ECLI:NL:RBSHE:2009:BL0988

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
FA RK 09-8457 - 349713
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en bevoegdheid van de rechtbank in het kader van het Haagse Verdrag

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 24 november 2009, betreft het een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige in het kader van internationale kinderontvoering, zoals geregeld in het Haagse Verdrag. De vader, die de Portugese nationaliteit heeft, heeft een verzoek ingediend bij de Duitse Centrale Autoriteit, omdat de moeder en de minderjarige niet te vinden waren. De moeder, met de Duitse nationaliteit, had de minderjarige naar Duitsland meegenomen en weigerde terug te keren naar Portugal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder op 12 oktober 2009 met de minderjarige naar Duitsland is vertrokken, terwijl het verzoekschrift op dezelfde dag bij de rechtbank was ingediend. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank bevoegd was om van het geschil kennis te nemen, aangezien de moeder en de minderjarige ten tijde van de indiening van het verzoekschrift nog in Nederland verbleven.

De rechtbank heeft de Centrale Autoriteit gehoord, die twijfels uitsprak over de verblijfplaats van de moeder en de minderjarige. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat de minderjarige door de moeder naar Duitsland was meegenomen, waardoor artikel 12, derde lid, van het Haagse Verdrag van toepassing was. De rechtbank besloot de procedure te schorsen in afwachting van de voortgang van de zaak, met de mogelijkheid dat de zaak kan worden ingetrokken of afgewezen afhankelijk van de ontwikkelingen in Duitsland. De Centrale Autoriteit werd verzocht om voor 1 februari 2010 schriftelijk te rapporteren over de voortgang van de procedure.

De rechtbank heeft in haar beschikking benadrukt dat de Duitse rechter in beginsel de aangewezen rechter is om op het verzoek tot teruggeleiding te beslissen, gezien de verblijfplaats van de minderjarige en de moeder. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek tot teruggeleiding aangehouden tot de genoemde datum, waarbij de Centrale Autoriteit de nodige stappen diende te ondernemen om de rechtbank op de hoogte te houden van de ontwikkelingen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Nevenzittingsplaats 's-Gravenhage
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer
Rekestnummer : FA RK 09-8457
Zaaknummer : 349713
Datum beschikking : 24 november 2009
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 12 oktober 2009 ingekomen verzoek van:
de Directie Justitieel Jeugdbeleid, Afdeling Juridische en Internationale Zaken van het Ministerie van Justitie, belast met de taak van Centrale Autoriteit als bedoeld in artikel 4 van de Wet van 2 mei 1990 (Staatsblad 202) tot uitvoering van het Haagse Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (Tractatenblad 1987, 139),
gevestigd te 's-Gravenhage,
verder te noemen: de Centrale Autoriteit,
optredend voor zichzelf en namens:
[de vader]
wonende te [woonplaats] (Portugal).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder]
ten tijde van de indiening van het verzoekschrift wonende te [woonplaats (Nederland)]
advocaat: mr. L. Stam te Vught.
Procedure
Van de zijde van de vader is op 29 december 2008 bij de Duitse Centrale Autoriteit een verzoek ingediend tot teruggeleiding van de minderjarige [zoon] naar Portugal. Aangezien de moeder en de minderjarige in Duitsland niet te vinden waren en er een vermoeden bestond dat zij in Nederland verbleven, heeft de Duitse Centrale Autoriteit het verzoek op 6 mei 2009 doorgestuurd naar de Nederlandse Centrale Autoriteit. Ook in Nederland waren de moeder en de minderjarige onvindbaar. Naar aanleiding van een vermoeden van de vader heeft de Portugese Centrale Autoriteit vervolgens verzocht het verzoek terug te sturen naar Duitsland. Op 29 juli 2009 is het verzoek door de Duitse Centrale Autoriteit weer doorgestuurd naar de Nederlandse Centrale Autoriteit, aangezien de moeder en de minderjarige inmiddels in Nederland waren getraceerd. Op 12 oktober 2009 heeft de Centrale Autoriteit onderhavig verzoekschrift bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch ingediend.
De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft zich bevoegd geacht van het verzoek kennis te nemen.
Bij beschikking d.d. 23 oktober 2009, verbeterd bij beschikking van 27 oktober 2009, heeft zij bepaald dat de behandeling van dit verzoek op grond van artikel 8 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen en het Aanwijzingsbesluit 's-Gravenhage als nevenzittingsplaats internationale kinderontvoeringen, plaatsvindt in de nevenzittingsplaats 's-Gravenhage.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief d.d. 26 oktober 2009 van de zijde van de Centrale Autoriteit;
- het faxbericht d.d. 26 oktober 2009 met bijlage van de zijde van de moeder.
Op 27 oktober 2009 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de Centrale Autoriteit in de persoon van mr. M.M. Maljaars-Hendrikse, de vader en mevrouw J.A.M. Bierhoff, tolk in de Portugese taal. De moeder en haar advocaat zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
Feiten
- De vader heeft de Portugese nationaliteit en de moeder heeft de Duitse nationaliteit.
- De moeder en de vader hebben een affectieve relatie gehad.
- Gedurende de periode dat de moeder en de vader in Duitsland woonden, is uit de moeder het volgende thans nog minderjarige kind geboren:
* [minderjarige zoon] geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats], Duitsland.
- In het voorjaar van 2008 zijn de moeder, de vader en de minderjarige naar Portugal vertrokken.
- Op 10 oktober 2008 heeft de moeder de minderjarige voor een vakantie naar Duitsland meegenomen. Op 15 oktober 2008 heeft de moeder de vader opgebeld met de mededeling dat zij en de minderjarige niet naar Portugal zouden terugkeren.
- Uit uittreksels van de basisadministratie van de gemeente Sint-Michielsgestel blijkt dat de moeder zich met de minderjarige op 14 juli 2009 vanuit de Bondsrepubliek Duitsland in Nederland heeft gevestigd en dat zij op 12 oktober 2009 met de minderjarige weer naar Duitsland is vertrokken.
Verzoek en verweer
De Centrale Autoriteit verzoekt thans, indien noodzakelijk met behulp van de sterke arm, de onmiddellijke terugkeer van [zoon] te bevelen, althans de terugkeer van [zoon] vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, dan wel te bevelen dat - indien de moeder weigert [zoon] binnen de bepaalde termijn terug te brengen naar [woonplaats], Portugal - de moeder de minderjarige met een geldig reisdocument aan de vader dient af te geven, zodat hij [zoon] mee terug kan nemen naar hun gewone verblijfplaats. Naast het in het verzoekschrift gestelde, heeft de Centrale Autoriteit ter zitting aangevoerd dat de moeder haar verblijfplaats mogelijk heeft gewijzigd om aan een teruggeleidingsbeslissing te ontkomen en zich door heen en weer te reizen onttrekt aan jurisdictie.
De moeder heeft zich in bovengenoemd faxbericht van 26 oktober 2009 op het standpunt gesteld dat de rechtbank onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen. De moeder verzoekt de zaak door te verwijzen naar Duitsland, nu zij daar haar gewone en werkelijke verblijfplaats heeft.
Beoordeling
Bevoegdheid
Uit het door de moeder overgelegde uittreksel van de basisadministratie van de gemeente Sint-Michielsgestel blijkt dat zij op 12 oktober 2009 met de minderjarige naar Duitsland is vertrokken. Op diezelfde dag is het onderhavige verzoekschrift van 9 oktober 2009 bij de rechtbank 's-Hertogenbosch ingekomen. Nu voormelde uitschrijving uit de basisadministratie en de indiening van het onderhavige verzoekschrift elkaar hebben gekruist, gaat de rechtbank ervan uit dat de moeder en de minderjarige ten tijde van de indiening van het verzoekschrift nog in Nederland verbleven. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de Centrale Autoriteit ter terechtzitting onweersproken naar voren heeft gebracht dat zij het verzoekschrift op 9 oktober 2009 eveneens naar de moeder en haar advocaat heeft verzonden en dat de moeder naar aanleiding van het ontvangen verzoekschrift contact met de Centrale Autoriteit heeft opgenomen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de moeder ten tijde van haar vertrek uit Nederland op de hoogte was van de inhoud van het op 12 oktober 2009 bij de rechtbank ingekomen verzoek tot teruggeleiding.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
Inhoudelijke beoordeling
Artikel 12, derde lid, van het Haagse Verdrag bepaalt dat, wanneer de rechterlijke autoriteit van de aangezochte Staat redenen heeft om aan te nemen dat het kind naar een andere Staat is meegenomen, zij de procedure kan schorsen of het verzoek tot terugkeer van het kind kan afwijzen.
De rechtbank verwijst in dit verband naar paragraaf 111 (pagina 460) van het Toelichtend Rapport van Elisa Pérez-Vera:
111. The third paragraph of article 12 introduces a perfectly logical provision, inspired by considerations of procedural economy, by virtue of which the authorities which are acquainted with a case can stay the proceedings or dismiss the application, where they have reason to believe that the child has been taken to another State. The reasons by which they may come to such a conclusion are not stated in the article, and will therefore depend on the internal law of the State in question.
De Centrale Autoriteit stelt zich op het standpunt dat het niet duidelijk is waar de moeder en de minderjarige zich thans bevinden, mede gezien de handelwijze van de moeder in het verleden. De moeder en de minderjarige zijn langere tijd onvindbaar geweest voor de vader. De moeder vertoont vluchtgedrag. Volgens de Centrale Autoriteit zijn er onvoldoende redenen om aan te nemen dat het kind naar Duitsland is meegenomen, te meer daar de moeder een vriend heeft in Nederland. Er doet zich derhalve geen situatie als bedoeld in artikel 12 lid 3 van het Haagse Verdrag voor, aldus de Centrale Autoriteit.
In tegenstelling tot hetgeen de Centrale Autoriteit betoogt, heeft de rechtbank redenen om aan te nemen dat de minderjarige hangende de onderhavige procedure door de moeder naar Duitsland is meegenomen zodat artikel 12, derde lid, van het Haagse Verdrag van toepassing is. De rechtbank hecht daarbij in de eerste plaats waarde aan voormelde uitschrijving uit de gemeente Sint-Michielsgestel. Voorts wordt in aanmerking genomen dat de vader ter terechtzitting zelf heeft verklaard dat hij weet dat de moeder thans bij vrienden in [geboorteplaats] (Duitsland) verblijft. Daarnaast blijkt uit de stukken, met name uit de door de Centrale Autoriteit in het geding gebrachte fax van de advocaat van de moeder van 11 september 2009 aan de Centrale Autoriteit alsmede uit voornoemde fax van de advocaat van de moeder van 26 oktober 2009 aan de rechtbank, dat de moeder, mede op advies van haar advocaat, naar Duitsland is vertrokken daar zij meent daar meer kans te maken op de mogelijkheid van een definitief verblijf aldaar met de minderjarige.
Nu de rechtbank het aannemelijk acht dat de moeder en de minderjarige zich thans in Duitsland bevinden, is de Duitse rechter in beginsel de aangewezen rechter om inhoudelijk op een teruggeleidingsverzoek te beslissen. Dat strookt met de strekking van het Haagse Verdrag dat onder meer beoogt dergelijke kwesties te laten beslissen door de rechter van het land waar de minderjarige zich bevindt, daar die rechter wordt geacht het meeste zicht te hebben op de omstandigheden waarin de minderjarige zich op dat moment bevindt. In dat kader is relevant dat de minderjarige en de moeder slechts een korte periode in Nederland hebben verbleven en de minderjarige overigens geen banden met Nederland heeft, terwijl de moeder en de minderjarige wel langdurig in Duitsland hebben gewoond en de Duitse nationaliteit bezitten.
De rechtbank ziet in de stelling van de vader dat de moeder mogelijk opnieuw naar Nederland zal komen teneinde aan een door of namens de vader op te starten Duitse procedure tot teruggeleiding te ontkomen aanleiding de zaak -conform de door artikel 12 lid 3 van het Haagse Verdrag geboden mogelijkheid- te schorsen in afwachting van de feitelijke voortgang van de zaak. Indien mocht blijken dat de moeder in Duitsland blijft en de Duitse rechter is geadieerd zal de onderhavige zaak kunnen worden ingetrokken dan wel zal tot afwijzing van het verzoek kunnen worden beslist. Mocht echter blijken dat de moeder -zoals de vader vreest- toch weer terug keert naar Nederland, dan zal de rechtbank de procedure zonder problemen kunnen hervatten. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank op de weg van de Centrale Autoriteit de nodige stappen ter zake te zetten en de rechtbank tijdig op de hoogte te brengen van de ontwikkelingen. In afwachting van nader bericht zal de rechtbank de procedure tot 1 februari 2010 pro forma te schorsen. De rechtbank verzoekt de Centrale Autoriteit haar vóór genoemde pro formadatum te informeren over de gewenste voortgang van deze procedure.
Beslissing
De rechtbank:
bepaalt dat de behandeling van het verzoek tot teruggeleiding wordt aangehouden tot 1 februari 2010 pro forma ;
uiterlijk op voormelde pro formadatum dient de Centrale Autoriteit zich schriftelijk uit te laten over de voortgang van deze procedure;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de teruggeleiding aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Kramer, S.J. Hoekstra-van Vliet en B. Meijer, bijgestaan door mr. L.F.A. Bos als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2009.