ECLI:NL:RBSHE:2010:BL3755

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/5779 II
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid burgemeester tot sluiting van loods en zeecontainers op grond van artikel 13b Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 3 februari 2010 uitspraak gedaan over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker, eigenaar en verhuurder van een loods en twee zeecontainers, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van 's-Hertogenbosch, dat op grond van artikel 13b van de Opiumwet de sluiting van de loods en zeecontainers voor de duur van één jaar had bevolen. Dit besluit was genomen naar aanleiding van de ontdekking van een hennepkwekerij op het perceel, waar 2200 hennepplanten en andere apparatuur waren aangetroffen. Verzoeker betwistte de bevoegdheid van de burgemeester om tot sluiting over te gaan, stellende dat de zeecontainers enkel voor hennepteelt waren gebruikt en niet voor de verkoop of aflevering van verdovende middelen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet bevoegd was om de sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet te bevelen, omdat het telen van hennepplanten niet onder de reikwijdte van dit artikel valt. De voorzieningenrechter wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe en schorste het bestreden besluit van de burgemeester tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 322,00.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 09/5779 II
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 februari 2010
inzake
[verzoeker],
te [plaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. P.A. Schippers,
tegen
de burgemeester van de gemeente 's-Hertogenbosch,
verweerder,
gemachtigde mr. G.L. Pijnenburg.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen [huurder], te [plaats], huurder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2009 heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet de loods en twee gestapelde zeecontainers op het perceel [perceel], kadastraal bekend [kadastergegevens], met ingang van woensdag 16 december 2009 omstreeks 10.00 uur voor de duur van één jaar gesloten.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van 11 december 2009 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 24 december 2009 heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van 8 december 2009 geschorst, voor zover het betreft de periode vanaf dinsdag 29 december 2009 tot en met 31 december 2009, uitsluitend voor wat betreft de opslag en verkoop van vuurwerk. In de uitspraak van 24 december 2009 is geen (voorlopig) oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit gegeven. Partijen zijn er op gewezen dat voor een verdere, inhoudelijke behandeling ter zitting door de voorzieningenrechter van het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening een nadere zitting zou worden gehouden.
De behandeling van de zaak is voortgezet ter zitting van 20 januari 2010, waar verzoeker is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij de gemachtigde. [huurder] is verschenen in persoon.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Voor zover de toetsing aan dit criterium meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is onder meer het volgende gebleken.
4. Verzoeker is eigenaar en verhuurder van de opstallen op het perceel [perceel], waaronder de loods en de zeecontainers.
5. Op 13 juli 2009 zijn door de politie op het adres [perceel] 2200 hennepplanten, 303 assimilatielampen, 17 afzuiginstallaties en 20 ventilatoren, behorende tot een hennepkwekerij, aangetroffen. Deze hennepkwekerij was gesitueerd aan de zijkant van de loods in twee op elkaar gestapelde grote zeecontainers die in een open verbinding stonden met de loods van het pand aan het [perceel]. Sporen bestaande uit een dikke laag stof op de kappen van assimilatielampen staafden volgens verweerder het vermoeden dat er al gedurende langere periode hennep werd gekweekt in de loods met de zeecontainers. Tevens heeft de politie geconstateerd dat er illegaal stroom werd afgetapt ten behoeve van de kwekerij. Direct achter het van de loods afgescheiden kantoor werd een illegale, bijgebouwde meterkast aangetroffen die de kwekerij van stroom voorzag.
6. Verweerder concludeert uit de politierapportage dat de loods met de zeecontainers werd gebruikt voor het bedrijfsmatig verstrekken en verwerken van softdrugs, zodat artikel 3 van de Opiumwet is overtreden. In het beleid is aangegeven dat de sluiting van al dan niet voor het publiek toegankelijke lokalen – niet zijnde woningen – waarin drugshandel t.a.v. softdrugs is geconstateerd, wordt bevolen voor de duur van een jaar. Verweerder acht het belang van de volksgezondheid, de noodzaak dat de bekendheid dat ter plaatse drugs aanwezig zijn en het belang van het herstel c.q. niet verdere aantasting van het woon- en leefklimaat (volgens de veiligheidsmonitor heeft in het verleden al een ernstige aantasting van dit klimaat plaatsgevonden in onderhavige wijk [wijk]) van groter belang dan het financieel belang van verzoeker.
7. Verzoeker stelt dat verweerder ten onrechte gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De zeecontainers zijn volgens verzoeker slechts gebruikt voor hennepteelt en niet voor daadwerkelijke handel. Voorts is volgens verzoeker niet voldaan aan het beleid, nu niet is gebleken dat verweerder onmiddellijk en effectief is opgetreden. Voor zover het beleid al van toepassing is, is er reden voor afwijking met gebruikmaking van artikel 4:84 van de Awb, omdat de gevolgen voor verzoeker onevenredig zwaar zijn, te meer nu de huurinkomsten de enige bron van inkomsten zijn voor verzoeker, het besluit tot onevenredige schade leidt en verzoeker maatregelen heeft getroffen om herhaling te voorkomen. De bestuursdwang dient volgens verzoeker alleen de twee zeecontainers te betreffen en niet de loods waarin geen hennepteelt is geconstateerd. Sluiting voor de duur van een jaar acht verzoeker disproportioneel. Verzoeker is voorts van mening dat verweerder ten onrechte de namens hem ingediende zienswijze niet in de besluitvorming heeft betrokken, zodat sprake is van een motiveringsgebrek en onzorgvuldige besluitvorming. Verzoeker heeft ter plaatse geen zelfstandige bedrijfsvoering meer en stelt niet op de hoogte te zijn geweest van de aanwezigheid van de hennepkwekerij.
8. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang, indien in woningen of lokalen, dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven, een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is. Op lijst I staan middelen welke ook wel als “harddrugs” worden aangeduid, de op lijst II vermelde middelen worden ook wel als “softdrugs” aangeduid.
9. Verweerder hanteert bij het gebruikmaken van de bevoegdheid tot sluiting het “Beleid inzake bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet gemeente ’s-Hertogenbosch” van oktober 2008 (hierna: het handhavingsbeleid), dat -tezamen met het daarop van toepassing zijnde Handhavingarrangement- is gepubliceerd op 19 oktober 2008.
10. In het handhavingsbeleid is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“De sluiting van al dan niet voor het publiek toegankelijke lokalen -niet zijnde woningen- en daarbij behorende erven waarin drugshandel ten aanzien van softdrugs is geconstateerd, vindt plaats met toepassing van de Awb. Dit betekent dat, alvorens een definitief besluit over de sluiting wordt genomen, de belanghebbenden mondeling of schriftelijk op de hoogte worden gebracht van het voornemen tot sluiting en dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze op het voornemen te geven. De termijnen voor de besluitvorming kunnen gelet op de omstandigheden kort worden gehouden. De sluiting voor drugshandel ten aanzien van softdrugs is voor de duur van een jaar”.
11. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om tot sluiting over te gaan. Verzoeker stelt in dat kader dat de zeecontainers slechts zijn gebruikt voor hennepteelt en niet voor daadwerkelijke handel in drugs.
12. Artikel 13b van de Opiumwet ziet, kort gezegd, op het verkopen, afleveren, verstrekken dan wel daartoe aanwezig hebben van een middel als bedoeld in lijst I of II. Niet in geschil is dat de aangetroffen hennepplanten kunnen worden aangemerkt als een middel als bedoeld in lijst II. Evenmin is in geschil dat de loods en de zeecontainers kunnen worden aangemerkt als een lokaal in de zin van artikel 13b van de Opiumwet. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het telen van hennep valt onder het verkopen, afleveren of verstrekken, dan wel het daartoe aanwezig zijn, van verdovende middelen, in de zin van artikel 13b van de Opiumwet.
13. Tot 1 november 2007 gold de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet enkel ten aanzien van voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven. Uit de voordien geldende tekst van dit artikel en de bijbehorende Memorie van Toelichting (TK 25 324, nr. 3) kan worden afgeleid dat dit artikel zag op de verkoop van verdovende middelen aan consumenten. Het artikel had geen betrekking op hennepteelt. Per 1 november 2007 is artikel 13b van de Opiumwet gewijzigd. Bij deze wijziging is het mogelijk gemaakt dat de burgemeester bestuursdwang toepast in geval van handel in verdovende middelen vanuit woningen, niet voor het publiek toegankelijke lokalen of bij woningen of die lokalen behorende erven. Uit de Memorie van Toelichting bij deze wijziging van de Opiumwet (TK 2005-2006, 30 515, nr. 3) kan worden afgeleid dat met de wijziging is beoogd illegale verkooppunten aan te pakken en de reikwijdte van artikel 13b van de Opiumwet zich voortaan uit te doen strekken over meer locaties dan die voorheen door artikel 13b van de Opiumwet werden bestreken. Uit de Memorie van Toelichting valt niet op te maken dat bedoeld is om andere activiteiten dan de verkoop van verdovende middelen aan consumenten, zoals het telen van hennep, onder het bereik van artikel 13b van de Opiumwet te brengen.
14. Ook in het beleid van verweerder, dat ziet op niet gedoogde verkooppunten van verdovende middelen, ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in geval van hennepteelt kan worden overgegaan tot sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
15. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter valt het telen van hennepplanten dan ook niet onder de reikwijdte van artikel 13b van de Opiumwet.
16. Niet in geschil is dat in dit geval sprake is van het telen van hennepplanten. Uit de politierapportage kan niet worden opgemaakt dat ter plaatse sprake was van verkoop, aflevering of verstrekking van verdovende middelen rechtstreeks aan de consumenten van deze middelen, dan wel dat daartoe verdovende middelen aanwezig waren. Ook anderszins is daarvan niet gebleken. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter was verweerder dan ook niet bevoegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet over te gaan tot sluiting.
17. Gelet op het voorgaande kan het besluit in bezwaar naar alle waarschijnlijkheid niet ongewijzigd in stand blijven.
18. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en het besluit te schorsen tot en met zes weken na de dag van de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
19. Er bestaat geen aanleiding om te bepalen dat verweerder verzoeker het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden, aangezien verweerder bij uitspraak van 24 december 2009 reeds tot vergoeding daarvan is veroordeeld.
20. De voorzieningenrechter acht wel termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, voor zover deze niet reeds bij uitspraak van 24 december 2009 zijn vastgesteld. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 322,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
21. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit van 8 december 2009 tot en met zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 322,00;
Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. F.A.M.C. Habraken-Hermans als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2010.
<i>Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.</i>
Afschriften verzonden: