ECLI:NL:RBSHE:2009:BJ9773

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825324-09
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtigheid met GHB in aanwezigheid van kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 12 oktober 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn tweejarige zoon ernstig letsel heeft toegebracht door onvoorzichtig om te gaan met GHB. De verdachte had op 1 juni 2009 in Ommel, gemeente Asten, een fles met GHB onbeheerd achtergelaten op een voor kinderen bereikbare plaats. Hierdoor heeft zijn zoon, [kind 1], een acute coma opgelopen na het innemen van de substantie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte grovelijk onvoorzichtig was geweest, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel bij het kind, ondanks het feit dat het kind binnen een dag herstelde. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich bewust moest zijn van de gevaren van GHB, vooral in de nabijheid van zijn kinderen. De officier van justitie had een werkstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een werkstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk was voor het letsel van zijn kind, maar ook voor het opzettelijk aanwezig hebben van GHB en MDMA, wat in strijd is met de Opiumwet. De uitspraak benadrukt de ernst van het nalaten van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de gezondheid van zijn kind.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825324-09
Datum uitspraak: 12 oktober 2009
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1983,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 september 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 augustus 2009.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 28 september 2009 twee keer gewijzigd.
Aan verdachte is met inbegrip van de wijzigingen tenlastegelegd dat:
1. hij op of omstreeks 01 juni 2009 te Ommel, gemeente Asten, grovelijk, althans
aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig is geweest, te weten door een fles met daarin een hoeveelheid GHB (4-hydroxyboterzuur) onbeheerd op een voor personen en/of kinderen bereikbare plaats (de salontafel in de woonkamer) achter te laten, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat zijn zoon [kind 1] zwaar
lichamelijk letsel, te weten misselijkheid, hoofdpijn, duizeligheid, slaperigheid, rillingen,langdurig bewustzijnsverlies (comateuze slaap gedurende 7 à 8 uur) en coma als gevolg van een overdosis, althans een hoeveelheid, GHB (4-hydroxyboterzuur) heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
(artikel 308 Wetboek van Strafrecht)
2. hij op omstreeks 1 juni 2009 te Ommel, gemeente Asten, opzettelijk aanwezig
gehad ongeveer 518 milliliter, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur), zijnde een middel vermeld
op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
(artikel 3 onder C Opiumwet)
3. hij op of omstreeks 01 juni 2009 te Ommel, gemeente Asten, opzettelijk aanwezig
heeft gehad ongeveer 14 pillen, althans een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA/MDEA/MDA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(artikel 2 onder C Opiumwet)
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De geldigheid van de dagvaarding.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bij pleidooi gesteld, en bij dupliek niet ingetrokken, dat de dagvaarding gedeeltelijk nietig is. Volgens de raadsvrouwe is de tenlastelegging onder 1, zoals die onmiddellijk na de voordracht van de zaak is gewijzigd, niet voldoende verfeitelijkt voor zover het gaat om het aan verdachte verweten gedrag. Hem wordt, zakelijk gezegd, slechts ten laste gelegd dat hij grovelijk/aanmerkelijk onvoorzichtig (etc.) was, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat zijn zoon nader gespecificeerd letsel heeft opgelopen als gevolg van een overdosis GHB.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft in repliek gevorderd dat de tenlastelegging zal worden gewijzigd, zodat aan verdachte het hem verweten gedrag concreter ten laste wordt gelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Het betoog van de raadsvrouwe is inhoudelijk juist. Ingevolge artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering moet de officier van justitie het bestanddeel 'aan zijn schuld te wijten is' in artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht verfeitelijken. Dat kan bijvoorbeeld plaatsvinden door een woord als onvoorzichtig in combinatie met de omschrijving van concreet gedrag. De rechtbank heeft ter terechtzitting de vordering tot wijziging van de tenlastelegging, na het pleidooi gedaan, toegewezen. Op grondslag van die gewijzigde tenlastelegging moet de rechtbank rechtspreken. Daarmee ontvalt aan het, oorspronkelijk dus terechte, betoog de feitelijke basis. De rechtbank verwerpt daarom het verweer. Ook overigens is op de terechtzitting gebleken dat de dagvaarding geldig is.
Overige formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de rechtbank bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie in zijn vervolging kan worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmotivering.
Vaststaande feiten.
De rechtbank stelt de volgende feiten vast. Verdachte woont met zijn vrouw en twee kinderen op een park in Ommel. 1 Op het station van Eindhoven koopt verdachte halverwege mei 2009 van een man vloeistof en ongeveer vijftien pillen. Hij weet dat het verdovende middelen zijn. Hij lengt de gekochte vloeistof zelf aan volgens het voorschrift van de man die het hem verkocht en verdeelt het mengsel over twee frisdrankflesjes en een klein flesje met een wit dopje. Verdachte bewaart deze drie flesjes in een hoge kast in de keuken. Hij doet dat om te voorkomen dat de kinderen erbij kunnen. In de avond of nacht voor/van 1 juni 2009 giet verdachte wat van de gemengde vloeistof in een 7UP-fles en gebruikt daar zelf van. Hij valt in slaap, gaat op enig moment naar zijn slaapkamer en laat de 7UP-fles met resterend mengsel op de salontafel in de woonkamer staan. In de morgen van 1 juni 2009 zijn verdachtes kinderen [kind 2] en [kind 1] in de woonkamer, terwijl zijn vrouw en hij nog op bed liggen. 2 Het gebeurt vaker dat [kind 2] aan [kind 1] dan wat te eten en te drinken geeft. 3
Op de bewuste ochtend wil [kind 1] niet langer slapen en de kinderen spelen. [kind 2] geeft hem een volle beker drinken uit de fles die in de woonkamer op tafel staat. [kind 1] spuugt daarna wat en valt in slaap. 4 [kind 2] meldt dat aan haar ouders en verdachte schrikt, omdat hij beseft dat hij de fles GHB op de tafel heeft laten staan. 5
Verdachte en zijn vrouw gaan met [kind 1] in hun armen naar de receptie. [kind 1] ligt er levenloos bij, maakt een gorgelend geluid en zijn huid is blauw. Er wordt een ambulance gebeld en verdachte zegt tegen het ambulancepersoneel dat [kind 1] GHB heeft gedronken. 6 [kind 1], nog geen tweeënhalf jaar oud, wordt acuut naar de afdeling Spoedeisende Hulp van het ziekenhuis gebracht in verband met een comateuze toestand en onvoldoende ademhaling. Hij rochelt. Hij heeft een EMV-score van 1-4-1 (hetgeen, zo kan gelden als feit van algemene bekendheid, onderdeel is van de Glasgow-comaschaal en inhoudt dat hij dichte ogen heeft, afwerend reageert en afwezig is, en dat hij zes punten scoort op een schaal van (idealiter) vijftien, waarbij op twee onderdelen het laagst mogelijk). Hij wordt geïntubeerd met een twaalf centimeter diepe beademingsbuis om het ademen te garanderen, waarna hij een spontane ademhaling heeft en hem wordt kortdurend zuurstof gegeven. Zijn bloedsomloop stabiliseert. Hij komt op de afdeling Intensive Care te liggen. Ongeveer zeven, acht uur na het innemen van de GHB wordt [kind 1] wakker. De tube wordt verwijderd, hij klaart neurologisch op en de vitale functies zijn op dat moment niet meer bedreigd. Eten lukt nog niet goed en hij krijgt een infuus met glucosezoutoplossing. De volgende dag wordt [kind 1] uit het ziekenhuis ontslagen, hij is voorspoedig hersteld. 7
In verdachtes keukenkastje staan een colaflesje, een spaflesje en een flesje met een witte dop, en in zijn slaapkamer ligt naast het computerscherm een zakje met roze pilletjes. 8 De nog resterende hoeveelheid van 14ml kleurloze vloeistof uit de 7UP-fles bevat GHB. Dat geldt ook voor de 172ml vloeistof in het colaflesje, de 329 ml vloeistof in het spaflesje en de 3 ml in het flesje met de witte dop. GHB heeft als synoniem 4-hydroxyboterzuur. De veertien roze pillen bevatten MDMA. GHB is een verdovingsmiddel dat in Nederland vroeger in ziekenhuizen werd gebruikt. Een gebruikershoeveelheid (de rechtbank verstaat: voor een volwassene) is 10ml en ligt heel dicht bij wat nodig is voor anesthesie, wat weer heel dicht bij bewusteloosheid en coma ligt. Symptomen van overdosis zijn onder meer slaperigheid, bewustzijnsverlies en coma. 9
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft, zakelijk samengevat, gerekwireerd dat op basis van de hiervoor vastgestelde feiten bewezen zal worden verklaard dat (onder 1) verdachte grovelijk onvoorzichtig is geweest door de 7UP-fles met GHB te laten staan, waardoor [kind 1] zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte is gevolgd. Wat dat laatste betreft beroept de officier van justitie zich op een arrest van de Hoge Raad van 25 juni 1963, NJ 1964, 426. Ernst en duur van de ziekte zijn volgens de officier van justitie van belang en hier compenseert de grote mate van ernst de korte duur. De officier van justitie heeft ook gerekwireerd dat (onder 2) het opzettelijk aanwezig hebben van 518 ml GHB en (onder 3) van veertien ecstasypillen bewezen wordt verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit, omdat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel en, gelet op de beperkte duur van een paar uur, ook niet van tijdelijke ziekte. Het onder 2 en 3 ten laste gelegde kan bewezen worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank zal op basis van de vastgestelde feiten bewezen verklaren dat het aan verdachtes schuld te wijten is geweest dat [kind 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, zoals hierna in de bewezenverklaring zal worden gespecificeerd.
Voor wat betreft de verweten schuld overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte wist dat hij GHB in handen had, dat het gevaarlijk kon zijn voor kinderen en dat hij het dus bij hen moest weghouden, dat hetgeen in de 7UP-fles zat, (zelfs voor hem als volwassene) extreem slaapverwekkend was, en dat zijn dochter aan zijn zoon 's morgens buiten het bijzijn van de ouders drinken pleegt te geven. Desondanks heeft verdachte de kleurloze GHB in een fles gestopt die normaal gesproken een kleurloze frisdrank bevat en die fles met een restant van dat mengsel onbeheerd op een lage tafel laten staan. Dat handelen van verdachte is in strijd met wat de norm is. Daarbij let de rechtbank er ook op dat hij als houder van een gevaarlijke stof, ook als die illegaal is, moet zorgen dat die onschadelijk blijft voor een ander en dat hij als vader een bijzondere zorgplicht heeft waar het gaat om de bescherming, gezondheid en opvoeding van zijn zoon. Daarin is verdachte, door toch te doen en te laten als hiervoor omschreven, volstrekt tekortgeschoten. Een en ander moet hem worden verweten. Er is dus sprake van gedrag en nalaten dat juridisch aan zijn grove schuld te wijten is.
Voor wat betreft het zwaar lichamelijk letsel overweegt de rechtbank het volgende ten aanzien van het juridische kader. Artikel 82 WvSr geeft een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Vaste rechtspraak van de Hoge Raad - de rechtbank verwijst naar een arrest van 14 februari 2006, LJN AU8055 - is dat die bepaling de rechter desondanks de vrijheid laat om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij wegen factoren mee als de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. In een arrest van 1 maart 1983, NJ 1983, 497 heeft de Hoge Raad over artikel 308 WvSr in verband met artikel 82 WvSr overwogen dat het strekt tot bescherming van de lichamelijke integriteit en gezondheid tegen aantasting daarvan door de schuld van een ander. Een voor de gezondheid nadelige verstoring van lichamelijke functies kan volgens de Hoge Raad, ook al is zij tijdelijk en herstelbaar, zwaar lichamelijk letsel opleveren. In zijn arrest van 15 oktober 2002, LJN AE5618 betrok de Hoge Raad bij de beoordeling van de vraag of het gerechtshof kon oordelen dat sprake was van zwaar lichamelijk letsel, dat het een tweejarig slachtoffer betrof. Ten slotte heeft de Hoge Raad al in een arrest van 27 april 1903, W. 7919, p. 2 bepaald dat een tijdelijke ziekte, mits van ernstige aard, als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt en dat het gerechtshof kon oordelen dat daarvan sprake was bij de in die zaak toegebrachte, ernstig levensgevaar opleverende verwonding.
De rechtbank overweegt in dat kader over het letsel in deze zaak het volgende. [kind 1's ] letsel betrof bedreiging van vitale lichaamsfuncties als ademhaling en bloedsomloop, en acute coma. Medisch ingrijpen was spoedeisend en medische zorg was intensief, diende tot normalisering van genoemde, voor het leven noodzakelijke functies en van het bewustzijn en geschiedde mede door middel van medische hulpmiddelen die [kind 1's ] lichamelijke integriteit aantastten. Naar het oordeel van de rechtbank is [kind 1's ] letsel van ernstige aard en is ingrijpend medisch optreden noodzakelijk geweest voor het redden van zijn leven dan wel gezondheid. Daarbij is mede van belang dat het gaat om een tweejarig slachtoffertje.
De rechtbank vindt daarom dat [kind 1's ] lichamelijk letsel voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zwaar te worden aangeduid, waaraan in dit geval niet afdoet dat het slachtoffer kennelijk volledig is hersteld. Gelet op de wijze waarop de tenlastelegging is opgesteld - eerst zwaar lichamelijk letsel bezien, pas bij gebrek daaraan lichamelijk letsel waaruit tijdelijke ziekte voortvloeit - kan in het midden blijven of het standpunt van de officier van justitie dat de grote ernst van het letsel ook in laatstgenoemd geval de korte duur kan compenseren, juist gelet op het door hem aangehaalde arrest waarin de Hoge Raad immers let op de ernst en de tijdsduur van dat letsel, al dan niet correct is.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
De rechtbank zal op basis van de vastgestelde feiten bewezen verklaren dat verdachte opzettelijk 4-hydroxyboterzuur (GHB) en MDMA (ecstasy) aanwezig heeft gehad, een en ander zoals hierna in de bewezenverklaring zal worden gespecificeerd.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1. op 1 juni 2009 te Ommel, gemeente Asten, grovelijk onvoorzichtig en onachtzaam en nalatig is geweest, te weten door een fles met daarin een hoeveelheid GHB (4-hydroxyboterzuur) onbeheerd op een voor kinderen bereikbare plaats (de salontafel in de woonkamer) achter te laten, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat zijn zoon [kind 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten langdurig bewustzijnsverlies (comateuze slaap gedurende 7 à 8 uur) als gevolg van een hoeveelheid GHB (4-hydroxyboterzuur) heeft bekomen.
2. op 1 juni 2009 te Ommel, gemeente Asten, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 518 milliliter van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur), zijnde 4-hydroxyboterzuur een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3. op 1 juni 2009 te Ommel, gemeente Asten, opzettelijk aanwezig heeft gehad 14 pillen bevattende MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57 en 308
Opiumwet art. 2, 3, 10, 11.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De strafmotivering.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van de feiten 1 (impliciet subsidiair (tijdelijke ziekte door lichamelijk letsel)), 2 en 3 eist de officier van justitie een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uur, voor het geval dat hij de taakstraf niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ook eist hij een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van
twee jaar, niet zo zeer omdat hij vreest dat verdachte nog eens een strafbaar feit begaat, maar wel om de ernst van de bewezen te verklaren feiten te benadrukken. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van mening dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf moet worden opgelegd. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is gelet op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet aan de orde, een geldboete niet vanwege de schulden waarmee verdachte kampt, een voorwaardelijke gevangenisstraf niet omdat die toch moet dienen ter bestrijding van recidive, waarvoor geen gevaar bestaat. De raadsvrouwe bepleit een matiging in het door de officier van justitie gevorderde aantal uren werkstraf, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, let de rechtbank op de aard van wat bewezen is verklaard. Ook kijkt de rechtbank naar de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank houdt rekening met de ernst van de strafbare feiten die de verdachte heeft gepleegd in verhouding tot andere feiten die de wet strafbaar stelt. Daarvoor kijkt de rechtbank naar de maximumstraffen die in de wet staan en naar de straffen die rechters doorgaans voor feiten als deze opleggen.
Ten nadele van verdachte geldt in het bijzonder het volgende. Het is aan verdachte te wijten dat zijn weerloze kind, voor wie hij juist zou moeten zorgen, zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, zodanig dat diens leven op het spel is komen te staan. Hij heeft bovendien opzettelijk verschillende soorten drugs aanwezig gehad. Een onbekende heeft hem over de werking daarvan verteld, verdachte was gewoon nieuwsgierig. Verdovende middelen zijn in het algemeen gevaarlijk voor de volksgezondheid. Door drugs te kopen, houdt verdachte de verkoop daarvan in stand. Verdachte is het verkregene vervolgens zelf op goed geluk gaan mixen. Hij heeft zulke gevaarlijke spullen daarna onvoldoende buiten bereik van zijn eigen jonge kinderen gehouden. De kleurloze, op 7UP gelijkende GHB heeft hij in een 7UP-fles gedaan en die is in hun handen terecht gekomen. Ook de voor een kinderoog vriendelijk gekleurde pilletjes, in werkelijkheid ecstasy, heeft verdachte gewoon rond laten slingeren in zijn slaapkamer op grijphoogte voor een kind. Uit al het voorgaande blijkt dat verdachte zich onbegrijpelijk naïef en onverantwoordelijk heeft gedragen. Die conclusie past bij verdachtes strafblad met een recente geldtransactie van het openbaar ministerie voor dronken rijden en een recente veroordeling van de kantonrechter tot een geldboete voor rijden zonder geldig rijbewijs.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank, net als de raadsvrouwe, rekening met de volgende omstandigheden. Verdachte heeft meteen nadat [kind 1] ziek is geworden alles gedaan wat hij kon doen om te zorgen voor een goede medische reactie. Hij heeft onder meer meteen gezegd wat [kind 1] heeft gedronken en hoe dat kwam. Ook bij de politie heeft hij alle verantwoordelijkheid op zich genomen. [kind 1] heeft geen kenbaar blijvend letsel. De wettelijke maximumgevangenisstraf op het door schuld, dus niet opzettelijk, toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, is relatief laag (een jaar) en de hoeveelheid drugs die verdachte aanwezig had, is niet heel groot. Verdachte heeft in voorarrest gezeten voor deze feiten en heeft zich, zo neemt de rechtbank van hem aan, zorgen gemaakt over zijn vrouw, die slecht Nederlands spreekt, en zijn kleine kinderen. Door de inverzekeringstelling is hij zijn baan kwijtgeraakt en hebben zijn gezin en hij hun woning moeten verlaten. Na zijn detentie heeft verdachte zijn leven weer op orde weten te krijgen door een nieuwe woning en een nieuwe baan te vinden en (medische) voorzieningen voor zijn gezin te regelen.
Afwegende komt de rechtbank tot de volgende beslissing. Om de ernst van wat verdachte heeft gedaan te benadrukken, zal de rechtbank een forse werkstraf van 180 uur opleggen (met vervangende hechtenis en aftrek als hierna te bepalen). Die werkstraf is korter dan de officier van justitie heeft geëist, omdat de rechtbank vindt dat verdachte daarmee voldoende wordt afgestraft. Daarnaast zal de rechtbank een gevangenisstraf van drie maanden opleggen en bepalen dat verdachte die alleen moet uitzitten als hij voor het verlopen van een proeftijd van twee jaar toch weer de strafwet overtreedt en een rechter bepaalt dat hij ook deze gevangenisstraf moet ondergaan.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
Aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.
t.a.v. feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod.
t.a.v. feit 3:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:
t.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
- een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek
overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te
verrichten arbeid.
t.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
- een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F. van Laanen, voorzitter,
mr. I. Rijnbout en mr. P.J. Appelhof, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 12 oktober 2009.
1 Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 1 juni 2009, p. 27 van het einddossier van de politie Brabant Zuid-Oost, met nummer 2009091513-1, met 199 doorlopend genummerde pagina’s (hierna te noemen: einddossier).
2 Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 28 september 2009.
3 Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 11 juni 2009, p 94-98 van het einddossier.
4 Proces-verbaal van studioverhoor van getuige [kind 2] d.d. 16 juni 2009, p 89-91 van het einddossier.
5 Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 11 juni 2009, p. 94-98 van het einddossier.
6 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 10 juni 2009, p. 82-83 van het einddossier.
7 Brief van kinderarts d.d. 6 augustus 2009.
8 Eigen waarneming van de rechtbank van de foto’s 22 en 54 op p. 50 en 66 van het einddossier.
9 Deskundigenverslag d.d. 20 juli 2009 in verband met het proces-verbaal van technisch onderzoek d.d. 11 juni 2009, p 74-80 van het einddossier.