ECLI:NL:RBSHE:2009:BK4626

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
631075
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter bij geldleningovereenkomst tussen consument en kredietgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 5 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen de coöperatie Coöperatieve Rabobank Eindhoven-Veldhoven UA en een gedaagde die niet is verschenen. De zaak betreft een geldleningovereenkomst die in november 2003 is gesloten, waarbij zowel de eiseres als de gedaagde ten tijde van de overeenkomst in Nederland, te Eindhoven, waren gevestigd. De kantonrechter heeft zich bevoegd verklaard om het geschil te beoordelen op basis van artikel 17 lid 3 van de EEX-Vo, dat bepaalt dat de gerechten van de lidstaat bevoegd zijn wanneer zowel de consument als de wederpartij op het moment van het sluiten van de overeenkomst in dezelfde lidstaat woonachtig zijn.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde consument is en dat de verzochte waarmerking van het vonnis ingevolge de EET-Vo wordt afgewezen, omdat het verstekvonnis niet wordt afgegeven in de lidstaat waar de gedaagde woonachtig is. De eiseres heeft de nodige documenten overgelegd, waaronder de overeenkomst en de algemene voorwaarden, waaruit blijkt dat de overeenkomst onder de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) valt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiseres aan de vereisten van de WCK heeft voldaan en heeft de gevorderde hoofdsom van € 898,61 toegewezen, evenals de vertragingsrente, met inachtneming van de wettelijke bepalingen.

De gedaagde is als de meest in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op een totaalbedrag van € 343,98. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kantonrechter heeft het meer of anders gevorderde ontzegd.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector Kanton, locatie Eindhoven
Zaaknummer : 631075
Rolnummer : 09-5969
Uitspraak : 5 november 2009
In de zaak van:
de coöperatie Coöperatieve Rabobank Eindhoven-Veldhoven UA, voorheen genaamde coöperatieve Rabobank Eindhoven UA, tevens rechtsopvolgster van de coöperatieve Rabobank Veldhoven UA,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
gemachtigde: GGN Brabant, gerechtsdeurwaarders te Tilburg,
t e g e n :
[gedaagde],
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats binnen het Koninkrijk der Nederlanden, wonende in België, [adres],
gedaagde,
niet verschenen,
heeft de kantonrechter, in navolging op het tussenvonnis van 30 juli 2009, het navolgende vonnis gewezen.
1. De verdere procedure
Na het tussenvonnis van 30 juli 2009 heeft eiseres bij akte van 27 augustus 2009 een akte overlegging producties ingediend met daaraan gehecht zes producties. Daarna heeft de kantonrechter een datum voor vonnis bepaald.
2. Het verdere geschil en de beoordeling
2.1. De kantonrechter volhardt bij zijn tussenvonnis van 30 juli 2009.
2.2. Eiseres heeft bij akte een afschrift van de overeenkomst inzake het Rabo Totaalpakket van 19 november 2003 overgelegd, alsmede een kopie van de identiteitskaart die gedaagde destijds bij ondertekening van de overeenkomst ter identificatie heeft aangeboden. Uit deze afschriften blijkt, zo stelt eiseres, dat gedaagde ten tijde van het sluiten van de overeenkomst woonachtig was in Nederland. Voorts overlegt eiseres een afschrift van de toepasselijke algemene (bank)voorwaarden, waarin – aldus eiseres – artikel 29 een bepaling is opgenomen over toepasselijk recht en rechterlijke bevoegdheid.
2.3. In vervolg op hetgeen de kantonrechter in zijn tussenvonnis van 30 juli 2009 ten aanzien van de bevoegdheid heeft overwogen, overweegt de kantonrechter dat artikel 17 van de EEX-Vo bepaalt dat van afdeling 4 slechts kan worden afgeweken indien, zo bepaalt lid 3: “…waarbij een consument en zijn wederpartij die op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten woonplaats of hun gewone verblijfplaats in dezelfde lidstaat hebben, de gerechten van die lidstaat bevoegd verklaren, tenzij het recht van dit lidstaat dergelijke overeenkomsten verbiedt”.
2.4. Eiseres heeft bij haar akte de overeenkomst tussen haar en gedaagde, wonende te Eindhoven in Nederland, overgelegd. Bij de overeenkomst is een kopie van de - Nederlandse - identiteitskaart van gedaagde gevoegd. De op de overeenkomst van toepassing zijnde algemene bankvoorwaarden zijn overgelegd als productie 4 bij de akte. Artikel 29 'Nederlands recht; Geschillen' van deze algemene bankvoorwaarden bevat in de eerste zin een rechtskeuze voor Nederlands recht. Het artikel bepaalt verder dat eiseres geschillen bij de Nederlandse rechter aanhangig maakt, tenzij wetgeving of internationale verdragen dwingend anders voorschrijven.
2.5. Uit de overgelegde overeenkomst blijkt volgens de kantonrechter dat ten tijde van het sluiten van de onderhavige overeenkomst in november 2003, zowel eiseres als gedaagde in Nederland te Eindhoven was gevestigd, respectievelijk woonachtig was. De kantonrechter acht zich dan ook bevoegd het onderhavige geschil te beoordelen, nu het een in Nederland gesloten geldleningovereenkomst betreft waarbij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst zowel de consument en de kredietgever beiden hun woonplaats in Nederland hadden. Aldus is voldaan aan artikel 17 lid 3 EEX-Vo (zie onderdeel 2.3.).
Nu ‘slechts’ in algemene zin voor geschilbeslechting de Nederlandse rechter is aangewezen is artikel 108 lid 2 Rv immers niet geschonden. Er wordt juist geen andere rechter aangewezen dan de (naar Nederlands recht) relatief bevoegde rechter. Ten slotte verbiedt Nederland het aangaan van een geldleningovereenkomst met een forumkeuze als de onderhavige niet.
2.6. Op de onderhavige overeenkomst is - zoals eiseres zelf terecht heeft aangegeven - de WCK van toepassing. Ten behoeve van de ambtshalve toets van de kantonrechter in dergelijke zaken, zie overweging 3.6. van het tussenvonnis, heeft eiseres een afschrift van de overeenkomst, de daarbij horende algemene (bank)voorwaarden en de ingebrekestellingsbrief / brieven overgelegd.
De algemene voorwaarden voor betaalrekeningen van de Rabobank 2000 (productie 3 bij akte) bevat in artikel 25 onder g eerste gedachtestreepje, een vervroegd opeisingsbeding dat in overeenstemming is met artikel 33 lid c, onder 1 WCK. De kantonrechter kan en dient dit ambtshalve vast te stellen. Daarnaast heeft eiseres de ingebrekestelling die op grond van het bepaalde in artikel 34, aanhef en sub b WCK vooraf dient te gaan aan het in rekening brengen van de vertragingsvergoeding, en die op grond van het bepaalde in artikel 33, aanhef en sub c onder 1 WCK vooraf dient te gaan aan de algehele opeising, overgelegd (productie 5 bij akte).
2.7. Gedaagde is niet in de procedure verschenen en heeft derhalve de gevorderde hoofdsom niet weersproken. Nu voorts is gebleken dat eiseres aan de vereisten ingevolge de WCK heeft voldaan zal de kantonrechter de gevorderde hoofdsom toewijzen.
2.8. De gevorderde vertragingsrente zal eveneens worden toegewezen met de door eiseres zelve verzochte beperking, met dien verstande dat nu niet is onderbouwd waarom – in afwijking van artikel 6:44 BW – aanspraak zou bestaan op rente tot de dag der algehele voldoening, rente zal worden toegewezen tot de dag der voldoening.
2.9. Onder verwijzing naar onderdeel 3.7 van het tussenvonnis overweegt de kantonrechter dat, nu gedaagde inderdaad consument blijkt te zijn, de verzochte waarmerking van het vonnis ingevolge de EET-Vo zal worden afgewezen, nu het verstekvonnis niet wordt afgegeven in de lidstaat waar gedaagde woonachtig is.
2.10. Gedaagde zal als de meest in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Ter zake gemachtigdensalaris zal één punt worden toegekend, omdat eiseres de bij akte overgelegde stukken reeds bij dagvaarding had dienen over te leggen.
3. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om, tegen deugdelijk bewijs van kwijting, aan eiseres te voldoen een bedrag groot € 898,61, terzake hoofdsom, te vermeerderen met de variabele contractuele vertragingsrente van 15,80% per jaar – voor zover dit percentage het ingevolge de WCK maximaal toegestane percentage niet te bovengaat – over de hoofdsom vanaf 4 mei 2009 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, aan de zijde van eiseres gevallen en tot op heden begroot op een totaalbedrag van € 343,98, zijnde € 85,98 terzake dagvaardingskosten, € 158,= terzake griffierecht en € 100,= wegens gemachtigdensalaris;
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
ontzegt het meer of anders gevorderde.
Gewezen door mr. R.R.M. de Moor, kantonrechter, en op donderdag, 5 november 2009 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.