ECLI:NL:RBSHE:2009:BK9714

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
202235 / FA RK 09-6119
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verbetering van de registers van de burgerlijke stand na echtscheiding

In deze zaak verzoekt de vrouw de rechtbank om de doorhaling van een latere vermelding in de registers van de burgerlijke stand, die betrekking heeft op haar echtscheiding met de man. De vrouw stelt dat de echtscheiding ten onrechte is ingeschreven op een moment dat er nog een rechtsmiddel openstond, namelijk hoger beroep. De rechtbank had eerder op 27 juli 2009 de echtscheiding uitgesproken, maar de vrouw heeft op 29 september 2009 haar hoger beroep tegen deze beschikking ingetrokken. De man is van mening dat de vrouw misbruik maakt van haar recht door de doorhaling te vorderen, omdat dit financiële gevolgen heeft voor de alimentatie die hij moet betalen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ambtenaar van de burgerlijke stand de echtscheiding op 8 oktober 2009 heeft ingeschreven, terwijl het hoger beroep nog openstond. Dit betekent dat de echtscheiding niet op dat moment kracht van gewijsde had en de inschrijving dus onterecht was. De rechtbank oordeelt dat de vrouw een rechtmatig belang heeft bij haar verzoek tot verbetering van de registers, omdat deze geen onjuiste gegevens mogen bevatten. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw toe en gelast de doorhaling van de onterecht toegevoegde vermelding in de registers.

De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken op 2 december 2009 door rechter E.J.M. Walstock-Krens.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Zaaknummer : 202235 / FA RK 09-6119
Uitspraak : 2 december 2009
Beschikking betreffende artikel 1:24 van het Burgerlijk Wetboek in de zaak van:
[vrouw],
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. M.E.A.T. Oude Luttikhuis,
tegen:
[man]
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. R. van Coolwijk,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de vrouw en de man.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift (met bijlagen) van de vrouw, ingekomen ter griffie op 5 november 2009;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig subsidiair verzoek (met bijlagen), van de man;
- de correspondentie, met name brieven van 6 november en 18 november 2009 van mr. Van Coolwijk en brieven van 16 november en 30 november 2009 (met bijlage) van mr. Oude Luttikhuis.
Het verzoek strekt tot verbetering van het register van huwelijken van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente].
Partijen hebben afgezien van een mondelinge behandeling van de zaak ter zitting.
De beoordeling
De feiten
Partijen zijn op [datum] te [gemeente] met elkaar gehuwd.
Bij beschikking van 27 juli 2009 van deze rechtbank is tussen partijen de echtscheiding met nevenvoorzieningen uitgesproken.
Bij appèlschrift van 17 september 2009 heeft de vrouw tegen laatstgemelde beschikking hoger beroep ingesteld. De vrouw heeft vervolgens een aanvullend appèlschrift d.d. 23 september 2009 ingediend. Bij brief van 29 september 2009 heeft de vrouw het hoger beroep voor zover dat betrekking had op de echtscheiding ingetrokken, waarop bij beschikking van 21 oktober 2009 het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, onder aanhouding van iedere verdere beslissing in hoger beroep, de vrouw niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar hoger beroep tegen vorenvermelde beschikking van 27 juli 2009, voor zover dit hoger beroep was gericht tegen de bij die beschikking uitgesproken echtscheiding.
Bij op 6 oktober 2009 afgegeven verklaring heeft de griffier van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch verklaard, dat uit zijn register blijkt dat het tegen de beschikking van de rechtbank van 27 juli 2009 voor wat betreft de echtscheiding aangetekende hoger beroep is ingetrokken, zodat de uitgesproken echtscheiding kracht van gewijsde heeft.
Bij brief van 9 oktober 2009 heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente]aan partijen bericht, dat op verzoek van de advocaat van de man de echtscheiding betreffende partijen op 8 oktober 2009 in akte met aktenummer [aktenummer] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij brief van 2 november 2009 heeft de griffier van het gerechtshof aan partijen bericht, dat de afgifte door zijn griffie van de akte van non-appèl is gedaan op een ontijdig tijdstip, namelijk binnen drie maanden na de datum waarop de echtscheiding was uitgesproken.
De standpunten
De vrouw verzoekt de rechtbank de doorhaling te gelasten van de in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] voorkomende latere vermelding betreffende de inschrijving van vorenbedoelde echtscheiding, onder veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
De vrouw legt aan haar verzoek onder meer ten grondslag, dat de latere vermelding in de registers van de burgerlijke stand betreffende de echtscheiding van partijen evident onjuist is.
De vrouw wijst erop dat de man, terwijl hij op de hoogte was van de juridische visie van de vrouw, desondanks de stukken betreffende de echtscheiding ter inschrijving heeft aangeboden. De vrouw meent dat de man, door de omstandigheid dat de griffier van het gerechtshof ten onrechte een verklaring van non-appèl heeft afgegeven, niet van zijn eigen verantwoordelijkheid kan worden ontslagen. De vrouw stelt dat op grond van het voorgaande aanleiding bestaat om de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
De man concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar verzoek dan wel tot afwijzing van dit verzoek. Bij wijze van zelfstandig tegenverzoek vraagt de man subsidiair te bepalen, dat de echtscheidingsbeschikking van 27 juli 2009 geacht moet worden te zijn ingeschreven op 28 oktober 2009 en dat de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] zulks dient op te nemen in de registers. Voorts verzoekt de man primair de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure en subsidiair de kosten tussen partijen te compenseren.
De man stelt daartoe onder meer dat de vrouw door intrekking van het hoger beroep heeft berust in de bij beschikking van 27 juli 2009 uitgesproken echtscheiding, waardoor die beschikking ten aanzien van de echtscheiding kracht van gewijsde heeft gekregen nu hijzelf reeds in de echtscheiding had berust. De man meent dat zowel de ambtenaar van de burgerlijke stand als hij uit de door de griffier van het gerechtshof op 6 oktober 2009 afgegeven verklaring hebben kunnen en mogen afleiden, dat de door de rechtbank gegeven echtscheidingsbeschikking kracht van gewijsde heeft verkregen, zodat de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Schijndel de juiste informatie bevatten. De man concludeert dat van enige misslag in de registers geen sprake is en dat mitsdien van doorhaling van de latere vermelding betreffende de echtscheiding evenmin sprake kan zijn.
De man voert voorts aan dat, voor zover de rechtbank zou oordelen dat de ambtenaar van de burgerlijke stand ten onrechte de echtscheiding heeft ingeschreven, de vrouw misbruik maakt van haar bevoegdheid om verbetering van de registers te verzoeken. In dit verband wijst de man erop dat de vrouw louter en alleen uit financiële motieven handelt. Immers in de procedure betreffende voorlopige voorzieningen had de rechtbank een partneralimentatie van € 2.400,00 per maand vastgesteld, terwijl in de echtscheidingsprocedure is bepaald dat de man een bijdrage van € 320,00 per maand aan levensonderhoud heeft te voldoen.
De man stelt dat de in de echtscheidingsprocedure vastgestelde bijdrage eerst zal kunnen ingaan op het moment dat de echtscheiding een feit is, doch dat zolang dit nog niet het geval is de vrouw een bijdrage van € 2.400,00 per maand zal ontvangen, terwijl zij ook nog profijt trekt uit het door de man opgebouwde ouderdomspensioen. De man meent dat het de vrouw slechts te doen is om de echtscheiding op een zo laat mogelijk tijdstip te doen ingaan, vanwege het financieel voordeel dat dit haar oplevert. De man stelt dat de vrouw haar bevoegdheid om de registers van de burgerlijke stand te laten aanpassen aanwendt voor een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheid is verleend. De man voert aan dat, gelet op de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening door de vrouw van haar bevoegdheid en het belang van de man dat daarmee wordt geschaad, de vrouw in redelijkheid niet tot de uitoefening van haar recht behoort te worden toegelaten.
Ter onderbouwing van het subsidiair door de man gedaan zelfstandig verzoek, stelt hij dat, nu slechts een financieel belang de grondslag vormt in deze zaak, de echtscheidings-beschikking geacht moet worden op 28 oktober 2008 te zijn ingeschreven en dat de ambtenaar van de burgerlijke stand zulks dient op te nemen in de registers. De man voert daarbij aan het onredelijk te achten dat hij, indien de inschrijving van de echtscheiding thans zou worden doorgehaald, gedurende een langere periode op grond van de beschikking voorlopige voorzieningen een bijdrage ten titel van partneralimentatie zou moeten voldoen.
De man verzet zich voorts tegen de verzochte veroordeling in de proceskosten, daartoe aanvoerende dat hij recht en belang heeft bij een spoedige echtscheiding. Hij meent te hebben gehandeld overeenkomstig de Wet en de door de griffier van het gerechthof afgegeven verklaring. De man wijst erop dat de vrouw zich slechts uit financiële motieven tegen de inschrijving van de echtscheiding verzet en dat zij hem dwingt tot het voeren van verweer. De man concludeert primair tot veroordeling van de vrouw in de proceskosten en subsidiair tot compensatie van de kosten.
De vrouw heeft bij brief van 16 november 2009 geconcludeerd tot afwijzing van het zelfstandig subsidiair verzoek van de man, daartoe aanvoerende dat de bepalingen van artikel 1:24 BW toepassing missen op dit verzoek.
De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente]op grond van de door de griffier van het gerechthof ’s-Hertogenbosch op 6 oktober 2009 op verzoek van de man afgegeven verklaring, inhoudende dat de tussen partijen uitgesproken echtscheiding kracht van gewijsde heeft, terecht op 8 oktober 2009 tot inschrijving van de bij beschikking van de rechtbank van 27 juli 2009 uitgesproken echtscheiding is overgegaan. Anderzijds moet evenwel worden geoordeeld dat vorenbedoelde verklaring van de griffier van het gerechtshof ten onrechte is afgegeven,nu tegen de door de rechtbank op 27 juli 2009 gegeven beschikking nog op 6 oktober2009 het rechtsmiddel van hoger beroep openstond. Dit betekent dat de echtscheidingsbeschikking van 27 juli 2009, gezien het bepaalde in artikel 1:20 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, niet op 8 oktober 2009 in de registers van de burgerlijke stand had mogen worden ingeschreven.
Reeds op grond van het voorgaande behoort naar het oordeel van de rechtbank het verzoek van de vrouw tot verbetering van de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] te worden ingewilligd. Voorts moet worden geoordeeld dat vrouw een rechtmatig belang erbij heeft dat de registers van de burgerlijke stand geen onjuiste gegevens bevatten met betrekking tot het moment van de ontbinding van haar huwelijk met de man. Het verzoek van de vrouw tot doorhaling van de in het register van huwelijken voorkomende latere vermelding betreffende de echtscheiding tussen partijen, kan dan ook niet - ook niet in het licht van de door de man aangevoerde feiten en omstandigheden - worden afgewezen op grond van de overweging dat dit verzoek misbruik van recht zou opleveren.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de vrouw, als op de wet gegrond, kan worden toegewezen zoals hierna zal worden bepaald.
De rechtbank vindt geen gronden voor de inwilliging van het subsidiaire zelfstandig verzoek van de man om te bepalen, dat de echtscheidingsbeschikking van 27 juli 2009 moet worden geacht te zijn ingeschreven met ingang van 28 oktober 2009, nu niet gesteld of aannemelijk is geworden dat een der belanghebbenden zich op laatstgemelde dag op de voet van artikel 1:20 lid 2 BW met een verzoek tot inschrijving van de tussen partijen gegeven echtscheidingsbeschikking tot de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] heeft gewend.
De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen, die gewezen echtelieden zijn, compenseren als hierna te melden.
De beslissing
De rechtbank:
gelast de doorhaling van de op 8 oktober 2009 aan aktenummer [nummer] van het jaar [jaartal] van het register van huwelijken van de gemeente [gemeente] ten onrechte toegevoegde latere vermelding betreffende echtscheiding;
compenseert de proceskosten tussen partijen, des dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J.M. Walstock-Krens, rechter,en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2009 in aanwezigheid van de griffier.
conc: pms
Tegen deze beschikking kan -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.