ECLI:NL:RBSHE:2010:BL3131

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/839530-09
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weerlegging verweer persoonsverwisseling en bewijs medeplegen van straatroof met matiging van straf

In deze zaak, uitgesproken op 10 februari 2010 door de Rechtbank 's-Hertogenbosch, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van een straatroof op 27 september 2009 te Helmond. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van een koningsketting van slachtoffer 1, waarbij geweld en bedreiging met geweld zijn gebruikt tegen meerdere slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard voor het tweede tenlastegelegde feit, namelijk het bezit van cocaïne, vanwege het ontbreken van een technisch rapport. De verdediging voerde aan dat er sprake was van persoonsverwisseling, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk de persoon was die in het dossier werd genoemd. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte samen met anderen de straatroof had gepleegd, waarbij geweld werd gebruikt om de slachtoffers te dwingen tot afgifte van goederen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en kende een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/839530-09
Datum uitspraak: 10 februari 2010
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
thans gedetineerd in de P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 januari 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 december 2009.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 september 2009 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander (anderen), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een zogenaamde koningsketting, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 1] en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededader(s) het bezit van het gestolene te verzekeren en/of met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een gsm en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed en/of
[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een gsm en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) met voormeld oogmerk, naar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of
[slachtoffer 2] zijn is/zijn gerend/gelopen en/of die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of
[slachtoffer 2] heeft/hebben belet weg te gaan en/of die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] een pistool en/of een mes heeft/hebben voorgehouden en/of met een vuurwapen heeft/hebben geschoten en/of (daarbij) dreigend tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd "ik wil geld", althans woorden van gelijke strekking en/of die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] met een vuurwapen en/of met een vuist tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of de zakken van die [slachtoffer 1] heeft/hebben doorzocht.
(artikel 312 en/of 317 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 11 december 2009 te Helmond opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het ontbreken van een technisch rapport kan niet worden vastgesteld of de 18 bolletjes van in totaal 1,8 gram bij verdachte aangetroffen wit poeder cocaïne is of bevat.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
De bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal met registratienummer 2009173605-1, met bijlagen, opgemaakt door de
regiopolitie Brabant Zuid Oost, Gezamenlijk Recherche Peelland te Helmond, afgesloten op
15 oktober 2009, in totaal 449 pagina's.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Van het onder 2 tenlastegelegde dient verdachte te worden vrijgesproken omdat door het ontbreken van een technisch rapport niet kan worden vastgesteld of het bij verdachte aangetroffen wit poeder cocaïne is, als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van feit 1 stelt de raadsvrouwe primair dat er overduidelijk sprake is van een persoonsverwisseling. Verdachte is niet de persoon die in het dossier '[bijnaam]' wordt genoemd. Ter zitting is door medeverdachte [medeverdachte 1] als getuige verklaard dat verdachte niet de persoon is die in het dossier '[bijnaam]' wordt genoemd. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
Subsidiair concludeert de raadsvrouwe tot vrijspraak van het tenlastegelegde, omdat het wettig en overtuigend bewijs daarvoor ontbreekt. De raadsvrouwe stelt dat uit de proces- stukken en dan met name uit de aangiften, blijkt dat de beroving feitelijk is uitgevoerd door twee daders en verdachte daar geen deel van uit heeft gemaakt.
Van het onder 2 tenlastegelegde dient verdachte te worden vrijgesproken zoals is gevorderd door de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1.
De verdediging stelt dat er sprake is van een persoonsverwisseling. Verdachte is niet de persoon die in het dossier '[bijnaam]' wordt genoemd. De rechtbank oordeelt hierover anders.
De rechtbank is met betrekking tot de gestelde persoonsverwisseling van oordeel dat uit de inhoud van de hierna te noemen bewijsmiddelen boven iedere redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte wel de persoon is die in het dossier "[bijnaam]' wordt genoemd.
Medeverdachte [medeverdachte 2] geeft aan dat de persoon '[bijnaam]' een neef van hem is. '[bijnaam]' is de zoon van zijn zus [naam zus].1
Getuige [getuige 1] verklaart ook dat de persoon '[bijnaam]' een neef van [medeverdachte 2] is en dat zijn echte voornaam [naam] is en dat deze persoon uit Den Haag komt. Zij verklaart bovendien dat deze persoon [naam] dinsdag na de beroving uit haar woning is vertrokken en naar Den Haag is gegaan.2
Medeverdachte [medeverdachte 1] omschrijft de persoon '[bijnaam]' als een man met een leeftijd van tussen de 20 en 25 jaar oud, heel kort donker haar, van Antilliaanse afkomst, een iets lichtere huidskleur dan hijzelf.3 De rechtbank heeft ter zitting waargenomen dat verdachte voldoet aan dat signalement.
Uit het emailbericht van [naam generalist IRC-Zuid], Generalist Informatievoorziening IRC-Zuid van 2 november 2009, volgt dat [naam zus] een halfzus is van [medeverdachte 2] en dat zij twee zonen heeft van wie er één is genaamd [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988. Over deze [verdachte] wordt verder verklaard dat hij in 2007 naar Den Haag is vertrokken en dat zijn bijnaam '[bijnaam]' of '[bijnaam]' zou zijn. De tweede zoon van deze [naam zus] verbleef op 2 november 2009 nog steeds op Bonaire 4.
Op grond van al deze bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] de persoon is die in het dossier '[bijnaam]' wordt genoemd.
De verdediging heeft vervolgens aangevoerd dat de beroving op 27 september 2009 feitelijk is uitgevoerd door twee daders. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er sprake is van drie daders. [verdachte] stelt dat hij niet één van de daders is. Op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] de derde dader is, de persoon die achter aangever [slachtoffer 2] is aangerend.
De rechtbank stelt vast dat uit de aangiften van [slachtoffer 3]5 en [slachtoffer 1]6 volgt dat ten tijde van de beroving steeds twee personen ter plaatse zijn gebleven. Aangever [slachtoffer 2] heeft echter verklaard dat hij de persoon die hem aanviel een klap in het gezicht heeft gegeven en dat aangever vervolgens kon vluchten. Aangever verklaart verder dat hij vanaf de plaatsdelict tussen 100 à 150 meter achterna is gerend door een persoon7. Uitgaande van een normale snelheid van hardlopen (18 km/u is 5 m/s) volgt dat die persoon minstens 1 minuut afwezig moet zijn geweest op de plaats delict. Hiervoor zijn in de genoemde aangiften geen aanknopingspunten te vinden. Verder verklaart getuige [getuige] dat [verdachte] op een tijdstip kort tijd na de beroving alleen en paniekerig terugkeerde in haar woning8. [medeverdachte 2] heeft bovendien verklaard dat hij, [medeverdachte 1] en [verdachte] samen de beroving hebben gepleegd, maar dat het aandeel dat [verdachte] had in de uitvoering door [verdachte] niet goed is verricht.9
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat '[bijnaam]' en [medeverdachte 2] de twee personen zijn die de beroving hebben gepleegd.10
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat de beroving is gepleegd door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].11
Getuige [getuige] heeft ook nog verklaard dat zij van [medeverdachte 3] heeft gehoord dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een jongen hadden geslagen en geld hadden afgepakt. [medeverdachte 1] haar heeft verteld dat hij die jongen een flinke klap op zijn oog had gegeven en dat die jongen tengevolge daarvan bloedde aan zijn oog.12 In het dossier bevindt zich op bladzijde 239 een foto van aangever [slachtoffer 1] waaruit blijkt dat hij kort na de beroving een wond had boven zijn linkeroog.
Op grond van het bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat de feitelijke beroving is uitgevoerd door drie personen, onder wie [verdachte].
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 27 september 2009 te Helmond, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een zogenaamde koningsketting, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld
en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en
met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een gsm en een geldbedrag en
[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een gsm en een geldbedrag,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededaders met voormeld oogmerk, naar die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zijn gelopen en die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hebben belet weg te gaan en die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] een pistool en een mes hebben voorgehouden en daarbij dreigend tegen die [slachtoffer 1] hebben gezegd "ik wil geld", althans woorden van gelijke strekking en
die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] met een vuurwapen en/of met een vuist tegen het hoofd geslagen en/of gestompt en de zakken van die [slachtoffer 1] hebben doorzocht.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 55, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Oplegging van straf en maatregelen.
De eis van de officier van justitie.
- Een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaar.
- De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 6.296,-, met daarbij de schadevergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
In het overige deel van de vordering, de schadeposten 'gsm' van € 180,- en 'reparatie gebit' van € 64,-, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren omdat deze schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd en daardoor niet eenvoudig van aard zijn dat zij zich lenen voor behandeling in dit strafgeding.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op de voor feit 1 bepleite vrijspraak verzoekt de verdediging om opheffing van de voorlopige hechtenis.
Als strafmaat voor de onder 2 tenlastegelegde mishandeling is een gevangenisstraf voor de duur gelijk aan het voorarrest van verdachte passend.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] dient primair niet-ontvankelijk te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair is van deze vordering alleen de post 'immateriële schade' van € 500,- voldoende onderbouwd en daarmee voor toewijzing vatbaar. De overige posten van materiële schade zijn onvoldoende onderbouwd en daardoor niet eenvoudig van aard, zodat de benadeelde partij voor dat deel van haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van straatroof op meerdere personen. Hij en zijn mededaders hebben daarbij niet geschroomd om met behulp van een pistool en een mes een zeer dreigende houding aan te nemen tegenover de slachtoffers. Dit zeer brutale en gewelddadige karakter van deze bewezenverklaarde feiten heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en het
is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten daar nog lange tijd negatieve gevolgen van ondervinden, zoals angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid. Bovendien dragen dergelijke feiten bij aan het toenemen van het gevoel van onveiligheid van de samenleving.
Daarnaast heeft de rechtbank bij de beslissing over een passende afdoening in het bijzonder
rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte en dat uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte, niet blijkt dat hij eerder met justitie in aanraking is geweest.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dit deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De rechtbank is van oordeel dat in het voorgaande grond is gelegen om enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Ten aanzien van de op te leggen maatregel.
De rechtbank zal voor het hierna genoemde aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Door de gemachtigde mr. (naam), advocaat te Tiel, is namens de benadeelde partij
[slachtoffer 1] een voegingsformulier ingediend met een totale schade van € 6.531,-.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van in totaal € 5.944,-.
Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- immateriële schade: schadepost 1: € 500,-;
- materiële schade: schadepost 2: ketting € 5.000,-. Gezien de onderbouwing in de vordering en gelet op de vervangingswaarde naar de huidige koers van de goudprijs en de heelprijs van € 3.500,- , waarvan de rechtbank ambtshalve weet dat deze ver beneden de werkelijke waarde is, acht de rechtbank deze schade alleszins redelijk.
- schadepost 3: de trui, daarvan is een bedrag van € 100,- toewijsbaar.
- schadepost 4: contant geld € 200,-.
- schadepost 5: gsm, € 180,- en
- schadepost 6: reparatie gebit, € 64,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, schadepost 3:
€ 189,- voor de trui en schadepost 4: het contant geld van € 200,- , niet-ontvankelijk verklaren aangezien deze niet van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich lenen voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De opgevoerde kosten van rechtsbijstand (schadepost 12 van € 98) komen wel voor vergoeding in aanmerking als hierna te noemen proceskosten in de zin van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank is van oordeel dat de voegingsprocedure in wezen een civiel proces binnen het strafproces is. Daarom wordt voor de normering voor de kosten van rechtsbijstand aansluiting gezocht bij de regeling van de proceskosten die geldt in civiele procedures volgens het zng. liquidatietarief voor procedures in kantonzaken.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Verdachte zal, als de in het ongelijk gestelde partij, verwezen worden in de door de benadeelde partij terzake haar voeging in deze strafzaak gemaakte kosten van rechtsbijstand van € 95,-.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank stelt tot slot vast dat verdachte deze strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde partij hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
ten aanzien van feit 2:
- vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
ten aanzien van feit 1:
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
diefstal, door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van
geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
in ééndaadse samenloop begaan met
afpersing, door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
- een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren.
Legt op de volgende maatregel.
- maatregel van schadevergoeding van € 5944,-, subsidiair 64 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 5.944,- (zegge: vijfduizendnegenhonderdvierenveertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 64 dagen hechtenis.
Het bedrag bestaat € 500,- immateriële schade en € 5.444,- aan materiële schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) haar mededaders is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 5.944,- (zegge: vijfduizend-
negenhonderd vierenveertig euro).
Het bedrag bestaat uit € 500,- immateriële schade en € 5.444,- aan materiële schade.
De toegewezen materiële schade is opgebouwd als volgt:
schadepost 2: ketting € 5.000,-, schadepost 3: trui € 100,-, schadepost 4: contant geld € 100,-schadepost 5: gsm € 180,- en de schadepost 6: reparatie gebit € 64,-.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten rechtsbijstand van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 98,-.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededaders is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) zijn mededaders heeft/hebben voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. F. van Laanen, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 10 februari 2010.
Mr. B. Damen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2], p. 409, laatste alinea
2 proces-verbaal verhoor getuige [getuige], p.384, tweede alinea
3 proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1], p.397, voorlaatste alinea
4 emailbericht van [naam generalist IRC-Zuid], p. 444
5 proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3], p.34-39
6 proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1], p.42-51
7 proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2], p.26-32
8 proces-verbaal verhoor getuige [getuige], p.384, voorlaatste alinea
9 Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2], p. 413 (bovenaan)
10 Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 396
11 proces-verbaal verhoor [medeverdachte 3], p.425
12 proces-verbaal verhoor getuige [getuige], p.227