ECLI:NL:RBSHE:2009:BK4236

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09 / 532
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van prestatiebeurs in gift en wettelijke grondslag

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 20 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een studente, en de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IBG). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de IBG, waarin werd geweigerd om haar studiefinanciering over de maanden oktober 2006 tot en met juli 2008 om te zetten in een gift. De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke basis was voor de stelling van de IBG dat de omzetting van de prestatiebeurs in een gift aansluitend diende te zijn aan een eerdere omzetting. De rechtbank stelde vast dat de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) geen bepalingen bevatte die een dwingende aansluitende omzetting voorschrijven of een niet-aansluitende omzetting verbieden.

De rechtbank concludeerde dat de IBG ten onrechte had besloten om de prestatiebeurs over de maanden oktober 2004 tot en met september 2006 om te zetten in een gift, in plaats van de resterende 12 maanden om te zetten in een gift over de door eiseres gewenste uitwonende periode. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Tevens werd de IBG opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Eiseres kreeg ook het door haar betaalde griffierecht vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke wettelijke grondslag voor beslissingen omtrent studiefinanciering en de omzetting van prestatiebeurzen in giften. De rechtbank wees erop dat zonder een uitdrukkelijke wettelijke basis een inperking van rechten van studenten niet gerechtvaardigd is. Dit heeft implicaties voor de uitvoering van de wet en de rechten van studenten met betrekking tot hun studiefinanciering.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 532
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[naam eiseres] te [woonplaats eiseres], eiseres,
tegen
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, verweerster.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 9 maart 2009 heeft verweerster het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 3 januari 2009, waarbij is geweigerd om de studiefinanciering over de maanden oktober 2006 tot en met juli 2008 om te zetten in een gift, ongegrond verklaard
Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. De door verweerster ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiseres gezonden.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van 2 november 2009, alwaar eiseres in persoon is verschenen en verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door E.H.A. van de Berg.
2. Overwegingen
2.1 Aan eiseres is vanaf 1 oktober 2003 een prestatiebeurs toegekend naar de situatie van een thuiswonende studerende voor het volgen van een HBO-opleiding. Nadat zij in het eerste studiejaar voldoende studieresultaat heeft behaald is de prestatiebeurs over de maanden oktober 2003 tot en met september 2004 omgezet in een gift.
2.2 Eiseres is per 1 september 2006 begonnen met een andere tweejarige HBO-opleiding. Hiervoor heeft zij eveneens een prestatiebeurs ontvangen, zij het naar de situatie van een uitwonende studerende. Eiseres heeft deze opleiding in 2008 met goed gevolg beëindigd.
2.3 Bij besluit van 3 januari 2009 (Bericht Prestatiebeurs 2009, nr., 3) heeft verweerster de over de maanden oktober 2004 tot en met september 2006 toegekende prestatiebeurs omgezet in een gift. Verweerster heeft eiseres tevens meegedeeld dat zij de toegekende prestatiebeurs over de maanden oktober 2006 tot en met juli 2008 dient terug te betalen.
2.4 Bij het thans bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van het door eiseres behaalde diploma de prestatiebeurs over de maanden oktober 2006 tot en met juli 2008 niet kan worden omgezet in een gift en dat de prestatiebeurs aansluitend wordt omgezet vanaf de eerste maand waarin er studiefinanciering is ontvangen.
2.5 Eiseres is van mening - hier kort weergegeven - dat de omzetting van prestatiebeurs naar gift dient te geschieden over de laatste 24 maanden van haar studie, aangezien zij in deze periode haar diploma heeft behaald. In de periode waarop de door verweerster toepaste omzetting ziet, zijnde oktober 2004 tot en met september 2006, heeft eiseres niet de opleiding gevolgd waarvoor zij haar diploma heeft behaald.
2.6 De rechtbank dient in dit geding de vraag te beantwoorden of verweerster, gelet op de aangevoerde beroepsgronden terecht de prestatiebeurs van eiseres heeft omgezet in een gift over de maanden oktober 2004 tot en met augustus 2005 én de maand september 2006 in plaats van, zoals eiseres voorstaat, over de maanden oktober 2006 tot en met juli 2008 Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
2.7 In artikel 5.2, eerste lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat studiefinanciering, met uitzondering van de basislening en de aanvullende lening, gedurende 4 jaren of het aantal jaren genoemd in artikel 5.6, wordt verstrekt in de vorm van een prestatiebeurs, met dien verstande dat de aanvullende beurs in de eerste 12 maanden waarvoor aanspraak op studiefinanciering bestaat wordt verstrekt in de vorm van een gift.
In artikel 5.2, tweede lid is aangegeven dat indien aan de voorwaarden, bedoeld in dit hoofdstuk, wordt voldaan de prestatiebeurs wordt omgezet in een gift.
Artikel 5.8 van de Wsf 2000 bepaalt dat indien een student met goed gevolg het afsluitend examen heeft behaald van een opleiding waarvan de studielast is gebaseerd op een periode van minder dan 4 jaren overeenkomstig artikel 5.2, eerste lid, het aantal om te zetten maanden van zijn prestatiebeurs met dit verschil wordt verminderd.
Ingevolge artikel 5.12, lid 1 van de Wsf 2000, zoals dat artikel van 1 september 2002 tot
31 augustus 2004 heeft geluid, worden de eerste 12 maanden van de aan een student toegekende prestatiebeurs omgezet in een gift indien hij op enig moment in een studiejaar waarin hij voor het eerst studiefinanciering heeft genoten het in het artikellid genoemde aantal studiepunten heeft behaald.
2.8 Niet in geschil is dat de door eiseres gevolgde, en met diploma afgesloten opleiding AD Officemanagement een cursusduur heeft van 24 maanden. Op grond van de onder 2.7 genoemde bepalingen komt eiseres, in aanmerking voor omzetting in een gift van maximaal 24 maanden van de aan haar toekende prestatiebeurs (zie ook: CRvB 20-02-2004, LJN: AO4314). Zoals overwogen onder 2.3 heeft verweerster de beurs omgezet in een gift aansluitend aan de in een gift omgezette prestatiebeurs van het eerste jaar.
2.9 Blijkens de toelichting op artikel 5.8 en 5.12 van de Wsf 2000 -welk laatstgenoemd artikel op eiseres van toepassing was, gelet op het gegeven dat zij haar (1e) studie heeft aangevangen vóór 1 september 2004-, geschiedt de omzetting van de prestatiebeurs op basis van een meting op twee momenten, te weten na het eerste jaar en aan het einde van de diplomatermijn. Als de omzetting ingevolge artikel 5.12 Wsf 2000 heeft plaatsgevonden, zoals bij eiseres is geschied bij schrijven van 9 januari 2005 (Bericht prestatiebeurs 2005, nr. 1), vindt na de diplomatermijn niet nogmaals een omzetting van de eerste twaalf maanden (van die 2e studie) plaats. Hieruit volgt dat verweersters standpunt voor wat betreft de omzetting over de maanden oktober 2003 tot en met september 2004 niet in strijd met de wet of anderszins rechtens onjuist is te achten.
2.10 Resteert de vraag of verweersters standpunt dat de overige maanden van omzetting daarop dienen aan te sluiten eveneens voor juist gehouden kan worden, waartoe als volgt wordt overwogen.
2.11 Bij het tweede meetmoment (het halen van het diploma) heeft een omzetting van de overige (12) maanden prestatiebeurs (de duur van de opleiding die bij het diploma hoort = 24 maanden minus de reeds omgezette 12 maanden) plaats. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 5.8 van de Wsf 2000 het behaalde diploma weliswaar bepalend is voor het aantal maanden waarvoor recht op omzetting bestaat, doch de rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat het behaalde diploma ook bepalend is voor de vraag wélke maanden voor omzetting in aanmerking komen. Voor dit standpunt biedt de tekst van de wet geen aanknopingspunten. Ook uit de naam “prestatiebeurs” kan, zoals door eiseres voorgestaan, die conclusie niet worden getrokken. Zoals uit het vorenstaande volgt, is immers het recht op omzetting als zodanig weliswaar afhankelijk van een (binnen 10 jaar) te leveren prestatie, maar daarbij is niet relevant gesteld voor welke opleiding uiteindelijk het diploma wordt behaald, anders dan dat er een relatie is gelegd tussen de duur van die opleiding en het aantal maanden omzetting waarop aanspraak bestaat.
2.12 Echter, de tekst van de wet biedt evenmin aanknopingspunten -zoals ter zitting door de gemachtigde van verweerster ook uitdrukkelijk erkend- voor het standpunt van verweerster dat de omzetting aansluitend dient plaats te vinden. Ter zitting is desgevraagd voorts het standpunt ingenomen dat weliswaar ook in de toelichting op de wet hierover niets is vermeld, doch dat een en ander volgt uit het systeem van de wet. Verweersters gemachtigde heeft het systeem evenwel niet nader kunnen duiden, noch heeft hij kunnen duiden waaruit of uit welke bepalingen dit systeem zou kunnen of moeten worden afgeleid. Hij heeft tenslotte ter motivering van het standpunt van verweerster erop gewezen dat de wet onuitvoerbaar zou worden indien aan de studenten een keuze geboden zou worden welke maanden zij omgezet wensen te zien in een gift en hij heeft daaraan toegevoegd dat indien de wetgever een dergelijke keuzemogelijkheid niet onwenselijk zou hebben gevonden, het voor de hand zou hebben gelegen dat zo’n keuzemogelijkheid uitdrukkelijk in de wet zou zijn opgenomen.
2.13 De rechtbank acht verweersters standpunt rechtens niet houdbaar. Zoals hiervoor reeds overwogen ontbreekt een wettelijke grondslag voor verweersters standpunt. Er is geen bepaling in de Wsf 2000 aan te wijzen die aansluitende omzetting dwingend voorschrijft, noch een bepaling die niet-aansluitende omzetting verbiedt. Ook verweersters argument van onuitvoerbaarheid van de wet acht de rechtbank onvoldoende steekhoudend. De gestelde onuitvoerbaarheid is op geen enkele wijze concreet onderbouwd, al zij verweerster toegegeven dat niet uit te sluiten valt dat een keuzemogelijkheid zoals thans aan de orde, meer werk bij de uitvoering met zich zal brengen. Van doorslaggevende betekenis acht de rechtbank echter dat bij honorering van verweersters argument zonder uitdrukkelijke wettelijke grondslag een inperking plaats vindt van een recht, namelijk een inperking van de omvang van het recht op omzetting in een gift van een aantal maanden prestatiebeurs. Die gift is in het geval van eiseres substantiëler wanneer de omzetting plaats vindt, zoals zij heeft verzocht, over de maanden dat zij uitwonend is geweest.
2.13 Op grond van bovenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerster ten onrechte heeft besloten om de prestatiebeurs over de maanden oktober 2004 tot en met september 2006 om te zetten in een gift, in plaats van de resterende 12 maanden om te zetten in een gift over de door eiseres gewenste -uitwonende- periode.
Het besluit komt derhalve voor vernietiging in aanmerking.
2.14 Gelet op voorgaande overwegingen dient het beroep van eiseres voor gegrond te
worden gehouden. Beslist wordt zoals aangegeven in rubriek 3.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerster een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiseres van 3 februari 2009 met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak;
bepaalt voorts, dat verweerster aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. L.M.J.A. van Hövell tot Westerflier-Dassen in tegenwoordigheid van L.M.W. Ottenheim als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2009.
w.g. L.M.W. Ottenheim,
griffier w.g. mr. L.M.J.A. van Hövell tot Westerflier-Dassen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 20 november 2009.
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.