ECLI:NL:RBSHE:2009:BJ9676

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
542474
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beeindiging arbeidsovereenkomst naar Duits recht en kosten vrijwaringsprocedure

In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter te Eindhoven, betreft het de beëindiging van een arbeidsovereenkomst naar Duits recht. De eiser, wonende in Bedburg, Duitsland, had een arbeidsovereenkomst met de besloten vennootschap Inrofa B.V. en vorderde schadevergoeding wegens het niet betalen van salaris. De kantonrechter had eerder op 25 juni 2009 een tussenvonnis gewezen waarin werd vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst onder Duits recht viel. In het tussenvonnis werd ook bepaald dat Inrofa als werkgever van de eiser moest worden beschouwd, zelfs na 13 juli 2007. De eiser stelde dat hij de arbeidsovereenkomst met Inrofa met onmiddellijke ingang kon beëindigen vanwege het niet ontvangen van salaris, wat volgens hem een dringende reden vormde.

De kantonrechter oordeelde dat de eiser recht had op doorbetaling van zijn salaris tot 31 december 2007 als schadevergoeding. De vordering van de eiser werd becijferd en de kantonrechter oordeelde dat hij recht had op een bruto bedrag van € 49.913,18, vermeerderd met wettelijke rente. De kantonrechter wees de kosten van de procedure toe aan de partijen, waarbij Inrofa als de meest in het ongelijk gestelde partij werd veroordeeld in de kosten van de procedure in de hoofdzaak. De eiser werd ook veroordeeld in de kosten van de procedure jegens Zincline, de andere gedaagde partij.

In de vrijwaringen A en B werd beslist conform het tussenvonnis, waarbij de kosten tussen partijen werden gecompenseerd. De uitspraak werd gedaan op 17 september 2009 door mr. R.R.M. de Moor, kantonrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De zaak illustreert de toepassing van Duits recht in een arbeidsgeschil en de gevolgen van het niet betalen van salaris voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector Kanton, locatie Eindhoven
Zaaknummer : 542474
Rolnummer : 08/495
Uitspraak : 17 september 2009
Vonnis in de hoofdzaak en in de vrijwaringen A en B
In de zaak van:
[eiser],
wonende te Bedburg (Duitsland),
eiser in de hoofdzaak,
gemachtigde: mr. J.W. Vermeer, advocaat te Amsterdam (Heitman Von Meding advocaten, postbus 75314, 1070 AH),
t e g e n :
1. de besloten vennootschap Zincline Building Products B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Eindhoven,
gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, eiseres in vrijwaring B, verweerster in vrijwaring A,
gemachtigde: mr. P.C.A. van Baaren, advocaat te Waalre (Van den Boomen advocaten, postbus 193, 5580 AD),
2. de besloten vennootschap Inrofa B.V.,
statutair gevestigd te Eindhoven,
gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiseres in vrijwaring A, verweerster in vrijwaring B,
gemachtigde: mr. H.A. Stein, advocaat te Breda (Van Cooth advocaten, Van Coothplein 37-1, 4811 NC),
heeft de kantonrechter te Eindhoven in vervolg op het tussenvonnis van 25 juni 2009 het navolgende vonnis gewezen.
1. De verdere procedure
1.1. Naar aanleiding van het tussenvonnis van 25 juni 2009 heeft [eiser] een nadere conclusie genomen en is bij brief van de griffier van 23 juli 2009 Inrofa gelegenheid geboden hierop te reageren. Inrofa heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Inrofa heeft op 20 augustus 2009 immers geen nadere antwoordconclusie ingediend en evenmin om uitstel verzocht.
1.2. Partijen zullen in dit vonnis worden aangeduid met “[eiser]”, “Zincline” en “Inrofa”.
1.3. De uitspraak is bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling in de hoofdzaak
2.1. De kantonrechter volhardt bij zijn vonnis van 25 juni 2009.
Wel zal de kantonrechter opnieuw onderdeel 4.7.2. van genoemd tussenvonnis opnemen, nu hij heeft vastgesteld dat in de aan partijen toegezonden versie van het vonnis een gedeelte is weggevallen, als hieronder nader te onderstrepen.
Onderdeel 4.7..2 van het tussenvonnis dient aldus te worden gelezen:
In het recente arrest Klarenberg c. Ferotron (HvJ EG 12 februari 2009, LJN BH3637) heeft het Hof van Justitie het volgende overwogen.
Artikel 1, lid 1, sub a en b, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, dient aldus te worden uitgelegd dat deze richtlijn eveneens kan worden toegepast in een situatie waarin het overgedragen onderdeel van de onderneming of de vestiging niet als organisatorische eenheid blijft bestaan, op voorwaarde dat de functionele band tussen de verschillende overgegane productiefactoren wordt gehandhaafd en deze de verkrijger de mogelijkheid biedt om deze productiefactoren te gebruiken om dezelfde of een soortgelijke economische activiteit voort te zetten, hetgeen door de verwijzende rechter moet worden nagegaan.
2.2. In onderdeel 4.4. van het tussenvonnis heeft de kantonrechter vastgesteld dat de onderhavige arbeidsovereenkomst wordt beheerst door Duits recht. In onderdeel 4.16. van het tussenvonnis is vervolgens vastgesteld dat Inrofa heeft te gelden als werkgever van [eiser] ook na 13 juli 2007. [eiser] is vervolgens in de gelegenheid gesteld zijn stellingen en vorderingen aan te passen aan Duits recht.
2.3. In de nadere conclusie wordt gesteld op basis van een advies van een Duitse advocaat (mevrouw Nägel) dat – kort gezegd – vanwege het gedurende meerdere maanden geen salaris betalen [eiser] vanwege een aldus geschapen permanente dringende reden de arbeidsovereenkomst met Inrofa met onmiddellijke ingang kon beëindigen. Vervolgens had [eiser] recht op doorbetaling van zijn salaris tot 31 december 2007 als schadevergoeding, omdat gekeken moet worden hoe hij ervoor zou hebben gestaan zonder bedoeld ontslag.
2.4. Inrofa heeft deze weergave niet bestreden. Aan betwistingen door Zincline komt in deze geen betekenis toe. Een korte scan via de website van het Bundesministerium der Justiz (Bundesrecht.juris.de), van de in de weergave genoemde § 626 BGB (Fristlose Kündigung aus wichtigen Grund); § 628 BGB (Teilvergütung und Schadensersatz bei fristloser Kündigung); § 249 BGB (Art und Umfang des Schadenserzatzes) en § 252 BGB (Entgangener Gewinn) bevestigt het door [eiser] weergegevene. Daarvan zal dan ook verder worden uitgegaan.
2.5. Wat de gevorderde rente betreft zal eveneens op basis van Duits recht moeten worden geoordeeld in hoeverre aanspraak op rente bestaat. Deze aanspraak volgt uit § 286 BGB (Verzug des Schuldners) in combinatie met § 3 lid 1 van de arbeidsovereenkomst (‘zahlbar nachträglich am letzten Werktag des Monats), zij het dat bij gebreke van nadere informatie de ‘wettelijke rente’ als bedoeld in § 288 BGB (Verzugssinsen) zal worden toegewezen. [eiser] lijkt ook hierop aanspraak te willen maken blijkens zijn “Forderungsaufstellung” van 5 december 2007 (productie 12 bij dagvaarding ). Deze rente zal steeds vanaf de respectieve dag van opeisbaarheid van ieder loonbedrag c.a. tot de dag der volledige voldoening worden toegewezen, dus de maand juli per 31 juli 2007 (of de eerdere laatste werkdag), de maand augustus 2007 c.a. per 31 augustus 2007 (of de eerdere laatste werkdag) etc. Het voorgaande moet geacht worden te zijn vervat in de toewijzing van de wettelijke rente per het moment van het respectief verschuldigd zijn der diverse onderdelen van het totaalbedrag, als in het dictum op te nemen.
2.6. Nu geen melding wordt gemaakt van enig recht van [eiser] naar Duits recht op wettelijke verhoging (als bedoeld in artikel 7:625 BW) zal dat deel van de vordering worden afgewezen.
2.7. In productie 12 bij dagvaarding heeft [eiser] zijn vordering becijferd. Tijdens de comparitie van partijen is al aan de orde geweest dat [eiser], nu hij tot 13 juli 2007 is betaald, slechts nog een gedeelte van het loon van de maand juli 2007 te goed heeft, namelijk 19/31 x € 5.581,40 bruto, zijnde € 3.420,86. De overige posten zijn door Inrofa niet (gemotiveerd) betwist, zodat aan [eiser] toekomt aan hoofdsom € 49.913,18 bruto, vermeerderd met de in onderdeel 4.5. besproken wettelijke rente. Hetgeen [eiser] meer of anders heeft gevorderd aan hoofdsom en/of rente zal worden afgewezen.
2.8. Inrofa zal als de meest in het ongelijk gestelde partij (jegens [eiser]) worden veroordeeld in de kosten van de procedure in de hoofdzaak als aan de zijde van [eiser] gevallen. Hierbij zal – gezien de verrichte proceshandelingen – 3,5 punt in het relevante tarief worden toegekend.
2.9. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij (jegens Zincline) worden veroordeeld in de kosten van de procedure in de hoofdzaak als aan de zijde van Zincline gevallen, nu – zoals uit het tussenvonnis blijkt – Zincline onvoldoende de klaarblijkelijk bij [eiser] ontstane verwarring kan worden aangerekend en evenmin enige grond voor hoofdelijke aansprakelijkheid is gebleken. Hierbij zal – gezien de verrichte proceshandelingen – 3,5 punt in het relevante tarief worden toegekend.
3. De verdere beoordeling in vrijwaring A en vrijwaring B
3.1. In vrijwaring A en in vrijwaring B zal worden beslist als in respectievelijk onderdelen 5.2, 5.3. en 6.2. van het tussenvonnis bepaald.
4. De beslissing
De kantonrechter:
In de hoofdzaak:
A. veroordeelt Inrofa om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen de somma van € 49.913,18 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente per het moment van het respectief verschuldigd zijn der diverse onderdelen, steeds tot aan de dag der volledige voldoening;
B. veroordeelt Inrofa in de kosten van de procedure als aan de zijde van Inrofa gevallen, tot op heden begroot op € 2.384,44, zijnde € 284,44 ter zake van dagvaardingskosten en griffierecht en € 2.100,= ter zake van salaris gemachtigde (niet met btw belast);
C. veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure als aan de zijde van Zincline gevallen, tot op heden begroot op € 2.100,= ter zake van salaris gemachtigde (niet met btw belast);
D. verklaart dit vonnis voor zover het de onderdelen A tot en met C betreft uitvoerbaar bij voorraad;
E. wijst af hetgeen meer of anders gevorderd is;
In vrijwaring A
F. wijst het gevorderde af;
G. compenseert de kosten tussen partijen aldus dat ieder de eigen kosten draagt;
In vrijwaring B:
H. compenseert de kosten tussen partijen aldus dat ieder de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mr. R.R.M. de Moor, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 september 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.