RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2010
[eiser]
te Eindhoven,
eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven,
verweerder,
gemachtigden [gemachtigden]
Procesverloop
Blijkens het besluit van 1 februari 2008 heeft verweerder op 17 januari 2008 bestuursdwang toegepast door middel van het terstond laten uitvoeren van schoonmaakwerkzaamheden in eisers woning aan de [adres] te Eindhoven.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 24 september 2008 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 27 januari 2010, waar eiser is verschenen in persoon. Verweerder is verschenen bij gemachtigden.
Overwegingen
1. In deze zaak dient de vraag te worden beantwoord of verweerders besluit van
24 september 2008, waarbij eisers bezwaar tegen de op 17 januari 2008 toegepaste bestuursdwang ongegrond is verklaard, in rechte kan worden gehandhaafd.
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Op 17 januari 2008 is eiser met een rechterlijke machtiging opgenomen. Op diezelfde dag is aan een schoonmaakbedrijf opdracht gegeven om eisers huurwoning schoon te maken. Het schoonmaakbedrijf heeft hiervoor een rekening van € 2.529,79 ingediend bij de gemeente.
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit -kort gezegd- ten grondslag gelegd dat de toepassing van spoedeisende bestuursdwang terecht was en dat het ingrijpen in de woonsituatie op 17 januari 2008 in nauw overleg met de betrokken zorginstanties en de woningcorporatie heeft plaatsgevonden, mede ter voorkoming van een huisuitzetting. Verweerder heeft erop gewezen dat eiser al op 20 november 2007 door de woningcorporatie is aangeschreven om het vuil in de woning op te ruimen en de woning schoon te maken. Gelet op de aanwezigheid van fecaliën, luiers, afval en de grote hoeveelheid spullen die het nagenoeg onmogelijk maakten rond te lopen in de woning, was volgens verweerder direct ingrijpen noodzakelijk om de woning weer bewoonbaar te maken. Bij bestreden besluit op bezwaar heeft verweerder bepaald dat de kosten inzake de toegepaste bestuursdwang niet (meer) op eiser worden verhaald.
5. Eiser heeft zich in beroep -kort gezegd- op het standpunt gesteld dat direct optreden niet noodzakelijk was. Naar de mening van eiser had er een paar dagen gewacht kunnen worden om hem zo tijd te gunnen de spullen op te ruimen. Volgens eiser konden de zich in zijn woning bevindende spullen, waaronder tv’s, fietsen, een bril en fietswielen, niet worden aangemerkt als afval en was er geen sprake van overlast voor de omgeving. Eiser heeft gesteld dat hij als gevolg van de toegepaste bestuursdwang schade heeft geleden, die door hem voorlopig wordt geschat op € 5.000,-. Voorts heeft eiser verzocht zijn immateriële schade te vergoeden, voorlopig geschat op € 1.000,-.
6. Het wettelijk kader luidt als volgt.
7. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
8. Ingevolge artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van de regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
9. Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
10. In artikel 5:24 van de Awb is bepaald:
1. Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking.
2. De beschikking vermeldt welk voorschrift is of wordt overtreden.
3. De bekendmaking geschiedt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak ten aanzien waarvan bestuursdwang zal worden toegepast en aan de aanvrager.
4. In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. Het bestuursorgaan omschrijft de te nemen maatregelen.
5. Geen termijn behoeft te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.
6. Indien de situatie dermate spoedeisend is dat het bestuursorgaan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt het alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.
11. In artikel 7.3.2 van de Bouwverordening van de gemeente Eindhoven (hierna: de Bouwverordening) is bepaald dat het verboden is in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:
a. overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein;
b. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein;
c. instortings-, omval of ander gevaar wordt veroorzaakt.
12. De rechtbank overweegt als volgt.
13. Verweerders standpunt dat eiser geen procesbelang heeft omdat hij met onderhavige procedure niet meer kan bereiken dan hij reeds heeft bereikt met verweerders besluit om de kosten niet op hem te verhalen, wordt niet gevolgd, nu eiser gemotiveerd gesteld heeft schade te hebben geleden als gevolg van de toegepaste bestuursdwang.
14. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 7.3.2, aanhef en onder a, van de Bouwverordening. In dat verband heeft verweerder gesteld dat de spullen zijn verwijderd om de woning bewoonbaar te maken en er voor te zorgen dat de situatie binnen de woning voor eiser als gebruiker geen overlast meer kon veroorzaken. Anders dan verweerder kennelijk meent, brengt een redelijke uitleg van voormelde bepaling echter met zich dat deze bepaling er niet toe strekt om de gebruikers van een bouwwerk te beschermen tegen door henzelf veroorzaakte overlast. Naar het oordeel van de rechtbank ziet deze bepaling slechts op derden als de tegen overlast te beschermen gebruikers van het bouwwerk. De stelling van verweerder, inhoudend dat de betrokken instanties hebben geoordeeld dat eiser niet of onvoldoende in staat is te beoordelen of de leefsituatie voor hem hinderlijk kan zijn, is dan ook niet relevant, omdat een dergelijke situatie niet valt onder de werkingssfeer van artikel 7.3.2, aanhef en onder a, van de Bouwvergunning. De toegepaste bestuursdwang kan dan ook niet op deze grondslag worden gebaseerd.
15. Verweerder heeft voorts gesteld dat sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 7.3.2, aanhef en onder b, van de Bouwverordening. Dit standpunt wordt ook niet gevolgd. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat de in de woning aanwezige spullen hinderlijk waren voor de omgeving vanwege hinderlijke of schadelijke stank of ongedierte. Van klachten van omwonenden over stank of ongedierte is niet gebleken. Dat de woning was vervuild met fecaliën, zoals door verweerder is gesteld, blijkt niet uit de zich in het dossier bevindende foto’s. Ten aanzien van de aangetroffen incontentieluiers heeft eiser verklaard dat hij deze nog in de verpakking op straat had gevonden en dat deze niet gebruikt waren.
16. Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat het handhavend optreden kan worden gebaseerd op hetgeen is bepaald onder c van meergenoemd artikel, omdat door de grote hoeveelheid spullen in de woning een gevaarlijke situatie kan ontstaan vanwege het ontbreken van enige vluchtroute in geval van brand. Dit standpunt is evenwel door verweerder niet van een nadere onderbouwing voorzien. De enkele omstandigheid dat in de woning veel spullen aanwezig waren, is onvoldoende om aan te nemen dat deze spullen het in artikel 7.3.2, aanhef en onder c, van de Bouwverordening bedoelde gevaar veroorzaken.
17. Uit vorenstaande overwegingen volgt dat verweerder zich ten onrechte op grond van artikel 7.3.2 van de Bouwverordening bevoegd heeft geacht tot het toepassen van de hier aan de orde zijnde bestuursdwang. Het bestreden besluit kan om die reden niet in rechte worden gehandhaafd. De rechtbank zal het beroep derhalve gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
18. De rechtbank zal voorts met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het bezwaar gericht tegen het primaire besluit van 1 februari 2008 gegrond te verklaren, dat primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
19. Ten overvloede wordt opgemerkt dat verweerder nog dient te beslissen op het door eiser reeds hangende bezwaar gedane verzoek om schadevergoeding. Het uitgangspunt bij het nemen van dat besluit inzake schadevergoeding dient, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, te zijn dat de toegepaste bestuursdwang onrechtmatig is. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegezegd eiser in redelijkheid tegemoet te zullen komen in de door hem geleden schade. Van eiser mag in dit verband worden verwacht dat hij de door hem gestelde schade van een nadere onderbouwing voorziet.
20. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten bestaat geen aanleiding, nu niet is gebleken dat eiser gebruik heeft gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet is gebleken van proceskosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
21. De rechtbank ziet wel aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 145,00 dient te vergoeden.
22. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit op bezwaar;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- herroept het primaire besluit van 1 februari 2008;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 145,00.
Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als rechter in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2010.