ECLI:NL:RBSHE:2009:BK4201

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/840953-09
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke aanrijding op de NCB-laan in Veghel met schuld in de zin van art. 6 WVW 1994

Op 24 november 2009 deed de Rechtbank 's-Hertogenbosch uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 februari 2009 in Veghel betrokken was bij een dodelijke aanrijding. De verdachte, een beginnend bestuurder, reed met zijn Audi A4 op de NCB-laan en veroorzaakte een verkeersongeval waarbij een voetganger, genaamd [slachtoffer], om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig had gedragen door met een te hoge snelheid te rijden en niet adequaat te reageren op de naderende situatie. De verdachte had de controle over zijn voertuig verloren en was tegen de voetganger aangereden, die later aan haar verwondingen overleed. De rechtbank stelde vast dat de verdachte niet roekeloos had gehandeld, maar wel een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid had vertoond, wat leidde tot zijn veroordeling.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden en een rijontzegging van 5 jaar geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 6 maanden op, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en een rijontzegging van 3 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte, zijn blanco strafblad en de ernst van het misdrijf. De uitspraak benadrukte de verantwoordelijkheid van verkeersdeelnemers en de gevolgen van onvoorzichtig rijgedrag, vooral in situaties waar kwetsbare weggebruikers, zoals voetgangers, aanwezig zijn.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/840953-09
Datum uitspraak: 24 november 2009
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 november 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 juli 2009.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 februari 2009 te Veghel als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, NCB-laan,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend, te handelen als volgt:
verdachte heeft/is op voornoemde NCB-laan (achtereenvolgens)
- gereden met een (veel) te hoge snelheid, voor een veilig verkeer ter
plaatse, althans met een een hogere snelheid dan de maximale toegestane
snelheid van 50 km/h en/of
- zonder bijzondere voorzichtigheid in acht te nemen, zijn snelheid
vermeerderd op een moment dat een motorijtuig (bestelbus) zijn, verdachtes
weghelft naderde, althans zijn snelheid niet heeft verminderd en/of geremd,
en/of
- twee, althans een rukkende stuurbewegingen naar rechts en/of vervolgens naar
links gemaakt en/of
- voornoemde bestelbus geschampt en/of
- de controle over het door hem betuurde motorrijtuig verloren en/of
- tegen een troitoirband aangereden/aangegleden/gebotst en/of
- tegen een hem tegemoetkomende voetganger aangereden/aangegleden/gebotst
en/of
- tegen een voertuig (personenauto) aangereden/aangegleden/gebotst,
waardoor een ander (voornoemde voetganger genaamd [slachtoffer])
werd gedood;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 februari 2009 te Veghel als bestuurder van een voertuig
(een personenauto), daarmee rijdende op de weg, NCB-laan, achtereenvolgens
- met een (veel) te hoge snelheid heeft gereden voor een veilig verkeer ter
plaatse, althans met een een hogere snelheid dan de maximale toegestane
snelheid van 50 km/h en/of
- zonder bijzondere voorzichtigheid in acht te nemen zijn snelheid heeft
vermeerderd op een moment dat een motorrijtuig (bestelbus) zijn, verdachtes
weghelft naderde, althans zijn snelheid niet heeft verminderd en/of geremd,
en/of
- twee, althans een rukkende stuurbewegingen naar rechts en/of vervolgens naar
links heeft gemaakt en/of
- voornoemde bestelbus heeft geschampt en/of
- de controle over het door hem bestuurde motorrijtuig is verloren en/of
- tegen een trottoirband is aangereden/aangegleden/gebotst en/of
- tegen een hem tegemoetkomende voetganger is aangereden/aangegleden/gebotst
en/of
- tegen een voertuig (personenauto) is aangereden/aangegleden/gebotst,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Vaststaande feiten.
De rechtbank stelt de volgende feiten vast. Op 12 februari 2009 rond vier uur ’s middags rijdt verdachte als bestuurder met zijn vaders Audi A4 op de NCB-laan in Veghel. Hij rijdt deze straat in met een snelheid van 50 km/u en trekt daarna zonder enige reden op tot een hogere snelheid. Verdachte nadert zo het kruispunt waar de Julianastraat van rechts op de (voorrangsweg) NCB-laan uitkomt. Verdachte ziet voorts dat op de Julianastraat, die van rechts komt, een auto nadert. Ook ziet hij dat hem op het fietspad rechts naast zijn rijbaan een vrouw te voet tegemoetkomt. Hij kijkt al rijdend naar haar. Ineens – ter zitting zegt verdachte: twee à drie seconden later – ziet hij een wit busje, dat vanaf de weghelft voor hem tegemoetkomend verkeer links afslaat in de richting van de Julianastraat en daarbij zijn rijbaan kruist. Verdachte geeft uiteindelijk gas bij om een aanrijding te voorkomen, rukt zijn stuur naar rechts en naar links en, naar eigen zeggen eigenlijk niet wetend wat hij doet, verliest de macht over zijn auto. Hij raakt nog een andere personenauto en komt tot stilstand tegen een hekwerk. Het witte busje is een Volkswagen, bestuurt door [naam medeweggebruiker]. [medeweggebruiker] slaat af, maar brengt zijn auto iets over de middenas van de weg abrupt tot stilstand in verband met de sneller dan verwacht naderende tegenligger. Na de botsing komt verdachte kwaad naar [medeweggebruiker] toe en spreekt hem aan op diens rijgedrag; hij vindt dat [medeweggebruiker] de schuldige is. Ook maakt hij zich druk om zijn auto en zegt vloekend dat er weer een auto total loss is . De voetgangster is [naam slachtoffer]. Zij wordt door de Audi geraakt en metershoog gelanceerd. Zij heeft botbreuken, een scheur in de milt en zwaar hersenletsel. Ten gevolge van dat laatste overlijdt zij, ondanks maximaal medisch ingrijpen, te Nijmegen op 5 maart 2009.
Verdachte heeft ongeveer tweeënhalve maand zijn rijbewijs en is dus een zogenoemd beginnend bestuurder . Hij was, ook naar eigen zeggen, op 10 december 2008 betrokken bij een aanrijding elders in de bebouwde kom, waarbij hij door omstandigheden de macht over zijn auto verloor en aan weerszijden schade en letsel ontstond. Verdachte weet dat de Audi A4 waarin hij op 12 februari 2009 rijdt, een snelle en gevoelige auto is. Deze auto verkeert technisch in goede toestand. Verdachte heeft vrij zicht gehad. Op de NCB-laan is het op die dag licht en droog en er zijn geen bijzondere omstandigheden. De hier ter zake doende openbare wegen liggen in de bebouwde kom en het snelheidsmaximum is – zoals verdachte ook weet – 50 km/u. Het eerder genoemde zebrapad is als zodanig met een waarschuwingsbord aangegeven en dat geldt ook voor de T-splitsing met de Julianastraat.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft, zakelijk samengevat, gerekwireerd dat de aanrijding aan de schuld van de verdachte is te wijten en heeft verwezen naar arresten van de Hoge Raad (HR) van 1 juni 2004, LJN AO5822, NJ 2005, 252 en 14 april 2009, LJN BH3921, NbSr 2009, 203. Het gaat volgens hem om roekeloosheid, de hoogste mate van schuld. In repliek heeft hij gesteld dat andermans schuld (de bestuurder van de afslaande auto of de voetgangster op het fietspad), die er zijns inziens overigens niet is, niet maakt dat verdachte strafrechtelijk geen schuld heeft. De dood van het slachtoffer is volgens hem het gevolg van dit ongeluk.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft, zakelijk samengevat, bepleit dat er wel strafrechtelijke schuld is, maar dat geen sprake is van roekeloosheid. Het gaat om aanmerkelijk onvoorzichtig rijden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de snelheidsovertreding de enige gemaakte verkeersfout is, waarbij zij ervan uitgaat dat verdachte circa 65 km/u reed en – zij betwist door de politie gemaakte aannames – niet tussen 72 en 115 km/u. Voorts zou verdachte hebben geremd. Ten slotte heeft de raadsvrouwe – in dupliek bij de strafmaat – gesteld dat de voetgangster op een fietspad liep in plaats van op de stoep en – zo heeft ook verdachte zelf naar voren gebracht – [medeweggebruiker] met zijn Volkswagenbus ten onrechte geen voorrang verleende.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor wat betreft de feiten is de rechtbank het niet eens met de raadsvrouwe dat de aannames die de politie heeft gemaakt bij de snelheidsberekening niet deugen. [medeweggebruiker] heeft aangegeven waar verdachtes Audi zich bevond toen hij indraaide. Foto’s tonen hoe deze plek zich verhoudt tot [medeweggebruiker]s positie. [medeweggebruiker] heeft verklaard dat hij meende te kunnen afslaan, maar plots besefte het niet te zullen halen en toen remde. Verdachte heeft verklaard dat de aanrijding plaatsvond ongeveer twee à drie seconden nadat hij het afslaande busje zag, in welke tijdspanne, zo stelt de rechtbank vast, inderdaad (min of meer) de aangenomen tachtig meter tussen verdachtes Audi en [medeweggebruiker]s Volkswagenbus worden afgelegd met de snelheden die door de politie zijn berekend, te weten 72 km/u (= 20 m/s) wanneer [medeweggebruiker] uit nagenoeg stilstand vertrok en 115 km/u (˜ 31,9 m/s) wanneer [medeweggebruiker] in een vloeiende beweging afsloeg . Op basis van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, volgt de rechtbank de aanname en de snelheidsberekening. Daar komt nog bij dat verdachte zijn eigen snelheid vóórdat hij gas gaf in een poging [medeweggebruiker]s bus te ontwijken, inschat op 60 tot 65 km/u , hetgeen hoe dan ook te hard is, zeker gelet op de situatie ter plaatse.
De rechtbank volgt de verdediging ook niet in de stelling dat verdachte heeft geremd. Dit standpunt wordt uitdrukkelijk niet door getuigen of technisch bewijs ondersteund, is evenmin door de verdachte ingenomen in zijn verklaring bij de politie en gaat volgens de rechtbank niet samen met de paar seconden die naar verdachtes eigen zeggen voorbijgingen tussen het moment waarop hij het busje zag en het moment van handelen.
De eerste juridische vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of sprake is van strafrechtelijke schuld (juridisch genoemd: culpa). Dat wil zeggen dat er minstens een aanmerkelijke mate van onvoorzichtig gedrag moet zijn, dat aan verdachte kan worden verweten. Volgens de door de officier van justitie genoemde vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt dat in verband met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 moet worden gekeken naar alle gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Ook blijkt uit deze rechtspraak dat niet al uit de ernstige gevolgen van verboden verkeersgedrag (bijvoorbeeld de dood van een ander) mag worden afgeleid dat er schuld is.
Verdachte heeft te hard gereden, niet geremd en is harder gaan rijden toen hij de afslaande auto zag en deze naderde en heeft ondertussen aan zijn stuur gerukt, waardoor hij de controle over zijn auto heeft verloren, zulks binnen de bebouwde kom op een openbare weg waar andere auto’s waren, bij een kenbaar kruispunt waar kenbaar voetgangers kunnen oversteken en waar hij een voetgangster zag. Dat gedrag is onder die omstandigheden in strijd met de verkeersnormen en wordt – het tegendeel is niet gebleken – aan verdachte verweten. Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met de extra verantwoordelijkheid die op deze verdachte rust. Hij is namelijk nog maar een beginnend bestuurder, weet door het ongeval van 10 december 2008 – dat hem ook op 12 februari 2009 nog goed voor de geest staat – dat je de macht over een auto kunt verliezen waardoor problemen ontstaan en, ten slotte, is de Audi A4 naar verdachte uit ervaring weet, een snelle en gevoelige auto. De rechtbank oordeelt daarom dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte strafrechtelijk schuld heeft aan het verkeersongeval waarvoor hij terechtstaat.
Voor zover verdachte heeft willen aanvoeren dat hij erop mocht vertrouwen dat [medeweggebruiker] hem zou laten voorgaan, verwerpt de rechtbank zijn verweer, aangezien verdachte zelf in elk geval met 72 km/u (snelheid vermeerderend) op de afslaande auto toereed, die gewoon had kunnen afslaan als verdachte met de wettelijk toegestane snelheid reed. Hij mocht dus niet op het krijgen van vrije doorgang vertrouwen (conform HR 17 juni 1980, NJ 1980, 580 en HR 25 mei 2004, LJN AO6452). Voor zover verdachte heeft willen aanvoeren dat hij geen schuld heeft aan het ongeluk, omdat het [medeweggebruiker]s schuld is, geldt wat de officier van justitie heeft gesteld: andermans schuld doet er niet toe, verdachtes eigen gedrag levert strafrechtelijke schuld op (HR 19 februari 1963, NJ 1963, 512).
De tweede vraag die de rechtbank moet beantwoorden, betreft de mate van schuld. Als schuld bestaat in roekeloosheid, gelden hogere maximumstraffen (artikel 175, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994). Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat bij roekeloosheid sprake moet zijn van ‘een of meer gedragingen van de dader […] die erop duiden dat door hem welbewust onaanvaardbare risico’s zijn genomen’, van ‘bewustheid van het risico van ernstige gevolgen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren’. Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank, ook gedachtig andere feitenrechtspraak ter zake, dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte welbewust risico’s heeft genomen en deze risico’s zeer lichtzinnig uitgesloten heeft geacht. Uit verklaringen van de verdachte blijkt daarvan niet en de rechtbank kan het evenmin afleiden uit het verkeersgedrag onder de vastgestelde omstandigheden zelf. Anders dan de raadsvrouwe vindt de rechtbank anderzijds ook niet dat slechts sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. Verdachtes gedragingen zijn onder deze omstandigheden zo ernstig dat zij de kwalificatie ‘zeer onvoorzichtig’ verdienen.
Ten slotte is de rechtbank net als de officier van justitie van oordeel dat het overlijden van [slachtoffer] drie weken na het verkeersongeval waaraan verdachte schuld heeft, redelijkerwijs aan dit ongeval kan worden toegerekend. Dat wordt overigens door de verdediging ook niet betwist.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte
op 12 februari 2009 te Veghel als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, NCB-laan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig, te handelen als volgt:
verdachte heeft/is op voornoemde NCB-laan achtereenvolgens
- gereden met een veel te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse en
- zonder bijzondere voorzichtigheid in acht te nemen zijn snelheid vermeerderd op een moment dat een motorrijtuig (bestelbus) zijn, verdachtes weghelft naderde en
- een rukkende stuurbeweging naar rechts en vervolgens naar links gemaakt en
- de controle over het door hem bestuurde motorrijtuig verloren,
waardoor een voetganger genaamd [slachtoffer] werd gedood.
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard en als strafbaar feit is gekwalificeerd.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c
Wegenverkeerswet 1994 art. 6, 175, 179.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft 15 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf en 5 jaar rijontzegging geëist (in repliek aangevuld: met aftrek volgens de wet) voor het roekeloos veroorzaken van een dodelijk verkeersongeluk. Die straf is zwaarder dan de richtlijn. Daarbij heeft hij enerzijds gelet op verdachtes gedrag, de ernstige gevolgen, de verwijtbaarheid en het feit dat verdachte de schuld bij een ander legt. Anderzijds heeft hij gelet op verdachtes jonge leeftijd. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft een lagere straf bepleit, namelijk 80 uur (voorwaardelijke) werkstraf en 1 jaar (voorwaardelijke) rijontzegging (met aftrek volgens de wet). Zij heeft daarvoor aangevoerd dat geen sprake is van roekeloos of zeer onvoorzichtig gedrag, maar van aanmerkelijk onvoorzichtig rijden (de laagste schuldgradatie). Ook is naar voren gebracht dat verdachte wel degelijk begaan was en is met het slachtoffer en de nabestaanden en dat het dossier op dat punt gekleurd is. Daarnaast is verdachte jong, heeft hij geen strafblad, mag niet worden gekeken naar het ongeluk van 10 december 2008 (waarvoor verdachte niet is veroordeeld) en kan verdachte nog leren. Ten slotte is aangevoerd dat gedrag van [medeweggebruiker] (geen voorrang geven) en het slachtoffer (lopen op het fietspad en niet op de stoep) aan het ongeval heeft bijgedragen en tot strafvermindering moet leiden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte moeten worden opgelegd, let de rechtbank op de aard van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de gevolgen van het misdrijf. De rechtbank houdt ook rekening met de ernst van het misdrijf dat de verdachte heeft gepleegd in verhouding tot andere feiten die de wet strafbaar stelt. Daarvoor kijkt de rechtbank naar de maximumstraffen die in de wet staan en naar de straffen die rechters voor een feit als dit opleggen. Ten slotte let de rechtbank op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Voorop staat dat het de schuld is van [verdachte], dat [slachtoffer] dood is. Hij heeft dat weliswaar niet gewild, maar hij heeft zich op 12 februari 2009 wel zo verwijtbaar, zeer onvoorzichtig gedragen – de middelste schuldcategorie – dat haar overlijden het gevolg is geweest. Een jonge vrouw die midden in het leven stond, had door toedoen van verdachte achteraf bezien geen schijn van kans en was in een paar seconden alles kwijt. In de drie weken na de aanrijding is geprobeerd haar leven te redden, maar ten slotte heeft men van verder medisch handelen moeten afzien. Door verdachte hebben haar naasten in onzekerheid gezeten en loodzware medische beslissingen moeten nemen. Door het verlies zitten zij uiteindelijk met het verdriet en met een overhoop gehaald leven. Ten slotte heeft verdachte getuigen opgezadeld met een dodelijke aanrijding op hun netvlies.
Uit het dossier en de zitting komt het beeld naar voren van een jongeman met nauwelijks rijervaring, die zich gedraagt alsof hij de weg aankan en niet inziet hoe gevaarlijk zijn rijgedrag is. Dat betreft niet alleen het bewezen verklaarde gedrag, maar ook het eerder in februari door hoofdagent [naam hoofdagent] waargenomen asociale verkeersgedrag in de bebouwde kom van Veghel . Kwalijk is bovendien dat verdachte hierop niet aanspreekbaar is. Tegen getuigen zegt hij dat hij niet zo hard reed, hij legt tot op de zitting alle schuld bij [medeweggebruiker] – die nota bene gewoon had kunnen afslaan als verdachte zich maar normaal had gedragen – en zegt over hoofdagent [naam hoofdagent] die hem eerder in februari aansprak, dat die hem dan maar had moeten bekeuren; pas na herhaald vragen van de zijde van de rechtbank en bij de gesloten vraag of verdachte niet gewoon rustiger had moeten rijden, volgt een instemmend antwoord. Verdachte overschat ten slotte niet alleen zijn rijvaardigheid, maar ook zichzelf. Opmerkingen als dat hij zelf probeert zonder hulp om te gaan met wat hij heeft gedaan en dat hij hiervan heeft geleerd omdat hij nu ouder is (de rechtbank merkt op: dan negen maanden geleden), geven daarvan blijk. Dat vindt de rechtbank heel zorgelijk.
Geen enkele straf kan goedmaken wat verdachte heeft gedaan. Uitgangspunt is dat een gevangenisstraf die (deels) moet worden uitgezeten, alleen wordt opgelegd wanneer een andere straf niet voldoende is. De rechtbank vindt dat in dit geval een werkstraf, zelfs van maximale duur niet aan de orde is. Niet ongebruikelijk is dat rechters voor een misdrijf als dit een gevangenisstraf van zes maanden opleggen. De rechtbank ziet enerzijds geen enkele reden om daarvan in het geval van verdachte naar beneden af te wijken. Tegenover verdachtes schuld en houding en de ernstige gevolgen weegt zijn persoonlijk belang, met name verdachtes naar school gaan, niet op. Zijn blanco strafblad voor verkeersdelicten weegt voor de rechtbank niet mee, gelet op de korte duur dat hij zijn rijbewijs had. Wel weegt mee dat verdachte nog erg jong is. Evenmin speelt, gelet op verdachtes handelen onder deze omstandigheden, enige strafmatigende rol het enkele feit dat het slachtoffer op het fietspad en niet op de stoep liep. [medeweggebruiker] treft bovendien geen enkele blaam. Anderzijds ziet de rechtbank geen reden om de officier van justitie te volgen. De rechtbank spreekt verdachte vrij van roekeloos rijden en veroordeelt voor de daaronder gelegen schuldgradatie. Er is geen bijzondere aanleiding om verdachte toch te straffen met een straf die past voor roekeloos rijden met dodelijke afloop.
De rechtbank vindt het belangrijk om deze jonge verdachte die nog veel te leren heeft, ervan te doordringen dat hij zich niet nog eens schuldig moet maken aan een verkeersmisdrijf of aan welk ander strafbaar feit ook. Daarom zal de rechtbank bepalen dat hij van de gevangenisstraf van zes maanden een periode van vier maanden moet uitzitten en een periode van twee maanden niet hoeft uit te zitten, tenzij hij voor het verlopen van een proeftijd van twee jaar toch weer de strafwet overtreedt en een rechter bepaalt dat hij ook dat deel van de gevangenisstraf moet ondergaan.
Ten slotte is het niet ongebruikelijk om voor een misdrijf als dit een rijontzegging op te leggen van twee jaar. Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank dat in dit geval niet voldoende. Zij zal verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen, inclusief bromfietsen, te besturen voor de duur van drie jaar. Ook hiervan zal de rechtbank een gedeelte voorwaardelijk opleggen, namelijk één jaar, ook nu met een proeftijd van twee jaar, zodat verdachte een rijontzegging boven het hoofd hangt en wordt tegengegaan dat hij weer de wet overtreedt. Niet is gebleken dat verdachte, die in Veghel woont, daar naar school gaat en van de fiets of het openbaar vervoer gebruik kan maken, door een gedeeltelijk onvoorwaardelijke rijontzegging te zwaar wordt getroffen. De tijd dat het rijbewijs ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest voor het tijdstip waarop deze bijkomende straf ingaat, moet op grond van artikel 179, zesde lid van deze wet op de duur van die straf in mindering worden gebracht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Bepaalt dat het bewezenverklaarde oplevert het misdrijf:
primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander wordt gedood;
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
Legt op de volgende straffen:
BESLISSING:
T.a.v. primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met
een proeftijd van 2 jaren
T.a.v. primair:
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder
begrepen) voor de duur van 3 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid van de Wegenverkeerswet 1994 waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F. van Laanen, voorzitter,
mr. J.J.H. Bruggink en mr. J.F.M. Pols, leden,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Smits, griffier,
en is uitgesproken op 24 november 2009.