9 Verklaring medeverdachte [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris d.d. 22 februari 2010, p. 1
10 Verklaring [slachtoffer 3] bij de rechter-Commissaris d.d. 15 januari 2010, p. 3.
11 Proces-verbaal van bevindingen, PV, p. 456; weergave van de verklaring van [getuige 2].
12 Verklaring medeverdachte [medeverdachte 3], PV, met name p. 135 en 139.
13 Verklaring [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2010, p. 1; verklaring [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2010, p. 2.
14 Verklaring [slachtoffer 3], PV, p. 635; verklaring medeverdachte [medeverdachte 3], PV, p. 180.
15 Verklaring [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2010, p. 3; verklaring [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 20 januari 2010, p. 2.
16 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 maart 2010; verklaring medeverdachte [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris d.d. 22 februari 2010, p. 1; verklaring medeverdachte [medeverdachte 2], PV, p. 218 en 219; verklaring medeverdachte [medeverdachte 3], PV, met name p. 134, 135, 139 en 190.
17 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 maart 2010; verklaring [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2010, p. 1; verklaring [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2010, p. 1.
18 Verklaring [slachtoffer 3], PV, p. 631
19 Verklaring [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2010, p. 2
20 Verklaring medeverdachte [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris d.d. 22 februari 2010, p. 2; verklaring [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2010, p. 3.
15
Parketnummer: 01/825485-09
[verdachte]