vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/825438-09
Datum uitspraak: 03 december 2009
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: PI Vught - Nieuw Vosseveld 1 VBA.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 november 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 oktober 2009.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 07 augustus 2009 te Eindhoven [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
[artikel 285 Wetboek van Strafrecht];
hij op of omstreeks 07 augustus 2009 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij]), (met kracht) aan/bij haar haren en/of pols heeft vastgepakt en/of getrokken en/of (met kracht) tegen haar hoofd, in elk geval haar lichaam, heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
[artikel 300 Wetboek van Strafrecht];
hij op of omstreeks 07 augustus 2009 te Eindhoven zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, opzettelijk bij een hond pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid van een hond heeft benadeeld, immers heeft hij, verdachte, die hond meermalen, althans eenmaal, (met kracht) geschopt en/of geslagen en/of tegen/op de grond en/of muur gegooid en/of geschopt, tengevolge waarvan die hond is overleden;
[artikel 36 Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren];
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsoverwegingen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 is tenlastegelegd. De rechtbank overweegt daartoe dat weliswaar is komen vast te staan dat verdachte heeft geroepen “ik maak je kapot”, maar niet is gebleken dat hij dit tegen zijn vriendin [benadeelde partij] heeft geroepen. De rechtbank sluit niet uit dat verdachte deze woorden heeft geroepen naar zijn hond [naam hond] terwijl hij deze mishandelde. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De raadsvrouw heeft betoogd dat feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. [benadeelde partij] heeft verklaard dat verdachte haar aan haar haren trok. Ook voelde zij dat verdachte op haar hoofd sloeg. Zij ondervond daarvan pijn. Verder heeft zij verklaard dat verdachte haar bij haar pols heeft gepakt en dat zij pijn aan linkerhand en pols heeft (pag. 49 dossier). De verbalisant heeft geconstateerd dat [benadeelde partij] klaagde over hoofdpijn en dat zij een blauwe plek op haar linkerhand heeft (pag. 49 dossier). Verdachte heeft verklaard dat hij [benadeelde partij] misschien aan haar haren heeft getrokken, maar hij kan zich dat niet herinneren (p. 59 dossier). Op grond van deze bewijsmiddelen in samenhang bezien acht de rechtbank feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd acht de rechtbank het gelet op de wijze van handelen door verdachte, de door [benadeelde partij] daarvan ondervonden pijn en het bij haar geconstateerde letsel niet aannemelijk dat verdachte slechts beoogd heeft om [benadeelde partij] te kalmeren en haar naar de bank te brengen.
Volgens de raadsvrouw is voor wat betreft feit 3 niet te bewijzen dat verdachte de hond zonder redelijk doel heeft geschopt omdat verdachte heeft gereageerd op een beet van de hond. De rechtbank kan de raadsvrouw hierin niet volgen. Uit de verklaring van [benadeelde partij] blijkt dat verdachte de hond reeds had mishandeld voordat hij door de hond werd gebeten (p. 48 dossier). Ook na de beet heeft verdachte de hond nog mishandeld. In zo een beet kan naar het oordeel van de rechtbank geen noodzaak of redelijk doel zijn gelegen om de hond te slaan en te schoppen op de wijze als verdachte heeft gedaan. Dit wordt niet anders voor zover verdachte, naar de raadsvrouw stelt, door de beet in paniek raakte. De rechtbank acht daarom ook feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 07 augustus 2009 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [benadeelde partij], met kracht aan/bij haar haren en pols heeft vastgepakt en/of getrokken en tegen haar hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
op 07 augustus 2009 te Eindhoven zonder redelijk doel opzettelijk bij een hond pijn en letsel heeft veroorzaakt en de gezondheid van een hond heeft benadeeld, immers heeft hij, verdachte, die hond meermalen met kracht geschopt en geslagen en tegen/op de grond en muur gegooid en geschopt, tengevolge waarvan die hond is overleden.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 27, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en
1, 36 en 122 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en vordert een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tot het einde van de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering en met de bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd geen huisdier(en) zal houden.
De op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde
strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het onder 1 telastegelegde feit waarvoor de officier van justitie bewezenverklaring had geëist zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.
Overeenkomstig het advies in het omtrent verdachte uitgebracht voorlichtingsrapport van de Reclassering zal een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd, mits verdachte zich tot het einde van een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken en de bijzondere voorwaarde naleeft dat hij zich als na te melden tot het einde van de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering. Daarnaast acht de rechtbank het aangewezen om verdachte als bijzondere voorwaarde een verbod op het houden van een huisdier op te leggen.
Omdat in deze zaak er sprake is van een situatie waarin er rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank de proeftijd vaststellen op 3 jaar.
De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
- vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor
bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
- zonder redelijk doel opzettelijk een dier pijn of letsel veroorzaken en de gezondheid
van een dier benadelen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
- een gevangenisstraf voor de duur van 298 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren
met als bijzondere voorwaarde:
-dat veroordeelde zich gedurende voornoemde proeftijd zal gedragen naar de
aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio
's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, zolang deze
instelling zulks noodzakelijk acht, ook als dat inhoudt dat veroordeelde moet meewerken aan de controle en begeleiding bij middelengebruik en dat het hem verboden is om een huisdier te houden;
-dat het verboden is om, gedurende de proeftijd, een huisdier te houden.
Verleent aan de Reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14d
van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing op de voorlopige hechtenis
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met
ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.J. Appelhof voorzitter,
mr. P.J.H. Van Dellen en mr. R.J. Bokhorst, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Dragt-van Berchum, griffier,
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2009.
Mr. Bokhorst en mr. Dragt zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.