RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2010
[eiseres],
te [plaats],
eiseres,
de Raad voor Rechtsbijstand,
te 's-Hertogenbosch,
verweerder,
gemachtigde mr. R.B. van Dijken.
Bij besluit van 11 april 2008 heeft verweerder de op 18 december 2007 aan eiseres verstrekte toevoeging, met nummer [nummer], met terugwerkende kracht ingetrokken.
Bij schrijven van 30 juli 2008 heeft verweerder opnieuw aan eiseres medegedeeld dat de toevoeging wordt ingetrokken.
Bij besluit van 30 december 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het schrijven van 30 juli 2008 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit op bezwaar beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van 27 januari 2010, waar eiseres met voorafgaand bericht niet is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit op bezwaar in rechte stand kan houden.
2. De rechtbank merkt allereerst op dat de wijze waarop verweerders besluitvorming heeft plaatsgevonden slechts als ondoorzichtig en chaotisch kan worden gekenmerkt. Zo wekt het bevreemding dat er sprake is van meerdere ongedateerde brieven van eiseres, waarop verweerder geen datum van binnenkomst heeft vermeld. Dientengevolge is de chronologie van de gedingstukken, ook na uitleg van verweerder ter zitting, slechts bij benadering vast te stellen. Bovendien wekt het bevreemding dat op de gedingstukken handgeschreven aantekeningen zijn geplaatst, waarvan niet is vast te stellen door wie die aantekeningen zijn gemaakt en welke rol deze hebben gespeeld in verweerders besluitvorming.
3. Voor zover aan de hand van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting nog te achterhalen, is de gang van zaken als volgt geweest:
Verweerder heeft op 26 maart 2008 aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt om over te gaan tot intrekking van de toevoeging met terugwerkende kracht (productie 4). Vervolgens is verweerder bij primair besluit van 11 april 2008 (productie 6) daadwerkelijk overgegaan tot intrekking van de toevoeging. Eiseres heeft bij ongedateerde brief (productie 5) gereageerd op het voornemen tot intrekking van de toevoeging, welke brief door verweerder eerst zou zijn ontvangen nadat het intrekkingsbesluit van 11 april 2008 reeds was genomen. Verweerder heeft deze brief van eiseres terzake van het voornemen tot intrekking beantwoord bij brief van 18 april 2008 (productie 7). Hierop heeft eiseres weer gereageerd met een ongedateerde brief (productie 8), waaruit blijkt dat zij het niet eens is met de intrekking van de toevoeging. Ter zitting is namens verweerder gesteld dat deze laatste brief, van eiseres, is aangemerkt als een verzoek om herziening van het primaire besluit van 11 april 2008. Verweerder heeft op deze brief van eiseres gereageerd bij schrijven van 30 juli 2008 (productie 9). Dit schrijven van 30 juli 2008 is door verweerder ter zitting uitgelegd als een afwijzing van het herzieningsverzoek. Vervolgens heeft eiseres opnieuw een ongedateerde brief geschreven (productie 10), waaruit blijkt dat zij het nog steeds niet eens is met de intrekking van de toevoeging. Deze brief van eiseres is door verweerder uitgelegd als een bezwaarschrift tegen het schrijven van 30 juli 2008, waarna het thans in beroep voorliggende besluit op bezwaar van 30 december 2008 is genomen.
4. Naar aanleiding van de door verweerder gevolgde procedure merkt de rechtbank op dat het gelet op het stelsel van rechtsmiddelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de rede had gelegen om de brief van eiseres (productie 8), waaruit blijkt dat zij het niet eens is met de intrekking van de toevoeging, niet aan te merken als een verzoek om herziening van het intrekkingsbesluit van 11 april 2008, maar als een bezwaarschrift tegen dit primaire besluit. Bovendien vermag de rechtbank niet in te zien dat verweerders schrijven van 30 juli 2008 zou kunnen worden aangemerkt als een weigering om het intrekkingsbesluit van 11 april 2008 te herzien. Uit de bewoordingen van dit schrijven van 30 juli 2008 valt dit op geen enkele wijze af te leiden. Er kan dan ook slechts worden geoordeeld dat verweerder op 30 juli 2008 opnieuw en op dezelfde gronden is overgegaan tot intrekking van de toevoeging, welke intrekking reeds had plaatsgevonden bij het primaire besluit van 11 april 2008.
5. De rechtbank komt thans toe aan de beoordeling van het besluit op bezwaar, waarbij het bezwaar van eiseres tegen het schrijven van 30 juli 2008 ongegrond is verklaard. De rechtbank ziet zich hierbij ambtshalve geplaatst voor de vraag of verweerder eiseres terecht in haar bezwaar heeft ontvangen.
6. Zoals uit het vorenstaande blijkt heeft verweerder reeds op 11 april 2008 een primair besluit genomen tot intrekking van de aan eiseres verleende toevoeging. Dit besluit is conform artikel 3:41 van de Awb bekend gemaakt door de toezending daarvan aan eiseres, waardoor het besluit ingevolge artikel 3:40 van de Awb in werking is getreden. Vervolgens heeft verweerder op 30 juli 2008 opnieuw besloten tot intrekking van dezelfde toevoeging. Aangezien het schrijven van 30 juli 2008 geen rechtsgevolgen in het leven roept die niet reeds door het eerdere primaire besluit teweeg waren gebracht, is verweerders schrijven van 30 juli 2008 niet aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Nu er blijkens artikel 7:1 van de Awb enkel bezwaar openstaat tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, had verweerder het bezwaar van eiseres tegen het schrijven van 30 juli 2008 niet-ontvankelijk moeten verklaren. Verweerder heeft dit in het thans in beroep voorliggende besluit op bezwaar miskend, zodat dit besluit in aanmerking komt voor vernietiging wegens strijd met de laatstvermelde wetsartikelen.
7. Dat verweerder eiseres wel in haar bezwaar heeft ontvangen maakt het vorenstaande niet anders. Immers, de artikelen 1:3 en 7:1 van de Awb zijn van openbare orde en dienen door de rechtbank ambtshalve te worden getoetst.
8. Aangezien het vorenstaande reeds leidt tot gegrondverklaring van het beroep, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van hetgeen door eiseres is aangevoerd.
9. Nu verweerder met inachtneming van deze uitspraak geen ander besluit mag nemen dan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op de hierna vermelde wijze zelf in de zaak te voorzien.
10. Ter voorlichting van verweerder merkt de rechtbank op dat er sprake is geweest van een bezwaarschrift van eiseres (productie 8) tegen het primaire besluit van 11 april 2008, op welk bezwaarschrift niet is beslist. Verweerder dient alsnog een besluit op dit bezwaar te nemen, waarbij een eventuele overschrijding van de bezwaartermijn door eiseres als verschoonbaar is aan te merken. Nu voor de rechtbank nauwelijks inzichtelijk is welke procedurele wegen verweerder heeft getracht te bewandelen, kan dit van eiseres al helemaal niet worden verwacht.
11. Ter voorlichting van eiseres merkt de rechtbank op dat verweerder opnieuw een besluit op haar bezwaar tegen de intrekking van de toevoeging zal moeten nemen, maar dat dit niet zonder meer betekent dat zij alsnog inhoudelijk gelijk zal krijgen.
12. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gebleken van proceskosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
13. Wel zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 39,00 dient te vergoeden.
14. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit op bezwaar;
- verklaart het bezwaar tegen het schrijven van 30 juli 2008 niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit op bezwaar;
- gelast verweerder aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 39,- te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als rechter in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. Belt-Brouns als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2010.
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>