ECLI:NL:RBSHE:2010:BL3167

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825584-09
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overvallen met geweld en bedreiging met vuurwapen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 10 februari 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij meerdere gewapende overvallen. De verdachte, geboren in 1986 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van diefstal met geweld, afpersing, en het voorhanden hebben van vuurwapens en verdovende middelen. De tenlastelegging omvatte onder andere een overval op 27 september 2009 te Helmond, waarbij de verdachte samen met anderen een koningsketting heeft weggenomen van slachtoffer 1, met geweld en bedreiging. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 14 oktober 2009, en het bezit van ongeveer 68 gram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De verdachte heeft grotendeels bekennende verklaringen afgelegd, wat de rechtbank leidde tot de conclusie dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder een pistool en cocaïne, onttrokken aan het verkeer. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten, vooral gezien het gewelddadige karakter van de overvallen en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825584-09
Datum uitspraak: 10 februari 2010
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de P.I. Zuid Oost, HvB Roermond.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 januari 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 december 2009.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 september 2009 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander (anderen), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een zogenaamde koningsketting, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 1] en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededader(s) het bezit van het gestolene te verzekeren en/of met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een gsm en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed en/of
[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een gsm en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) met voormeld oogmerk, naar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of
[slachtoffer 2] zijn is/zijn gerend/gelopen en/of die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of
[slachtoffer 2] heeft/hebben belet weg te gaan en/of die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] een pistool en/of een mes heeft/hebben voorgehouden en/of met een vuurwapen heeft/hebben geschoten en/of (daarbij) dreigend tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd "ik wil geld", althans woorden van gelijke strekking en/of die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] met een vuurwapen en/of met een vuist tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of de zakken van die [slachtoffer 1] heeft/hebben doorzocht.
(artikel 312 en/of 317 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 14 oktober 2009 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander(en) een of meer wapens van categorie III, te weten een vuurwapen , en/of munitie van categorie III, te weten drie, althans een aantal,kogels, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 14 oktober 2009 te Helmond, tezamen en in vereniging met en ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 68 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 30 augustus 2009 te Eindhoven tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een halsketting, in elk geval van enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of een of meer van zijn medeverdachte(n)
- tegen die [slachtoffer 4] heeft/hebben gezegd: "We zijn er allebei", althans woorden van gelijke strekking en/of aard en/of
- de woning van die [slachtoffer 4] is/zijn binnengedrongen en/of
- een (zilverkleurig) pistool/wapen hebben getrokken/getoond en/of
- die [slachtoffer 4] meermalen, althans eenmaal, met een pistool/wapen tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, heeft/hebben geslagen en/of
- die [slachtoffer 4] meermalen, althans eenmaal, met kracht en met een (tot vuist gebalde) hand heeft/hebben geslagen/gestompt en/of
- die [slachtoffer 4] van de trap heeft/hebben gegooid (waardoor deze een achttal traptredes naar beneden is gevallen);
(art. 317 Wetboek van Strafrecht)
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
De bewijsmiddelen.
I. Het proces-verbaal met registratienummer 2009173605-1, met bijlagen, opgemaakt door de regiopolitie Brabant Zuid Oost, Gezamenlijk Recherche Peelland te Helmond, afgesloten op 15 oktober 2009, in totaal 449 pagina's.
II. Een (aanvullend) proces-verbaal sporenonderzoek met registratienummer 2009148291-68, van regiopolitie Brabant Zuid Oost, Divisie Recherche, Forensische Technische Ondersteuning, opgemaakt op 12 november 2009.
II. Een (aanvullend) proces-verbaal onderzoek verdovende middelen met registratienummer 2009173238-11, van regiopolitie Brabant Zuid Oost, Divisie Recherche, Forensische Technische Ondersteuning, opgemaakt op 2 november 2009.
IV. Het proces-verbaal met registratienummer PL2200/2009.248291, met bijlagen, opgemaakt door de regiopolitie Brabant Zuid Oost, Gezamenlijk Recherche Eindhoven, afgesloten op 10 november 2009, in totaal 1397 pagina's.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat mede op basis van de eigen verklaringen van verdachte alle tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
Met betrekking tot feit 1 stelt de raadsman zich op het standpunt dat uit de bewijsmiddelen niet duidelijk blijkt of bij de beroving een pistool dan wel een mes is gebruikt. Daarom dient verdachte van dit onderdeel in de tenlastelegging te worden vrijgesproken. Voor de bewezenverklaring van de overige onderdelen in de tenlastelegging van feit 1, refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot feit 2 stelt de raadsman zich op het standpunt dat hiervoor vrijspraak moet volgen omdat bij de processtukken geen technisch onderzoek is gevoegd, waardoor nu niet vaststaat of er sprake is van vuurwapen van categorie III van de Wet wapens en munitie.
Met betrekking tot de bewezenverklaring van de feiten 3 en 4 refereert de raadsman zich eveneens aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft ten aanzien van alle feiten op de dagvaarding een grotendeels bekennende verklaring afgelegd. Daarom volstaat de rechtbank, gelet op artikel 359, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van bewijsmiddelen in de hieronder gegeven bewijsoverweging.
Ten aanzien van feit 1 geeft verdachte toe dat hij met medeverdachte [medeverdachte 1] en anderen de afspraak heeft gemaakt de Marokkaanse jongemannen naar Helmond te laten komen om hen te kunnen beroven. Hij heeft verder toegegeven dat hij bij de feitelijke uitvoering van de beroving betrokken is en dat hij de buit heeft gedeeld met [medeverdachte 1].1
Ten aanzien van feit 4 geeft verdachte toe dat hij op verzoek van anderen twee personen heeft gevraagd om samen met hem een overval te plegen op het slachtoffer [slachtoffer 4]. Verdachte geeft toe dat hij met die personen naar de woning van [slachtoffer 4] is gegaan en dat hij met die andere personen geweld heeft gepleegd tegen die [slachtoffer 4]. Verdachte heeft ook verklaard dat er bij die overval een wapen is gebruikt.2
De rechtbank acht bewezen dat bij beide overvallen een echt vuurwapen is gebruikt.
Bij het eerste feit wordt door de aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] verklaard dat er bij de beroving tenminste een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is gebruikt3/4.
[medeverdachte 1] verklaart dat hij kort voorafgaand aan de beroving heeft gezien dat [verdachte] een zilverkleurig vuurwapen in zijn hand had 5. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij kort na de beroving [medeverdachte 1] en [verdachte] heeft horen praten over het slaan van die jongen met een pistool6. Op 14 oktober 2009 is bij de doorzoeking in de woning bij verdachte een vuurwapen met een drietal kogels daarin aangetroffen7, waarvan verdachte heeft verklaard dat het zijn vuurwapen was8. Dit wapen is forensisch onderzocht op DNA en daarbij is op de patroonhouderopening een volledig DNA profiel aangetroffen dat matcht met het profiel van verdachte. Op de loop van het wapen is een DNA (onvolledig) mengprofiel aangetroffen dat voor dat gedeelte matcht met het profiel van aangever/slachtoffer [slachtoffer 4].9
Omdat aangever/slachtoffer [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op zijn hoofd is geslagen10, acht de rechtbank samen met het beschreven DNA-sporenbeeld en de overige hiervoor genoemde bewijsmiddelen bewezen dat aangever/ slachtoffer [slachtoffer 4] met dat vuurwapen op zijn hoofd is geslagen.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde vuurwapen merkt de rechtbank op dat voor het bewijs dat het wapen een vuurwapen van categorie II of III is, in beginsel een (deskundigen)onderzoek nodig is. Dit ontbreekt in het dossier. Wel bevindt zich in het dossier op pagina 245 een foto van een zilverkleurig wapen dat bij de doorzoeking op
14 oktober 2009 onder verdachte [verdachte] in beslag is genomen, waarvan hij bij zijn verhoor inbewaringstelling ten overstaan van de rechter-commissaris op 16 oktober 2009 verklaart dat dat zijn vuurwapen is.
Uit het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 12 november 2009 van verbalisant [naam verbalisant]11, volgt dat zij een vuistvuurwapen heeft onderzocht op sporen. Op pagina 2 van dit proces-verbaal beschrijft zij het wapen als een vuurwapen waar de patroonhouder reeds uit verwijderd is. Deze verbalisant is werkzaam bij de afdeling forensisch technische ondersteuning en kan daardoor vaststellen of een door haar onderzocht voorwerp al dan niet kan worden aangemerkt als een vuurwapen. Aangezien uit de bevindingen van verbalisant [naam verbalisant] niet volgt dat het onderzochte wapen één van de kenmerken heeft die staan genoemd in artikel 2 onder 1 bij categorie II van de Wet wapens en munitie, concludeert de rechtbank dat het vuurwapen in de vorm van een pistool een wapen is als bedoeld in categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van feit 3.
Bij de doorzoeking op 14 oktober 2009 in de woning van verdachte is ook een zak met 68 gram cocaïne aangetroffen.12/13
Verdachte bekent het voorhanden hebben daarvan14.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 27 september 2009 te Helmond, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een zogenaamde koningsketting, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld
en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en
met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een gsm en een geldbedrag en
[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een gsm en een geldbedrag,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededaders met voormeld oogmerk, naar die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zijn gelopen en die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hebben belet weg te gaan en die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] een pistool en een mes hebben voorgehouden en daarbij dreigend tegen die [slachtoffer 1] hebben gezegd "ik wil geld", althans woorden van gelijke strekking en
die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] met een vuurwapen en/of met een vuist tegen het hoofd geslagen en/of gestompt en de zakken van die [slachtoffer 1] hebben doorzocht.
2.
op 14 oktober 2009 te Helmond een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen ,
en munitie van categorie III, te weten drie kogels, voorhanden heeft gehad.
3.
op 14 oktober 2009 te Helmond opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 68 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
4.
Op 30 augustus 2009 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een halsketting, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 4], welk geweld hierin bestond dat verdachte en een of meer van zijn mededaders
- de woning van die [slachtoffer 4] zijn binnengedrongen en
- een zilverkleurig pistool hebben getoond en
- die [slachtoffer 4] meermalen met een pistool tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en
- die [slachtoffer 4] meermalen met kracht en met een tot vuist gebalde hand heeft/hebben geslagen en
- die [slachtoffer 4] van de trap heeft/hebben gegooid.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
24c, 27, 36b, 36c, 36d, 36f, 55, 57, 60a, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht
2, 10 en 13a van Opiumwet en
2, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Oplegging van straf en maatregelen.
De eis van de officier van justitie.
- Een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
- De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1) hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 6.296,-, met daarbij de schadevergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
In het overige deel van de vordering, de schadeposten 'gsm' van € 180,- en 'reparatie gebit' van € 64,-, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren omdat deze schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd en daardoor niet eenvoudig van aard zijn dat zij zich lenen voor behandeling in dit strafgeding.
- De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 4) met een totale schade van
€ 3.955,54 in zijn geheel en hoofdelijk toewijzen, met daarbij de schadevergoedings- maatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat een strafeis van 7 jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf te fors is. Matiging is op zijn plaats omdat er meer rekening moet worden gehouden met de nieuwe regeling voorwaardelijke invrijheidstelling en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de proceshouding en de nog jeugdige leeftijd van verdachte.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is grotendeels toewijsbaar, met daarbij een aantal kritische kanttekeningen. De schadepost 'immateriële schade' is eenvoudig vast te stellen en daarmee voor toewijzing vatbaar. Van de overige schadeposten is alleen de post 'reparatie gebit' van € 64,- eenvoudig vast te stellen en daarmee voor volledige toewijzing vatbaar. Bij de overige schadeposten is matiging op zijn plaats omdat deze niet of onvolledig zijn onderbouwd. Het bedrag van de schadepost 'ketting' is weliswaar erg volledig onderbouwd, maar is toch, met name door de hoogte van het bedrag, niet zo eenvoudig vast te stellen.
Van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] is de schadepost 'inkomstenderving'
niet eenvoudig van aard en leent zich niet voor behandeling in dit strafgeding. Voor dit deel moet de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard, dan wel dient het toe te kennen bedrag aanzienlijk te worden gematigd. Voor het overige deel van de vordering refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank:
- ten aanzien van de op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met name het zeer brutale en gewelddadige karakter van de onder 1 en 4 bewezenverklaarde strafbare feiten wordt verdachte zwaar aangerekend. Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van berovingen op meerdere personen. Hij en zijn mededaders hebben daarbij niet geschroomd om met behulp van wapens, waaronder een pistool, een zeer dreigende houding aan te nemen tegenover de slachtoffers.
Aangenomen kan worden dat de slachtoffers van deze overvallen ernstig door het gebeurde zijn geschokt en dat dit zeer brutale en gewelddadige karakter van deze delicten een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten daar nog lange tijd negatieve gevolgen van ondervinden, zoals angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid. Bovendien dragen dergelijke feiten bij aan het toenemen van het gevoel van onveiligheid van de samenleving.
De rechtbank acht in het bijzonder de gewapende overval op de woning van het slachtoffer [slachtoffer 4] en de daarop gevolgde afpersing schokkende feiten. Reeds op zichzelf is een gewapende beroving in een woning - bij uitstek een plek waar mensen zich veilig moeten kunnen voelen - een strafwaardig feit. Die strafwaardigheid wordt in dit geval nog verhoogd door de omstandigheid dat de daders het slachtoffer [slachtoffer 4] ernstig hebben mishandeld.
Ten aanzien van de persoon van verdachte zal de rechtbank bij de beslissing over een passende afdoening in het bijzonder rekening houden met de omstandigheid dat verdachte
een grote mate van gewetenloosheid ten toon heeft gespreid en zijn eigen behoefte aan materiële zaken heeft laten prevaleren. Verdachte heeft, ook achteraf bezien, geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn laakbare gedrag.
Daarnaast heeft de rechtbank bij de beslissing over een passende afdoening ten nadele van
verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat uit het uittreksel uit de Justitiële
Documentatie van verdachte blijkt dat hij al meerdere keren is veroordeeld, ook voor
gewelds- en vermogensdelicten.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
De rechtbank is van oordeel dat in het voorgaande grond is gelegen om enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal een iets lagere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
- ten aanzien van de op te leggen maatregelen.
- Het beslag.
* Het onder verdachte inbeslaggenomen pistool is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, omdat met dit voorwerp de feiten zijn begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
* De onder verdachte inbeslaggenomen 68 gram cocaïne dient op grond van het bepaalde in artikel 13a van de Opiumwet aan het verkeer te worden onttrokken.
* Voorts is de rechtbank van oordeel dat het onder verdachte inbeslaggenomen weegschaaltje ook vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer omdat dit weegschaaltje bij de cocaïne is aangetroffen en daarom als een gezamenlijkheid van voorwerpen is aan te merken.
- De vordering de benadeelde partij [slachtoffer 1].
De rechtbank zal voor het hierna genoemde aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
- De vordering de benadeelde partij [slachtoffer 4].
De rechtbank zal voor het hierna genoemde aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
- ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Door de gemachtigde mr. (naam), advocaat te Tiel, is namens de benadeelde partij
[slachtoffer 1] een voegingsformulier ingediend met een totale schade van € 6.531,-.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van in totaal € 5.944,-.
Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- immateriële schade: schadepost 1: € 500,-;
- materiële schade: schadepost 2: ketting € 5.000,-. Gezien de onderbouwing in de vordering en gelet op de vervangingswaarde naar de huidige koers van de goudprijs en de heelprijs van € 3.500,- , waarvan de rechtbank ambtshalve weet dat deze ver beneden de werkelijke waarde is, acht de rechtbank deze schade alleszins redelijk.
- schadepost 3: de trui, daarvan is een bedrag van € 100,- toewijsbaar.
- schadepost 4: contant geld € 200,-.
- schadepost 5: gsm, € 180,- en
- schadepost 6: reparatie gebit, € 64,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, schadepost 3:
€ 189,- voor de trui en schadepost 4: het contant geld van € 200,- , niet-ontvankelijk verklaren aangezien deze niet van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich lenen voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De opgevoerde kosten van rechtsbijstand (schadepost 12 van € 98) komen wel voor vergoeding in aanmerking als hierna te noemen proceskosten in de zin van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank is van oordeel dat de voegingsprocedure in wezen een civiel proces binnen het strafproces is. Daarom wordt voor de normering voor de kosten van rechtsbijstand aansluiting gezocht bij de regeling van de proceskosten die geldt in civiele procedures volgens het zng. liquidatietarief voor procedures in kantonzaken.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht tegenover de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Verdachte zal, als de in het ongelijk gestelde partij, verwezen worden in de door de benadeelde partij terzake haar voeging in deze strafzaak gemaakte kosten van rechtsbijstand van € 95,-.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank stelt tot slot vast dat verdachte deze strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij tegenover de benadeelde partij hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
- ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4].
De rechtbank acht de vordering van [slachtoffer 4] van € 3.955,54 in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Naar het oordeel van de rechtbank is [slachtoffer 4] in de gevorderde schadepost van
€ 1.900,- voor inkomstenderving ontvankelijk door de onderbouwing van de werkgever.
De brief van de werkgever wordt aldus verstaan dat het slachtoffer in de periode waarin hij door toedoen van onder andere verdachte tijdelijk arbeidsongeschikt is geraakt, 22 dagen had kunnen werken. De gevraagde immateriële schade van € 2.000,- wordt als redelijk beoordeeld, gelet op negatieve gevolgen die het slachtoffer ondervindt, zoals angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid.
De gevraagde vergoeding voor de medicijnen is eveneens duidelijk onderbouwd en daarmee volledig toewijsbaar.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht tegenover de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij tegenover de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
DE UITSPRAAK.
De rechtbank:
- verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor
bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
diefstal, door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van
geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
in ééndaadse samenloop begaan met
afpersing, door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
t.a.v. feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en
het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
(3 kogels).
t.a.v. feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod.
t.a.v. feit 4:
afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
t.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:
- een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Legt op de volgende maatregelen.
- onttrekking aan het verkeer van de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen,
te weten: een pistool, een weegschaal en 68 gram cocaïne.
- maatregel van schadevergoeding van € 5944,-, subsidiair 64 dagen hechtenis. (feit 1)
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 5.944,-
(zegge: vijfduizendnegenhonderdvierenveertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal
te vervangen door 64 dagen hechtenis.
Het bedrag bestaat uit € 500,- immateriële schade en € 5.444,- aan materiële
schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededaders is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
- maatregel van schadevergoeding van € 3955,54, subsidiair 49 dagen hechtenis. (feit 4)
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4], van een bedrag van € 3.955,54 (zegge:
drieduizendnegenhonderdvijfenvijftig euro en vijfenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening,
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 49 dagen hechtenis.
Het bedrag bestaat uit € 2.000,- immateriële schade (post 3) en € 1.955,54 aan
materiële schade (posten 1 en 2).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partijen:
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte
tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 5.944,-
(zegge: vijfduizendnegenhonderdvierenveertig euro).
Het bedrag bestaat uit € 500,- immateriële schade en € 5.444,- aan materiële schade.
De toegewezen materiële schade is opgebouwd als volgt:
schadepost 2: ketting € 5.000,-, schadepost 3: trui € 100,-, schadepost 4: contant geld
€ 100,-, schadepost 5: GSM € 180,- en schadepost 6: reparatie gebit € 64,-.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten rechtsbijstand van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 98,- (schadepost 12).
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededaders is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht tegenover de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) haar mededaders heeft/hebben voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] in zijn geheel toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 3.955,54 (zegge: drieduizendnegenhonderdvijfenvijftig euro en vijfenveertig cent).
Het bedrag bestaat uit € 2.000,- immateriële schade (post 3) en € 1.955,54 aan
materiële schade (posten 1 en 2).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht tegenover de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. F. van Laanen, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 10 februari 2010.
Mr. B. Damen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Proces-verbaal van verhoor [verdachte], I -p. 412-418
2 Proces-verbaal van verhoor [verdachte], IV-p. 617 ev
3 proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3], I - p.34-39
4 proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1], I - p.42-51
5 Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1], I - p.396
6 proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2], I -p.427
7 proces-verbaal doorzoeking, I - p.242
8 Proces-verbaal van verhoor [verdachte], I -p. 412
9 proces-verbaal sporenonderzoek, II
10 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4], IV -p.200 ev
11 proces-verbaal sporenonderzoek, II
12 proces-verbaal doorzoeking, I - p.242
13 proces-verbaal sporenonderzoek, II
14 Proces-verbaal van verhoor [verdachte], I -p. 412