Psychiatrisch onderzoek. D. Harari
Behandelgeschiedenis en vroegere rapportages.
In het PJ-rapport uit 2001 wordt door psychiater Simons als diagnose gesteld: verwaarlozing van een kind, gedragsstoornis, dysthyme stoornis/mogelijke depressieve ontwikkeling (AsI) bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (AsII). Emotionele verharding heeft al gedeeltelijk ingezet en het gevaar van psychopathische persoonlijkheidsontwikkeling is niet veraf, aldus Simons. In ditzelfde PJ-rapport wordt door kinder- en jeugdpsychologe Schouwenaars gesproken van een gedragsstoornis, die zou kunnen ontwikkelen tot een antisociale persoonlijkheidsstoornis, bij een ernstig verwaarloosd kind, bij wie de gewetensvorming is verstoord en duidelijke emotionele verharding heeft ingezet.(pag. 46)
In voortgangsrapportage van De Hunnerberg van april 2002 wordt geconcludeerd dat er sprake is van een gedragsstoornis met verregaande aandachtsproblematiek, verstoorde identiteitsontwikkeling en depressieve kenmerken, samenhangend met ernstige pedagogische verwaarlozing en isolatie.(pag. 46-47)
Psychiater Masthoff noemt in oktober 2006 een oppositionele gedragsstoornis overgaand in antisociale gedragskenmerken waarbij ook psychopathiforme tendensen zichtbaar lijken te zijn. Er wordt gesproken van een zorgelijke ontwikkeling, daar betrokkene al vier tot vijf jaar intensief begeleid is en reeds korte tijd na re-integratie in de maatschappij een ernstig geweldsdelict heeft gepleegd.
In de PJ-rapportage van psycholoog Zászlós, januari 2007, wordt naar aanleiding van bovengenoemd delict, geconcludeerd dat er sprake is van een ernstige gedragsstoornis met zwakke impulsregulatie, moeite met regels en gezag en een lacunaire gewetensontwikkeling. De gedragsstoornis zou deels in remissie zijn. (pag. 47)
Beschouwing
Er zijn meerdere rapportages over betrokkene opgesteld, waarin gesproken wordt van een gedragsstoornis, al dan niet in gedeeltelijke remissie, en van ontwikkeling in de richting van een persoonlijkheidsstoornis cluster B. (pag. 50)
Betrokkenes voortdurende bagatelliserende en aangepaste presentatie is zorgwekkend te noemen, daar het geheel los lijkt te staan van de realiteit, waarin betrokkene toch meerdere ernstige geweldsdelicten heeft gepleegd (indien bewezen). Waar betrokkene zich gemotiveerd voor behandeling noemt, is dan ook geen enkele reden hier vertrouwen in te hebben. (..)
Het is goed voorstelbaar dat betrokkene bij de ten laste gelegde geweldsmisdrijven een kortdurende psychotische reactie op cocaïnegebuik heeft gehad. (pag. 51)
Bij betrokkene wordt weinig lijdensdruk waargenomen. Hij heeft zijn manier gevonden om de onderzoeksperiode door te komen en vaart daar naar omstandigheden wel bij, naar zijn zeggen. Juist dit ontbreken van de lijdensdruk, gepaard aan het onverminderd bagatelliseren, is mogelijk een aanwijzing voor de emotionele verharding passend bij een antisociale persoonlijkheidsstoornis.(pag. 52)
Conclusie J.B. Seinen en D. Harari
Door betrokkenes standvastige weigering mee te werken aan gedragskundig onderzoek, is het huidig onderzoek grotendeels gebaseerd op schriftelijke informatie over betrokkene.
In de uitgebreide beschikbare schriftelijke informatie over betrokkene, de eerdergenoemde rapportages en behandelverslagen wordt bij herhaling over een zwakke impulsregulatie gesproken.(...)
Hoewel in de schriftelijke informatie herhaalde aanwijzingen zijn voor ontwikkeling in de richting van een persoonlijkheidsstoornis, kunnen onderzoekers door betrokkenes weigering mee te werken, niet op grond van eigen onderzoek de vraag beantwoorden of er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling.
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten d.d. 9 november 2008 en 22 december 2008 is het, gezien de beschikbare informatie uit de stukken goed mogelijk dat betrokkene een kortdurende psychotische reactie op cocaïne heeft gehad.(pag. 53)
Samenvattend kunnen onderzoekers niet de vraag beantwoorden of bij betrokkene sprake is van een gestoorde ontwikkeling of ziekelijke stoornis.(...)
Ten aanzien van toekomstig gedrag merken onderzoekers wel op dat de kans op herhaald cocaïnegebruik als reëel moet worden ingeschat, gezien het feit dat betrokkene ondanks een zeer beangstigende en voor hemzelf en anderen schadelijke ervaring, binnen korte tijd weer cocaïne gebruikte. Hierbij is overigens van belang dat wanneer iemand een psychotische reactie op cocaïne heeft gehad, de kans op herhaling hiervan bij herhaald cocaïnegebruik groter is en toeneemt met het aantal keren dat iemand psychotisch gereageerd heeft op cocaïne.(...)
Onderzoekers kunnen echter niet op gedragskundige gronden een uitspraak doen over de kans op recidive, daar zij betrokkene niet op zijn middelengebruik hebben kunnen bevragen en geen helderheid hebben over de omvang en over de functie van het middelengebruik voor betrokkene. (pag. 54)"