RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van de meervoudige kamer van 10 maart 2010
[eiser]
eiser,
gemachtigde [gemachtigde]
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veghel,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde]
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2008 heeft verweerder aan eiser bij de verstrekking van een scootermobiel een besparingbijdrage opgelegd van € 350,00.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 17 februari 2009 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 januari 2010, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder terecht een besparingsbijdrage van € 350,00 in rekening heeft gebracht bij de verstrekking (in bruikleen) van een scootermobiel aan eiser.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Eiser woonde tot 25 oktober 2007 ook al in de gemeente Veghel. Destijds is hem een scootermobiel in bruikleen verstrekt van het merk Revatak TS 120 X. Op 25 oktober 2007 is eiser verhuisd naar de gemeente ’s-Hertogenbosch. Deze gemeente heeft de scootermobiel overgenomen en opnieuw aan eiser ter beschikking gesteld. Op 1 oktober 2008 is eiser terug verhuisd naar de gemeente Veghel en is hem wederom dezelfde scootermobiel, nu door de gemeente Veghel, ter beschikking gesteld.
4. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de besparingsbijdrage is gebaseerd op artikel 4, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Dat artikellid verplicht het college om rekening te houden met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Verweerder stelt dat de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 juni 2008 (LJN: BD4172), waarnaar eiser heeft verwezen, is gewezen op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en in deze situatie niet van toepassing is. De uitspraak van de rechtbank Zutphen van 30 september 2008 (LJN:BF6623) waarnaar eiser heeft verwezen, ziet volgens verweerder op de situatie dat een gemeente op grond van het compensatiebeginsel van artikel 4, eerste lid, van de WMO een besparingsbijdrage heeft opgelegd in plaats van het door verweerder gehanteerde artikel 4, tweede lid, van de WMO.
De gemeenteraad heeft de uitwerking van de verplichting van artikel 4, tweede lid, van de WMO opgenomen in artikel 2, aanhef en onder g van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2008 (hierna: de Verordening). Uit het samenstel van deze bepaling en artikel 1, aanhef en onder q van de Verordening en artikel 6 van het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (hierna: het Financieel besluit) volgt dat een voorziening slechts wordt vergoed voor zover een gehandicapte in vergelijking tot een niet gehandicapte meerkosten heeft. Daarbij heeft verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat een scootermobiel geacht wordt de fiets te vervangen dan wel daarvoor in de plaats te komen. Verweerder is van mening dat de besparingsbijdrage niet wordt opgelegd omdat de scootermobiel een gebruikelijke voorziening zou zijn, maar omdat deze een gebruikelijke voorziening -in casu een fiets- vervangt of kan vervangen. Verweerder oordeelt dat geen sprake is van kennelijke onbillijkheid als bedoeld in artikel 36 van de Verordening. Dat eiser voorheen, zowel in ’s-Hertogenbosch als in Veghel, geen besparingsbijdrage voor dezelfde scootermobiel hoefde te betalen maakt volgens verweerder niet dat het thans opleggen van een besparingsbijdrage onredelijk is.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de besparingsbijdrage, gezien ook genoemde uitspraak van de rechtbank Zutphen, in strijd met de WMO wordt toegepast. Voorts stelt eiser dat de WMO de gemeenten een grote beleidsvrijheid geeft voor de uitvoering, maar dat de gemeentelijke regelgeving niet in strijd met de WMO mag zijn. De WMO biedt de gemeente alleen de mogelijkheid om bij verordening regels vast te stellen omtrent de eigen bijdrage op grond van artikel 15 en de hoogte van een financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 19. In hetgeen bij of krachtens de WMO is geregeld kan geen grondslag voor een besparingsbijdrage worden gevonden. De Verordening en het Financieel besluit zijn voor wat betreft de besparingsbijdrage onverbindend. Daarnaast voert eiser aan dat het onredelijk is om in zijn situatie waarin hij feitelijk al vanaf 2004 de beschikking heeft over deze scootermobiel een besparingsbijdrage wordt opgelegd die gelijk staat aan de nieuwwaarde van een fiets
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. In artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, van de WMO is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning treft die hem in staat stellen zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel.
8. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de WMO houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
9. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de WMO stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
10. Ter uitvoering van artikel 5 van de WMO heeft de raad van de gemeente Veghel op
11 oktober 2007 de Verordening vastgesteld.
11. In artikel 1, aanhef en onder q, van de Verordening is het begrip besparingsbijdrage omschreven als een door de aanvrager te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard, omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen.
12. In artikel 2, tweede lid, aanhef en onder g van de Verordening is bepaald dat geen voorziening wordt toegekend indien: aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd.
13. In de toelichting bij artikel 1, aanhef en onder q, van de Verordening wordt aangegeven dat wanneer een voorziening wordt verstrekt waar een algemeen gebruikelijk deel onderdeel van uitmaakt (er wordt een driewielfiets verstrekt, de fiets is algemeen gebruikelijk en maakt daar onderdeel van uit: men hoeft zelf geen fiets meer te kopen) sprake zou kunnen zijn van besparing: er hoeft immers geen algemeen gebruikelijke voorziening meer aangeschaft te worden. Aangezien verstrekking binnen de wet zich beperkt tot de meerkosten, kan in die situatie van de aanvrager het bedrag dat bespaard wordt, gevraagd worden als besparingsbijdrage. Dit is geen vorm van eigen bijdrage of eigen aandeel, zodat de regels daaromtrent niet van toepassing zijn.
14. Het College van burgemeester en wethouders heeft, gelet op de artikelen 15 en 19 van de WMO het Financieel besluit vastgesteld.
15. In artikel 6, tweede lid, van het Financieel besluit is bepaald dat indien een driewielfiets, een fiets in een bijzondere uitvoering of scootermobiel wordt verstrekt, een besparingsbijdrage wordt gevraagd van € 220,00 bij aanvragers tot 12 jaar en van € 350,00 bij aanvragers van 12 jaar of ouder.
16. De rechtbank stelt vast dat de Verordening weliswaar het begrip besparingsbijdrage beschrijft, maar dat het geen bevoegdheid geeft aan verweerder om een besparingsbijdrage op te leggen. Ook in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder g van de Verordening kan een dergelijke bevoegdheid niet worden gelezen.
17. Naar het oordeel van de rechtbank kan in artikel 4, tweede lid, van de WMO geen grondslag worden gevonden om een besparingsbijdrage op te leggen. Dit artikel verplicht verweerder immers bij het bepalen van de voorzieningen rekening te houden met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Een besparingsbijdrage wordt nu juist aan een ieder, in gelijke mate, en zonder rekening te houden met de individuele omstandigheden van de betrokkene opgelegd. In die zin is het opleggen van een besparingsbijdrage derhalve in strijd met de plicht tot individualisering van artikel 4, tweede lid, van de WMO.
18. In navolging van de genoemde uitspraak van de rechtbank Zutphen alsmede van de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 18 januari 2010 (LJN: BL1656) is de rechtbank voorts van oordeel dat ook overigens in de WMO geen grondslag kan worden gevonden om een besparingsbijdrage op te leggen. Niet is gebleken dat de wetgever met de invoering van artikel 4 van de WMO de bedoeling heeft gehad om gemeenten een aanvullende mogelijkheid te bieden om, naast de in de artikelen 15 en 19 van de WMO geboden mogelijkheden, financiële voorwaarden te stellen bij het verstrekken van voorzieningen.
19. Artikel 6, tweede lid, van het Financieel besluit is dan ook onverbindend wegens strijd met de wet. Dit betekent dat het beroep gegrond wordt geacht en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zal de rechtbank het besluit van 26 november 2008 herroepen, voor zover dat ziet op de oplegging van een besparingbijdrage van € 350,00.
20. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
21. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 41,00 dient te worden vergoed.
22. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin een besparingsbijdrage van € 350,00 is opgelegd aan eiser;
- herroept het besluit van 26 november 2008 voor zover daarin een besparingsbijdrage van € 350,00 is opgelegd;
- bepaalt dat deze beslissing in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- gelast verweerder aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad € 41,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00.
Aldus gedaan door mr. M.J.M.A. van der Put als voorzitter en mr. G.H. de Heer-Schotman en mr. A. Horst als leden in tegenwoordigheid van drs. M.T. Petersen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2010.