ECLI:NL:RBSHE:2010:BL0543

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825245-09 & 01/821564-09 (ttz)
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. W.A.F. Damen
  • mr. C.B.M. Bruens
  • mr. J.D. Streefkerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar opsporingsmethoden in strafzaak met gewapende overvallen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 18 januari 2010, staat de verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd in PI Vught, terecht in verband met gewapende overvallen. De officier van justitie heeft verzocht om wijziging van de tenlastelegging, welke door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de rechter-commissaris opgedragen om onderzoek te doen naar de inhoud van een proces-verbaal van de rijksrecherche, dat niet aan het strafdossier is toegevoegd vanwege zwaarwegende opsporingsbelangen. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de artikelen 187d en 226a van het Wetboek van Strafvordering om de procedure te bepalen. De verdediging heeft vragen gesteld over de samenwerking tussen het openbaar ministerie en de rechtbank, en heeft kritiek geuit op de opsporingsmethoden. De rechtbank heeft besloten dat het proces-verbaal van de rijksrecherche zo spoedig mogelijk aan de rechter-commissaris moet worden verstrekt, die vervolgens de vragen van de verdediging zal behandelen. De rechtbank heeft ook de noodzaak van een nadere zitting op 6 april 2010 vastgesteld, waarbij de verdediging en de officier van justitie instemden. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte gehandhaafd, gezien de ernstige bezwaren die nog steeds aanwezig zijn. De zaak is complex, met meerdere verdachten en getuigen, en de rechtbank heeft benadrukt dat de verdediging recht heeft op een eerlijk proces, zonder dat de inhoud van het rijksrecherche-onderzoek geheim blijft. De rechtbank heeft ook de noodzaak van DNA-onderzoek en het vergelijken van sporen benadrukt, en heeft de rechter-commissaris verzocht om de voortgang van het onderzoek te waarborgen.

Uitspraak

proces-verbaal
RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummers: 01/825245-09 en 01/821564-09 (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummers vorderingen: 01/839189-08 en 01/825660-07
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van bovengenoemde rechtbank, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, op 18 januari 2010.
Tegenwoordig zijn:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. C.B.M. Bruens en mr. J.D. Streefkerk, leden,
mr. C.T. Tjauw-Foe, officier van justitie en
mr. A.W.A. Kap-Knippels, griffier.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte/veroordeelde uitroepen.
De verdachte/veroordeelde, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de rechtbank te zijn genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Als raadsman is ter terechtzitting verschenen mr. P.H.P. van Vugt, advocaat te Eindhoven.
Enkele benadeelde partijen zijn verschenen.
De voorzitter vermaant verdachte/veroordeelde oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De rechtbank beveelt in het belang van het onderzoek de voeging van de tegen verdachte/veroordeelde bij afzonderlijke dagvaardingen onder de hiervoor genoemde parketnummers aanhangig gemaakte zaken.
De zaak wordt gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaken met parketnummer 01/825246-09 tegen medeverdachte [medeverdachte 1] en parketnummer 01/839234-09 tegen medeverdachte [medeverdachte 2].
De rechtbank hervat, met instemming van de officier van justitie, de verdachte/veroordeelde en diens raadsman het onderzoek van de zaak in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 28 oktober 2009 bevond nu de rechtbank in een andere samenstelling zitting houdt dan op laatstgenoemde terechtzitting.
De officier van justitie vordert wijziging van de tenlastelegging.
De rechtbank hoort verdachte en de raadsman over deze vordering. De rechtbank wijst de vordering toe en beveelt dat de tenlastelegging zal worden gewijzigd zoals in die vordering staat omschreven. Een kopie van die vordering, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt, is aan dit proces-verbaal gehecht.
De rechtbank beslist dat kan worden volstaan met de uitreiking van een door de griffier gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen.
De griffier overhandigt een door haar gewaarmerkt afschrift van de wijziging aan verdachte.
Met toestemming van verdachte en de raadsman wordt het onderzoek aanstonds voortgezet.
De raadsman bevestigt desgevraagd dat hij in het bezit is van:
- het einddossier onderzoek 22TG09002 Oranjebaars d.d. 16 november 2009,
- het proces-verbaal van de forensisch technische ondersteuning d.d. 7 januari 2010 met betrekking tot de overval in Bakel,
- het proces-verbaal van de forensisch technische ondersteuning d.d. 8 januari 2010 met betrekking tot de overval op taxicentrale (naam),
- de processen-verbaal van de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris,
- het rapport van het NFI d.d. 11 januari 2010 met betrekking tot het haar- en mitochondriaal DNA-onderzoek (mt-DNA) naar aanleiding van de overval in Bakel
- alle ingediende vorderingen van benadeelde partijen.
Namens de benadeelde partij [benadeelde partij] worden door de deurwaarder schriftelijke stukken ter nadere onderbouwing van de door hem ingediende vordering overgelegd. Deze stukken worden verstrekt aan de verdediging en de officier van justitie en aan het dossier toegevoegd.
De officier van justitie voert het woord overeenkomstig de aan dit proces-verbaal aangehechte stukken met de titels "MK 18 jan 2010 Inleiding" en "MK 18 jan 2010 Verzoek toetsing RR-dossier door RC".
De raadsman:
Het openbaar ministerie heeft eerder aangekondigd splitsing te zullen vragen. De rechtbank is hiervan kennelijk op de hoogte gesteld en de verdediging heeft zich hierop voorbereid. De verdediging vraagt zich af of er overleg is geweest tussen het openbaar ministerie en de rechtbank over deze koerswijziging. Ik vraag me af of er overleg is geweest tussen het openbaar ministerie en de rechtbank en of dit overleg heeft geleid tot deze koerswijziging.
De officier van justitie:
Ik heb de rechtbank gelijktijdig met de verdediging geïnformeerd en met dezelfde informatie. Uit de vragen die ik voor de rechter-commissaris heb geformuleerd volgt dat ik op mijn verzoek tot splitsing moet terugkomen.
De voorzitter:
Het antwoord op de vraag van de raadsman is dus nee.
De rechtbank schorst het onderzoek voor korte tijd teneinde de verdediging in de gelegenheid te stellen haar standpunten naar aanleiding van hetgeen door de officier van justitie naar voren is gebracht te bepalen.
Het onderzoek wordt hervat.
De raadsman:
Allereerst maak ik het openbaar ministerie een compliment. Kennelijk bestaat daar voldoende zelfreinigend vermogen om daar waar blijkt van twijfelachtige opsporingsmethoden zelf stappen te ondernemen en diepgravend onderzoek te laten doen.
Ik voel me vandaag wel overvallen door de gewijzigde opstelling van het openbaar ministerie. Vastgesteld kan worden dat het openbaar ministerie al open kaart speelt over wat er hierna moet gaan gebeuren terwijl de uitkomsten van het onderzoek door de Rijksrecherche nog niet bekend zijn. Het is fijn dat we hierover een beslissing van de rechtbank kunnen verwachten die niet is bezwaard door de inhoud. Ik heb enige kritische kanttekeningen richting de rechtbank. De officier van justitie vraagt de rechtbank om op de achterbank plaats te nemen en bevoegdheden over te dragen aan de rechter-commissaris. De enige onderbouwing die daarvoor wordt gegeven is dat schade kan worden berokkend aan zwaarwegende opsporingsbelangen. De rechtbank dient aan de officier van justitie te vragen wat dit zwaarwegende opsporingsbelang inhoudt, zonder in te gaan op de inhoud van het Rijksrecherche-onderzoek. Het moet gaan om strafbare feiten begaan door opsporingsambtenaren. De officier van justitie verwijst naar het einddossier en het BOB-dossier. Ik heb daarin geen redelijk vermoeden van een strafbaar feit door een opsporingsambtenaar kunnen vinden. Ik leid hieruit af dat het niet gaat om een opsporingsmethodiek die valt onder de BOB-wetgeving. Ik verwijs naar de commissie Van Traa. Opsporingsmethodieken dienen een wettelijke basis te hebben. Er is niets gerelateerd in een proces-verbaal waarop het Rijksrecherche-onderzoek is gebaseerd. De enkele stelling dat zwaarwegende belangen zich verzetten tegen toevoeging aan het dossier van het Rijksrecherche-onderzoek vind ik te mager. Ik kan me voorstellen dat er andere mogelijkheden zijn om te voorkomen dat alles volledig openbaar wordt. Bijvoorbeeld geanonimiseerde versies van het Rijksrecherche-onderzoek ter beschikking stellen waarna de verdediging bij de rechter-commissaris vragen kan stellen. Ik kan me ook voorstellen dat bij de inhoudelijke behandeling op basis van de opsporingsbelangen ervoor wordt gekozen om de zaak achter gesloten deuren te behandelen. Kortom, er zijn alternatieven voor de route die de officier van justitie voorstelt. De beantwoording van de door de officier van justitie gestelde vragen hoort bij de rechtbank en niet bij de rechter-commissaris.
De officier van justitie geeft in haar stuk aan in welke gevallen de aangehaalde wetsartikelen van toepassing zijn. Deze gevallen passen niet bij deze zaak. Ik verwijs in dit kader naar de zaak Van Mechelen die bij het Europees Hof heeft gespeeld. De officier van justitie heeft het in dit verband over het opsporingsbelang. Welk opsporingsbelang? Het belang dat de zaak niet stuk gaat lijkt me juist een reden om wel de normale gang van zaken te volgen. Het belang van de staatsveiligheid komt niet terug in het dossier.
De verwijzing naar de artikelen 187d en 226g en verder van het Wetboek van Strafvordering geeft voeding aan de geruchten die al langere tijd circuleren over deze zaak. De gedachte dat het onderzoek getuige [getuige 1] opzichtig buiten beeld houdt, behalve wanneer de verdediging met hem wil praten. Ook dan hoeft hij niet het achterste van zijn tong te laten zien. Deze getuige is een centrale factor, met name in de eerste twee zaken. Hij geeft gedetailleerde informatie, die is aan te merken als daderinformatie. Hij zegt dat hij deze informatie van verdachten heeft gekregen. Deze ontkennen dit. [getuige 2] heeft steeds aangegeven dat hij nimmer met [getuige 1] hierover heeft gesproken. De auto van deze [getuige 1] is gebruikt bij de overval in Bakel en hij wist wat er mogelijk in Bakel te halen zou zijn. Is het toevallig dat de tas met de bivakmuts op de oprit is achtergebleven? Wat mij betreft is deze [getuige 1] de belangrijkste verdachte. Hij heeft het handig aangepakt. Advocaten hebben soms een informatiepositie. Ik weet dat [getuige 1] is gehoord in het Rijksrecherche-onderzoek. Hij heeft dus kennelijk iets te zeggen over de wijze van opsporing. Het kan niet zijn dat er een deal is gesloten, want hiervoor bestaat een wettelijke regeling. Er moet wel iets aan de hand zijn met [getuige 1], want de Rijksrecherche gaat niet zomaar iemand horen.
Ik verzet me tegen de door de officier van justitie voorgestelde route. Ik denk dat we de resultaten van het onderzoek door de Rijksrecherche moeten afwachten. Die moeten dan ter kennis worden gebracht ook van de verdediging en de verdediging moet onderzoekswensen kunnen formuleren. De rechter-commissaris kan eventueel beantwoording van vragen beletten. Zo moet het gaan. Het mag geen geheim proces worden dat in strijd is met alle regels en verdragen. We kunnen vandaag niets.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis wijs ik op de duur van het reeds ondergane voorarrest. De ernstige bezwaren worden fors gerelativeerd. Er zijn grote twijfels aan de verklaringen van [getuige 1]. De complicatie van het Rijksrecherche-onderzoek kan niet voor rekening van mijn cliënt komen. Aan schorsing van de voorlopige hechtenis kunnen voorwaarden worden verbonden en een schorsing zou eventueel ook beperkt kunnen blijven tot de volgende inhoudelijke behandeling van deze zaak.
De officier van justitie:
Ik kan geen uitlatingen doen over het Rijksrecherche-onderzoek. Ik wil de toetsing overlaten aan een rechter, maar niet in het openbaar. Het is niet de bedoeling om de zittingsrechter buiten spel te zetten. Het verstrekken van een geanonimiseerde versie is geen optie. Dan wordt het een soort raadspelletje en dat wil ik voorkomen. Er is nagedacht over de mogelijkheid om de zaak achter gesloten deuren te behandelen, maar het openbaar ministerie acht het niet wenselijk dat de verdachten kennisnemen van de inhoud van het proces-verbaal van de Rijksrecherche.
Het is niet de bedoeling om alles geheim te houden met het oog op de bewijspositie of om het onderzoek in de lucht te houden. [getuige 1] is zelf als verdachte aangemerkt toen dat naar het oordeel van het openbaar ministerie aan de orde was. Hij is inmiddels voor andere feiten veroordeeld. De door het openbaar ministerie voorgestelde route beoogt de transparantie te dienen.
Naar mijn mening zijn er voldoende ernstige bezwaren ten aanzien van alle hier aanwezige verdachten. Ik heb deze bij gelegenheid van de eerdere terechtzittingen al op papier gezet. Ten aanzien van feit 1 zijn er aangiftes en belastende verklaringen van [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 4]. [getuige 5] heeft belastend verklaard. Een medegedetineerde van [medeverdachte 1] heeft belastend verklaard. Er is DNA aangetroffen van verdachte [medeverdachte 2] in de bivakmuts die op de plaats delict is gevonden.
Ten aanzien van feit 2 is er de verklaring van [getuige 1] en een schoenspoor op de plaats delict die afkomstig is van een schoen van verdachte [verdachte].
Er zijn overeenkomsten in de modus operandi van feit 1 en feit 2. De signalementen die de aangevers opgeven wijken niet ernstig af van het uiterlijk van de verdachten. Ik wijs naar de lengtes die worden genoemd op de pagina's 1748 en 1756. Ten aanzien van verdachte [verdachte] gelden de 12-jaarsgrond en de recidivegrond. Voor het overige verwijs ik naar wat ik al eerder op papier heb gezet.
Tot slot verzoek ik de rechtbank om alvast een datum voor de nadere terechtzitting vast te stellen indien dit mogelijk is.
De raadsman:
De officier van justitie miskent artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering: strafvordering geschiedt op de wijze als bij de wet voorzien. Wat hier is aangegeven aan speciale regelingen voor delen van onderzoeken ter bescherming van genoemde en gespecificeerde belangen doet hieraan niet af. Het is niet deze officier van justitie die de zaaksofficier is in het Rijksrecherche-onderzoek. Het ligt op de weg van de Rijksrecherche om de officier van justitie te bevelen om de uitkomsten van het onderzoek aan het dossier toe te voegen. Het openbaar ministerie stelt het dossier samen, behalve als de rechtbank het toevoegen van stukken beveelt.
Ten aanzien van de ernstige bezwaren blijft de officier van justitie maar verwijzen naar de schoenen. Ze verzwijgt dat de schoenen zijn aangetroffen in de woning van de broer van mijn cliënt en dat aan de hand van de zooltjes wordt vastgesteld dat de schoenen zijn gedragen door drie personen.
De rechtbank onderbreekt het onderzoek teneinde zich in raadkamer te beraden. Na de hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter het navolgende mede.
Ten aanzien van het voorstel van de officier van justitie overweegt de rechtbank als volgt.
Tegenover het belang van de (interne) openbaarheid staat het gestelde strafvorderlijke belang: volgens de officier van justitie zal/zullen als gevolg van (onverkorte) verstrekking van het proces-verbaal van de Rijksrecherche (een) perso(o)n(en) en/of een of meer wezenlijke opsporingsmethodiek(en) in ernstige mate schade/gevaar lopen.
Verder merkt de rechtbank het volgende op.
In het vervolg van het onderzoek in de thans voorliggende kwestie dient vast komen te staan of en zo ja in hoeverre de inhoud van het (Rijksrecherche)proces-verbaal van belang is bij de beantwoording van de vragen ex 348 tot en met 350 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) in de strafzaak tegen verdachte, zoals -bij (willekeurig gekozen) voorbeeld- de vraag of er twijfel kan bestaan inzake de rechtmatigheid en/of betrouwbaarheid van het voor de verdachte belastend bewijsmateriaal in zijn huidige strafdossier.
Is dit niet het geval, dan is toevoeging aan het strafdossier mogelijk niet aan de orde.
In het nader onderzoek dient bepaald te worden of de resultaten van het onderzoek door de Rijksrecherche aanknopingspunten bieden voor de stelling dat er zich onvolkomenheden hebben voorgedaan in het opsporingsonderzoek in deze strafzaak. Indien dit het geval blijkt te zijn, dient tevens onderzocht te worden of als gevolg daarvan verdachte tekort is gedaan in zijn verdedigingsrechten, of anderszins is benadeeld. Indien de laatste vraag bevestigend zal worden beantwoord, zal in dat geval aansluitend moeten worden bezien of sprake is van een onherstelbaar vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a Sv.
Een rechtstreeks toegesneden regeling voor het thans gerezen probleem biedt het Wetboek van Strafvordering naar het oordeel van de rechtbank niet. Daarom heeft de rechtbank gezocht naar een wijze van (nader) onderzoek die recht doet aan het verdedigingsbelang, zonder af te doen aan het door de officier van justitie geschetste strafvorderlijke belang.
Bij de verdere vormgeving van het verdere onderzoek heeft de rechtbank aanknopingspunten gezocht en gevonden in de regeling van de artt. 187d en 226a e.v. Sv.
De rechtbank stelt alles overziend de volgende procedure vast.
Het proces-verbaal van de Rijksrecherche wordt zo spoedig mogelijk verstrekt aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris kan zich desgewenst aanvullend laten voorlichten door de zaaksofficier die de leiding heeft over het Rijksrecherche-onderzoek, mr. (naam). De rechtbank verwacht dat deze officier van justitie alle (eventuele) vragen van de rechter-commissaris volledig zal beantwoorden.
De verdediging dient binnen 14 dagen na de zitting vragen op te geven aan de rechter-commissaris. Zonodig kan de rechter-commissaris naar aanleiding van de vragen van de raadslieden en de bestudering van het proces-verbaal van de Rijksrecherche nadere vragen stellen aan mr. (naam) en eventueel andere personen. De rechter-commissaris zal, met toepassing van het bepaalde in art. 187d lid 4 Sv, in het proces-verbaal vermelden indien er bepaalde vragen van de verdediging of het openbaar ministerie niet kunnen worden beantwoord; in hoeverre hij/zij daarbij in detail kan treden kan (mede) afhangen van 187d Sv. De rechtbank gaat er van uit dat in geval de genoemde officier van justitie een of meer vragen van de rechter-commissaris niet wil beantwoorden, daar door de rechter-commissaris eveneens melding van wordt gemaakt (zowel de vraag als reden van weigering).
De rechtbank verzoekt de rechter-commissaris de hiervoor aangegeven vraagpunten te beantwoorden, en zo gedetailleerd mogelijk aan te geven of en zo ja in welke mate uit het onderzoek door de Rijksrecherche naar voren komt dat zich bepaalde tekortkomingen
hebben voorgedaan in het politie-onderzoek in deze strafzaak.
De rechtbank vraagt de officier van justitie om mr. (naam) met klem te verzoeken voortvarendheid te betrachten bij het afronden van het onderzoek van de Rijksrecherche. De rechtbank wil dat de rechter-commissaris voorts de navolgende vragen beantwoordt:
- is het BOB-dossier in de strafzaak tegen verdachte volledig?
- is het mogelijk om van het proces-verbaal van de Rijksrecherche een al dan niet deels geanonimiseerde versie op te maken en deze toe te voegen aan het dossier, een en ander afgezet tegen de belangen van artikel 187d Sv?
- is het mogelijk om aan te geven waarop het onderzoek van de Rijksrecherche was gericht?
De rechtbank is van oordeel dat nog niet is gebleken van feiten en omstandigheden die nopen tot toevoeging van het proces-verbaal van de Rijksrecherche aan het strafdossier.
De bevindingen van de rechter-commissaris omtrent dit proces-verbaal van de Rijksrecherche dienen gelijktijdig aan de verdediging, de officier van justitie en de rechtbank te worden toegezonden.
De namens medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] verzochte getuigenverhoren van [getuige 6], [getuige 7] en [getuige 8] worden ook in de strafzaak tegen verdachte [verdachte] bevolen. Hetzelfde geldt voor de hierna genoemde onderzoeken.
Het mitochondriaal DNA-onderzoek ten aanzien van de verdachten die in voorlopige hechtenis verblijven is reeds uitgevoerd. De rechtbank vraagt de officier van justitie om te onderzoeken of de andere in het dossier als verdachte aangeduide personen in de (autosomale en/of mitochondriale) DNA-databank voorkomen en zo ja, om de in de bivakmuts aangetroffen sporen te vergelijken met de in de databank aanwezige DNA-gegevens van deze personen. Indien [getuige 1] niet in de databank voorkomt, dan dient hem te worden verzocht op vrijwillige basis zijn medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek. Indien in de uitkomsten van de mitochondriale DNA-onderzoeken sprake is van overeenkomsten dient aandacht te worden besteed aan familierelaties tussen verdachten.
Voorts dienen de twee vingerafdrukken op de hengsels van de tas en de binnenkant van de handschoenen nader te worden onderzocht, dan wel dient aangegeven te worden waarom nader onderzoek niet mogelijk is en waarom deze onderzoeken niet eerder zijn verricht.
De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte af omdat de rechtbank van oordeel is dat de ernstige bezwaren en de gronden waarop de voorlopige hechtenis van verdachte is gebaseerd ook thans nog aanwezig zijn. Artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering is thans nog niet aan de orde.
De rechtbank wijst het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af omdat zij van oordeel is dat het belang van de strafvordering en het belang dat de maatschappij heeft bij het voortduren van de voorlopige hechtenis moeten prevaleren boven het belang dat verdachte/veroordeelde heeft bij schorsing van de voorlopige hechtenis.
De voorzitter stelt voor om de nadere terechtzitting te plannen op 6 april 2010 te 10.00 uur.
De verdediging en de officier van justitie stemmen met dit voorstel in.
Gelet op het vorenstaande schorst de voorzitter het onderzoek voor bepaalde tijd met de bepalingen zoals hierna is weergegeven.
De rechtbank:
- schorst het onderzoek tot de terechtzitting van 6 april 2010 te 10.00 uur (mr. drs. (naam), afdeling II)
De rechtbank stelt de termijn van deze schorsing op langer dan één maand na heden, doch een termijn van drie maanden niet te boven gaande, om de klemmende redenen dat alle binnen één maand na heden te houden terechtzittingen reeds zijn geappointeerd en geen ruimte bieden om deze zaak alsdan te behandelen en niet valt te verwachten dat het door de rechter-commissaris te verrichten onderzoek binnen één maand na heden zal zijn afgerond.
- beveelt de vergelijking van alle aangetroffen (autosomale en mitochondriale) DNA-sporen in de bivakmuts (inclusief de in de bivakmuts aangetroffen haren) met de eventueel in de DNA-databank aanwezige DNA-gegevens van de in het strafdossier als verdachte aangemerkte personen voor zover dit nog is gebeurd. Indien van [getuige 1] geen gegevens in de databank aanwezig zijn, dan dient aan hem het verzoek te worden gedaan op vrijwillige basis mee te werken aan (autosomaal en mitochondriaal) DNA-onderzoek. Indien uit de mitochondriale DNA-onderzoeken overeenkomstige uitslagen worden verkregen, dient aandacht te worden besteed aan familierelaties tussen verdachten.
- beveelt nader onderzoek aan de twee dactyloscopische sporen die zijn aangetroffen op de hengels van de plastic tas en nader onderzoek aan de binnenzijde van de aangetroffen handschoenen. Indien geen nader onderzoek mogelijk is, dient hieromtrent proces-verbaal te worden opgemaakt. Tevens dient proces-verbaal te worden opgemaakt ten aanzien van de vraag waarom deze onderzoeken niet op een eerder moment zijn verricht.
- verwijst de zaak naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde:
A. Ten aanzien van het proces-verbaal aangaande het onderzoek door de Rijksrecherche zich indien gewenst te laten voorlichten door mr. (naam) en vervolgens de navolgende vragen te beantwoorden:
- of en zo ja, in hoeverre de inhoud van het proces-verbaal van de Rijksrecherche (verder: proces-verbaal) van belang is bij de beantwoording van de vragen ex artikel 348 en 350 Sv;
- indien dit het geval is: of en zo ja, in welke mate uit het onderzoek door de Rijksrecherche naar voren komt dat zich bepaalde tekortkomingen hebben voorgedaan in het politie-onderzoek in deze strafzaak;
- of het proces-verbaal in een al dan niet deels geanonimiseerde versie aan het strafdossier zou kunnen worden toegevoegd;
- zo nee, of het mogelijk is om aan te geven op welk facet van het opsporingsonderzoek het onderzoek van de Rijksrecherche was gericht en of het BOB-dossier in de strafzaak tegen verdachte volledig is.
De verdediging wordt in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen na vandaag vragen op te geven aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris zal het met toepassing van het bepaalde in artikel 187d lid 4 Sv in het proces-verbaal vermelden indien door hem/haar bepaalde vragen van de verdediging of het openbaar ministerie niet kunnen worden beantwoord. Indien de officier van justitie weigert om bepaalde vragen te beantwoorden dan maakt de rechter-commissaris in het proces-verbaal melding van zowel de vraag als de reden van weigering. De bevindingen van de rechter-commissaris dienen gelijktijdig aan de verdediging, de officier van justitie en de rechtbank te worden verzonden.
B. De navolgende personen als getuige te horen:
- [getuige 6];
- [getuige 7], wiens NAW-gegevens door mr. (naam) dan wel de officier van justitie zullen worden verstrekt;
- [getuige 8].
De rechter-commissaris wordt voorts verzocht al datgene te doen wat in het belang van het onderzoek geraden voorkomt.
- stelt de stukken met dat doel in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
- zegt verdachte en de raadsman aan op 6 april 2010 te 10.00 uur zonder nadere oproeping weer aanwezig te zijn.
- beveelt de kennisgeving van het tijdstip van deze nadere terechtzitting aan de
benadeelde partijen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.