ECLI:NL:RBSHE:2009:BJ9170

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/997005-07
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de in- en uitvoering van beschermde diersoorten met valse certificaten

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 5 oktober 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het in- en uitvoeren van beschermde inheemse en uitheemse diersoorten met gebruikmaking van valse gezondheidscertificaten en valse shipper's certificates. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten die zich hebben voorgedaan tussen januari 2006 en augustus 2007, zowel in Nederland als in de Verenigde Arabische Emiraten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de telefoontaps, die als bewijs zijn gebruikt, rechtmatig zijn verkregen en niet in strijd zijn met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de dagvaarding ten aanzien van het gebruik van valse gezondheidscertificaten nietig is verklaard, omdat deze onvoldoende feitelijk was omschreven. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte samen met een ander valse gezondheidscertificaten heeft opgemaakt en gebruik heeft gemaakt van valse shipper's certifications for live animals. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van valse documenten, maar heeft feit 4 niet strafbaar verklaard. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 157 dagen opgelegd, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, en een geldboete van € 5000,00. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/997005-07
Datum uitspraak: 05 oktober 2009
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [woonplaats], [Land], [adres],
verblijfadres in Nederland: [adres], [woonplaats].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 december 2008, 6 april 2009 en 21 september 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 oktober 2008. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 9 december 2008 gewijzigd. Met inachtneming van deze wijziging is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van januari en/of februari 2006 en/of omstreeks
de maand maart 2007, te Eindhoven en/of in de Verenigde Arabische Emiraten
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet
opzettelijk, één of meer dieren, behorende tot een beschermde inheemse en/of
beschermde uitheemse diersoort, te weten
- een of meer witoorpenseelaapjes (zaak A11) en/of
- een of meer wilde konijnen (A12)
heeft gekocht, verkocht, binnen en/of buiten Nederland heeft gebracht en/of
onder zich heeft gehad;
(Artikel 13 van de Flora- en faunawet)
2.
hij in of omstreeks de periode 25 maart 2006 tot en met 23 augustus 2007 te
Eindhoven en/of in de Verenigde Arbabische Emiraten, tezamen en in vereniging
met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens)
een gezondheidscertificaat ten behoeve van een of meer te verzenden dieren
en/of (telkens) een shipper's certification(s) for live animals (elk) zijnde
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk
heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte en/of voornoemde ander(en)
(telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid dat/die
gezondsheidscertifica(a)t(en) voorzien van een stempel en/of een handtekening
van een veterinair en/of in die/dat shipper's certification(s) for live
animals aangegeven dat het transport aan alle (overheids)regels voldeed en de
dieren in goede gezondheid en conditie verkeerden, zulks (telkens) met het
oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken;
(Zaak B1 t/m B5 en B7 t/m B12 en B14)
(Artikel 225 lid 1 van het Wetboek van strafrecht)
3.
hij in of omstreeks de periode van 25 maart 2006 tot en met 23 augustus 2007
te Eindhoven en/of in de Verenigde Arbaische Emiraten, tezamen en in
vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans
eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of
vervalst(e)
gezondsheidscertifica(a)t(en) ten behoeve van een of meer te verzenden dieren
(Zaak B1 t/m B5, B7 t/m B12 en B14) en/of
shipper's certification(s) for live animals (zaak B1 t/m B5 en B7 t/m B12 en
B14)
- (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen -
als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat dat/die certifica(a)t(en) en/of
certificate(s) met de te verzenden dieren werd(en) meegezonden
en bestaande die valsheid of vervalsing van die/dat
gezondheidscertifica(a)t(en) hierin dat dat/die certifica(a)t(en) was/waren
voorzien van een stempel en/of handtekening van een veterinair en/of bestaande
die valsheid of vervalsing van die/dat shipper's certification(s) for live
animals hierin dat daarin werd aangegeven dat het transport aan alle
(overheids)regels voldeed en de dieren in goede gezondheid en conditie
verkeerden;
(Artikel 225 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht)
4.
hij in of omstreeks de periode van 25 maart 2006 tot en met 28 juni 2007 te
Eindhoven en/of in de Verenigde Arabische Emiraten, tezamen en in vereniging
met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, als degene
die dieren, waaronder honden, konijnen, eekhoorns, chinchilla's, cavia's,
hamsters, fretten, muizen, vogels, wasberen, patrijzen, herten, lama's,
schapen en/of geiten anders dan in doorvoer buiten Nederland, te weten naar de
Verenigde Arabische Emiraten en/of Aruba wilde brengen, niet - in verband met
de door dat/die land(en) van bestemming gestelde eisen op veterinair gebied -
heeft verzocht een onderzoek van Rijkswege in te stellen en/of merken aan te
brengen en/of bewijsstukken af te geven, ten bewijze dat was voldaan aan de
door die andere landen gestelde eisen;
(Zaak B1 t/m B5 en B7 t/m B14)
(Artikel 79 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren)
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
De geldigheid van de dagvaarding.
Ten aanzien van feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van feit 3, voor zover deze betrekking heeft op het gebruik maken van valse gezondheidscertificaten, nietig moet worden verklaard, omdat dit onderdeel van de dagvaarding onvoldoende feitelijk is omschreven en derhalve niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. In de tenlastelegging is slechts vermeld dat de gezondheidscertificaten waren voorzien van een stempel en/of handtekening van een veterinair, terwijl niet is vermeld waaruit de valsheid zou hebben bestaan.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding voor het overige geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Zoals hierna bij de bewijsbeslissing nog wordt aangegeven acht de rechtbank bewezen dat verdachte feit 3 in de Verenigde Arabische Emiraten heeft gepleegd.
De Nederlandse strafwet is toepasselijk, aangezien verdachte de Nederlandse nationaliteit bezit en ook ten tijde van het plegen van het feit die nationaliteit bezat, terwijl het in de Verenigde Arabische Emiraten gepleegde feit, dat hier bewezen wordt verklaard, door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en op dat feit door de strafwet in de Verenigde Arabische Emiraten ook straf is gesteld.
De bewijsbeslissing.
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de taps van het bewijs moeten worden uitgesloten, omdat er gehandeld is in strijd met artikel 126m Wetboek van Strafvordering (Sv). Om die reden dient algehele vrijspraak te volgen.
De officier van justitie is van oordeel dat de bevoegdheid van art. 126m Sv correct is uitgeoefend, zodat van bewijsuitsluiting geen sprake is.
Het oordeel van de rechtbank
Art. 126m Sv bepaalt dat de officier van justitie een opsporingsambtenaar kan bevelen telefoongesprekken op te nemen. Dit kan slechts - kortweg - indien er sprake is van een verdenking van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, dat gezien zijn aard of samenhang met andere door verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Voorts kan het bevel pas worden gegegeven na schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris.
Zoals blijkt uit het zogenaamde BOB-dossier zijn ten aanzien van verdachte een tweetal bevelen onderzoek telecommunicatie aangevraagd, verleend en nadien verlengd. Deze bevelen hebben betrekking op het bij verdachte in gebruik zijnde telefoonnummer [telefoonnummer] (ingang 30 juni 2007 en 19 december 2007).
Ten einde te kunnen beoordelen of de bevelen tot opnemen van telecommunicatie rechtmatig zijn gegegeven dient de rechtbank allereerst vast te stellen over welke informatie de rechter-commissaris beschikte toen hij de daartoe strekkende verzoeken van de officier van justitie beoordeelde.
De eerste aanvraag als bedoeld in art. 126m Sv dateert van 28 juni 2007. In het betreffende proces-verbaal (nr 22BZ7056/037) worden de feiten en omstandigheden weergegeven die aan het verzoek ten grondslag liggen. Uit dit proces-verbaal komt naar voren dat er sprake zou zijn van een grootschalige handel in diverse beschermde diersoorten naar de Verenigde Arabische Emiraten, dat deze handel wordt gedreven tussen [medeverdachte] en verdachte, de voormalig zakenpartner van [medeverdachte], dat bij deze handel wordt gehandeld in strijd met de regelgeving en er mogelijkerwijs valsheid in geschrifte wordt gepleegd en dat er sprake is van omkoping. Gezien de aard van de misdrijven kon de rechter-commissaris oordelen dat er sprake was van een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Het opnemen van telecommunicatie kan schending van artikel 8 EVRM opleveren. Met betrekking tot verdachte is zo’n schending aan de orde in relatie tot de taps gericht op medeverdachte [medeverdachte], waarvan de rechtbank bij vonnis van gelijke datum oordeelt dat het tappen jegens [medeverdachte] onrechtmatig is, waarbij verdachte soms gesprekspartner was. De rechtbank acht deze schending echter niet van dien aard dat dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting of enige andere vorm van compensatie voor verdachte.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de telefoongesprekken die zijn afgeluisterd van het nummer [telefoonnummer] kunnen worden gebezigd voor het bewijs.
Ten aanzien van feit 1.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode van januari/februari 2006 in Eindhoven en/of de Verenigde Arabische Emiraten een of meer witoorpenseelaapjes heeft gekocht, verkocht, binnen en/of buiten Nederland heeft gebracht en/of voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft erkend dat hij op 25 januari 2006 en 2 februari 2006 twee witoorpenseelaapjes in Duitsland heeft opgehaald voor doorvoer via Schiphol naar Cyprus. Gesteld noch gebleken is dat verdachte het ten laste gelegde feit in Eindhoven dan wel de Verenigde Arabische Emiraten heeft gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan op deze grond het aan verdachte ten laste gelegde feit ten aanzien van de witoorpenseelaapjes niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2.
De rechtbank acht op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting bewezen dat verdachte in de periode van 25 maart 2006 tot en met 23 augustus 2007 samen met een ander gezondheidscertificaten ten behoeve van te verzenden dieren valselijk heeft opgemaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte hield zich samen met de medeverdachte [medeverdachte] intensief bezig met de export van dieren naar o.a. de Verenigde Arabische Emiraten. Verdachte was degene die de klanten in Dubai wierf en de bestellingen doorgaf aan [medeverdachte], die de dieren leverde. Zowel verdachte als [medeverdachte] maakte gezondheidscertificaten op. Deze gezondheids-certificaten waren voorzien van een nagemaakt stempel van het Veterinair Center Eindhoven, De Vriesstraat 73, Eindhoven, en veelal van een handtekening van J. Vergaart. Verdachte heeft verklaard dat hij dit stempel ooit had laten maken en dat de gegevens op het stempel in strijd met de waarheid waren. Verdachte heeft toegegeven dat hij het stempel op het kantoor van [naam bedrijf] in elk geval 5 keer heeft gebruikt. Maar ook nadat verdachte zich in Dubai had gevestigd werd het stempel met diens medeweten gebruikt. Het was immers verdachte, zo blijkt uit diverse tapgesprekken, die opdracht gaf aan [medeverdachte] om de gezondheidscertificaten te voorzien van het nagemaakte stempel.
Naar het oordeel van de rechtbank was er tussen beide verdachten sprake van een dusdanig bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering, dat het niet uitmaakt wie daadwerkelijk de uitvoeringshandelingen ten aanzien van het onderhavige feit heeft verricht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bewezen kan worden dat voldaan is aan de vereisten voor het medeplegen van het tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van feit 3.
Op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting acht de rechtbank bewezen dat verdachte in de Verenigde Arabische Emiraten samen met een ander bij het verzenden van de dieren opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse shipper’s certifications for live animals. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte gaf opdracht aan [naam expediteur], de expediteur op Schiphol, om de transporten te regelen. Verdachte leverde daartoe de benodigde documenten, waaronder de valse gezondheidscertificaten. Aan de hand van die gegevens, waarvan verdachte wist dat die onjuist waren, maakte [naam expediteur] de shipper’s certifications op. Verdachte accepteerde daarmee bewust de aanmerkelijke kans dat de door hem aan [naam expediteur] geleverde valse gegevens terug zouden komen in die shipper’s certifications.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
omstreeks de maand maart 2007 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk dieren, behorende tot een beschermde inheemse en/of beschermde uitheemse diersoort, te weten wilde konijnen (A12), buiten Nederland heeft gebracht;
2.
hij in de periode 25 maart 2006 tot en met 23 augustus 2007 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens een gezondheidscertificaat ten behoeve van te verzenden dieren, elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte en/of voornoemde ander telkens valselijk en in strijd met de waarheid dat gezondheidscertificaat voorzien van een stempel en/of een handtekening, zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(Zaak B1 t/m B3, B5, B9, B10 en B12)
3.
in de periode van 25 maart 2006 tot en met 23 augustus 2007 in de Verenigde Arabische Emiraten, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals shipper's certification for live animals (zaak B1 t/m B5, B7, B9 t/m B11 en B14) - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften telkens echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat die shipper’s certificates met de te verzenden dieren werden meegezonden
en bestaande die valsheid van die shipper's certifications for live animals hierin dat daarin werd aangegeven dat het transport aan alle (overheids)regels voldeed en de dieren in goede gezondheid en conditie verkeerden;
4.
in de periode van 25 maart 2006 tot en met 28 juni 2007 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, als degene die dieren, waaronder honden, konijnen, eekhoorns, chinchilla's, cavia's, hamsters, fretten, muizen, vogels, wasberen, patrijzen, herten, lama's, schapen en/of geiten anders dan in doorvoer buiten Nederland, te weten naar de Verenigde Arabische Emiraten en/of Aruba wilde brengen, niet - in verband met
de door dat/die land(en) van bestemming gestelde eisen op veterinair gebied - heeft verzocht een onderzoek van Rijkswege in te stellen en/of merken aan te brengen en/of bewijsstukken af te geven, ten bewijze dat was voldaan aan de door die andere landen gestelde eisen;
(Zaak B1 t/m B5 en B7 t/m B14)
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid.
Ten aanzien van feiten 1, 2 en 3.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Ten aanzien van feit 4.
De strafbaarheid van het feit
De verdediging is van oordeel dat feit 4 wel bewezen kan worden, maar dat dit geen strafbaar feit oplevert. De verdediging beroept zich daarbij op de redactie van art. 79 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren - een zogenaamde kan-bepaling -.
De officier van justitie is daarentegen van oordeel dat art. 79 een verplichting bevat en dat het niet naleven van die verplichting een strafbaar feit oplevert. De officier wijst daarbij op art. 1, lid 2, van de Wet op de economische delicten, waar art. 79 als strafbaar feit is vermeld en art. 81 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, waar staat dat de minister een vergunning kan intrekken indien een ondernemer handelt in strijd met (onder meer) art. 79.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt de steller van de tenlastelegging aldus dat aan verdachte verweten wordt - kortweg - dat hij als exporteur niet aan de bevoegde rijksinstanties heeft gevraagd de dieren te laten keuren.
Art. 79 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren luidt:
1. In verband met door landen van bestemming gestelde eisen op veterinair gebied kan degene die dieren en produkten van dierlijke oorsprong anders dan in doorvoer buiten Nederland wil brengen, verzoeken een onderzoek van Rijkswege in te stellen, alsmede merken aan te brengen of bewijsstukken af te geven, ten bewijze dat voldaan is aan door die andere landen gestelde eisen.
2. Onze Minister kan omtrent de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde onderzoeken nadere regelen stellen.
De tekst van art. 79 maakte geen onderdeel uit van het oorspronkelijke wetsvoorstel Gezondheidswet voor dieren. Bij nota van wijziging (kamerstukken II 1984-1985, 16447, nr. 7) is deze tekst als art. 73a in het voorstel van wet opgenomen. Nadien heeft het voorstel van wet een andere benaming gekregen (Gezondheids- en welzijnswet voor dieren) en is art. 73a vernummerd tot art. 79. De artikelsgewijze toelichting bij art. 73a opgenomen in de nota van wijziging luidt:
“In artikel 73a wordt de mogelijkheid geopend om door het Rijk keuringen te laten verrichten naar de eisen die landen of bedrijven uit die landen stellen. Dit artikel ziet op die gevallen waarvoor ter zake geen zodanige Nederlandse veterinaire exporteisen zijn gesteld. Een exporteur kan in dergelijke gevallen zoals tot nu toe ook gebruikelijk is geweest verzoeken van rijkswege een onderzoek in te stellen of wordt voldaan aan de eisen van het land van bestemming en daarvoor bewijzen of merken af te geven.”
(Kamerstukken II 1984/1985, 16447, nr 7, p. 36)
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de tekst van de wet noch uit de wetsgeschiedenis, dat art. 79 de verplichting bevat om dieren te laten keuren. In deze omstandigheid acht de rechtbank het te vergaand om op basis van wetsystematische argumenten een dergelijke verplichting in art. 79 in te lezen. Een door straffen te handhaven norm dient met een dusdanige precisie geformuleerd te worden dat de burger zijn gedrag daarop kan aanpassen. Art. 79 voldoet niet aan die eis. Het is voor een exporteur in redelijkheid niet mogelijk in de formulering van art. 79 een verplichting te lezen. De rechtbank merkt hierbij op dat nota bene in het strafprocesdossier van de onderhavige zaak de verbalisanten op p. 35, waar zij het juridische kader van de strafzaak schetsen, uitdrukkelijk stellen dat het niet aanbieden van de dieren voor een onderzoek niet door art. 79 wordt verboden.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het bewezen verklaarde feit niet strafbaar is.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde onder 1, 2 en 3 levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 27, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht,
1, 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten,
1, 13 en 127 van de Flora- en faunawet.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4:
- 8 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar,
- een geldboete van € 10.000,00, subsidiair 85 dagen hechtenis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en).
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de draagkracht.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte werd terzake van een strafbaar feit soortgelijk aan de door hem gepleegde feiten blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister reeds eerder veroordeeld;
- verdachte heeft gedurende een langere periode, te weten van januari 2006 tot en met augustus 2007, een groot aantal strafbare feiten gepleegd danwel is hij bij het plegen van die strafbare feiten betrokken geweest;
- verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag;
- het initiatief tot het plegen van de strafbare feiten ging uit van verdachte.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie en de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
DE UITSPRAAK
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van feit 3, voor zover deze betrekking heeft op het gebruik maken van valse gezondheidscertificaten, nietig.
Verklaart het tenlastegelegde onder 1, 2, 3 en 4 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
T.a.v. feit 4:
Verklaart het feit niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de
Flora- en faunawet, opzettelijk begaan
T.a.v. feit 2:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 3:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift, als bedoeld
in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt
en onvervalst, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 157 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Geldboete van EUR 5000,00 subsidiair 60 dagen hechtenis.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 8 februari 2008 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. F.P.E. Wiemans, leden,
in tegenwoordigheid van L.M.E. de Roo, griffier,
en is uitgesproken op 5 oktober 2009.
11
Parketnummer: 01/997005-07
[verdachte]