ECLI:NL:RBSHE:2009:CA1633

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 december 2009
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
Awb 08 / 2328
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WW-uitkering aan Turkse eiser zonder rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 18 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WW-uitkering. De eiser, geboren op 5 augustus 1968, heeft sinds 1997 in Nederland gewerkt, maar zijn recht op een WW-uitkering werd per januari 2008 geweigerd omdat hij geen rechtmatig verblijf meer had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser sinds 25 april 2007 geen geldige verblijfsvergunning had en daarom niet als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet (WW) kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat hij voldeed aan de voorwaarden voor een WW-uitkering, verworpen. De eiser had in afwachting van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning geen rechtmatig verblijf, wat volgens de wet leidde tot uitsluiting van het recht op uitkering. De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over de Koppelingswet en de voorwaarden waaronder vreemdelingen recht op uitkering kunnen hebben. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden voor vreemdelingen om in aanmerking te komen voor sociale zekerheid in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/2328
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2009
inzake
[eiser],
te Helmond,
eiser,
gemachtigde mr. G.T.M. Evers,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde J.G.M. Huijs, werkzaam bij het Uwv-kantoor te Venlo.
Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2008 heeft verweerder geweigerd eiser een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toe te kennen, omdat hij niet in het bezit is van een geldig verblijfsdocument.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 10 juni 2008 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 26 oktober 2009, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. In dit geding is de vraag aan de orde of verweerder terecht en op goede gronden heeft geweigerd eiser in aanmerking te brengen voor een WW-uitkering.
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit geschil uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Eiser, geboren op 5 augustus 1968 en van Turkse nationaliteit, had tot zijn scheiding in 1996, een verblijfsvergunning voor verblijf bij echtgenote. Sinds november 1997 heeft eiser, met periodes van onderbreking, bij verschillende werkgevers in loondienst gewerkt, laatstelijk bij [B.V.] te Baarlo. Vanwege een faillissement van dit bedrijf, is eiser op 25 januari 2008 het ontslag aangezegd. Eiser heeft zich op 28 januari 2008 gemeld bij het Centrum voor Werk en Inkomen om een WW-uitkering aan te vragen.
4. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat uit raadpleging van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) de verblijfstitelcode 98 is gebleken, hetgeen betekent dat eiser geen rechtmatige vergunning tot verblijf heeft. Gelet op het bepaalde in artikel 3, derde lid, van de WW wordt eiser niet als werknemer beschouwd. Eiser komt derhalve niet in aanmerking voor een WW-uitkering.
5. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en stelt zich – kort weergegeven – op het standpunt dat hij voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering. Eiser begrijpt niet waarom hij in het GBA-register een code 98 heeft, aangezien hij in afwachting is van een beslissing op zijn beroepschrift betreffende zijn verblijfsvergunning. Zolang de rechtbank geen uitspraak in zijn beroepszaak heeft gedaan, kan het verblijf van eiser als rechtmatig worden aangemerkt als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De uitsluitingsgrond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder f, van de WW is derhalve niet van toepassing. Daarnaast heeft eiser zich conform de voorwaarden voor het recht op een WW-uitkering, beschikbaar gesteld voor het aanvaarden van arbeid.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Ingevolge artikel 15 van de WW heeft met inachtneming van de artikelen 16 tot en met 21 en de daarop berustende bepalingen de werknemer die werkloos is recht op uitkering.
8. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de WW is werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Artikel 3, derde lid, van de WW bepaalt dat in afwijking daarvan niet als werknemer wordt beschouwd de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000.
Ingevolge artikel 3, vijfde lid, aanhef en onder a, van de WW kan – voor zover van belang – bij of krachtens algemene maatregel van bestuur van het derde lid worden afgeweken ten aanzien van: vreemdelingen.
Krachtens artikel 3, zesde lid, van de WW kan bij een maatregel, als bedoeld in het vijfde lid, worden afgeweken van het derde lid ten aanzien van:
a. vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten, dan wel hebben verricht;
b. vreemdelingen die, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van de Vreemdelingenwet 2000.
9. Deze afwijkingen zijn neergelegd in het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 (Besluit van 23 augustus 1989, Stb. 402; laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 28 september 2006, Stb. 435).
In artikel 4c van dit besluit is bepaald dat ook als werknemer in de zin van de werknemersverzekeringen wordt beschouwd de vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder f tot en met k, van de Vw 2000, indien hij in overeenstemming met de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) arbeid in dienstbetrekking verricht.
10. Artikel 8 van de Vw 2000 bepaalt dat de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf heeft:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
b. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20;
c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
d. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33;
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
f. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20 en 33, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
i. gedurende de vrije termijn, bedoeld in artikel 12, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens artikel 12 is toegestaan;
j. indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64;
k. gedurende de periode waarin de vreemdeling door Onze Minister in de gelegenheid wordt gesteld aangifte te doen van overtreding van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht;
l. indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.
11. Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder f, van de WW heeft geen recht op uitkering de werknemer die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt als bedoeld in artikel 8 van de Vw 2000.
12. De rechtbank stelt vast dat uit de gegevens van het GBA blijkt dat eiser met ingang van 25 april 2007 een code 98 heeft, hetgeen betekent dat eiser geen verblijfstitel meer heeft. Gelet hierop en gelet op het gegeven dat niet anderszins is gebleken dat eiser met ingang van deze datum rechtmatig verblijf in Nederland heeft op grond van artikel 8 van de Vw 2000, kan eiser noch als werknemer in de zin van artikel 3, derde lid, van de WW worden aangemerkt, noch als werknemer op grond van artikel 4c van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 worden beschouwd.
13. Ten aanzien van het namens eiser ter zitting gedane beroep op het bestaan van overgangsrecht in verband met de invoering van de Koppelingswet per 1 juli 1998, verwijst de rechtbank naar een aantal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 juni 2001 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, bijvoorbeeld LJN: AB2323). In die uitspraken heeft de Raad zich uitgesproken over de verhouding tussen de zogenoemde Koppelingswet en een aantal non-discriminatiebepalingen, waaronder artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). In zijn uitspraken heeft de Raad onder meer tot uitdrukking gebracht dat het uitgangspunt van de wet in het algemeen niet op bedenkingen stuit en in ieder geval ten volle opgaat voor gevallen waarin de vreemdeling op en na 1 juli 1998 om toelating verzoekt. Een uitzondering is gemaakt voor degenen die onder de tot 1 juli 1998 geldende regeling op reguliere wijze hun verzekeringspositie hebben verworven en die op 1 juli 1998 in afwachting waren van een definitieve beslissing op hun aanvraag voor een vergunning tot verblijf en gedurende de procedure in Nederland mochten blijven. In deze uitspraken heeft de Raad geconcludeerd dat er voor de betreffende gedaagden in die zaken, die aan de gestelde voorwaarden hebben voldaan, onvoldoende grond bestaat om de verworven rechtspositie op andere wijze te beëindigen dan als voorzien in artikel 1b sub 3 van de Vw, te weten eerst wanneer sprake is van een (definitieve) negatieve beslissing op het verzoek om toelating.
14. Voor zover eiser op 1 juli 1998 in afwachting was van een definitieve beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning en gedurende die procedure in Nederland mocht blijven, is de rechtbank van oordeel dat, nu is gebleken dat eiser sedert – in ieder geval – 25 april 2007 niet langer rechtmatig verblijf in Nederland had, de door de CRvB hiervoor genoemde uitzondering vanaf dat moment niet meer op eiser van toepassing is.
Bovendien heeft eiser ter zitting desgevraagd aangegeven dat de rechtbank inmiddels (definitief) negatief heeft beslist op het door hem gedane verzoek om toelating.
15. Ten aanzien van het door eiser ter zitting gestelde dat hij vanaf november 1997 werkzaamheden heeft verricht waarvoor premies zijn afgedragen, staat ingevolge rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2005, LJN AT9985) de omstandigheid dat premies en belastingen zijn geheven op het verworven arbeidsloon, los van de vraag of de betrokkene verzekerd is ingevolge de bepalingen van de WW.
16. Nu niet is gebleken dat eiser als werknemer in de zin van de WW kan worden aangemerkt, is de uitsluitingsgrond als genoemd in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder f, van de WW niet van toepassing.
17. Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder terecht geweigerd eiser in aanmerking te brengen voor een WW-uitkering.
18. Het bestreden besluit kan derhalve in stand blijven en het beroep zal ongegrond worden verklaard. Reeds op grond daarvan wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente af. De rechtbank ziet daarnaast geen aanleiding één der partijen te veroordelen in de proceskosten of verweerder op te dragen het griffierecht te vergoeden.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. B.A.J. Zijlstra als rechter in tegenwoordigheid van drs. J.G.J. van Geesink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2009.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschriften verzonden: