ECLI:NL:RBSHE:2009:BJ8967

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/2438
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding in verband met bestemmingsplan Centrum Cuijk 1997

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 21 september 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om planschadevergoeding van eiser, die eigenaar is van een woning in Cuijk. Eiser had verzocht om schadevergoeding naar aanleiding van de bouw van een appartementencomplex met commerciële ruimten en een parkeergarage, dat was gerealiseerd op basis van het bestemmingsplan Cuijk Centrum 1997, 1e herziening. De rechtbank oordeelde dat het vrijstellingsbesluit en het bestemmingsplan zo nauw verweven zijn dat de nadelen en voordelen voortvloeien uit hetzelfde planologische regime. De rechtbank concludeerde dat de door de raad van de gemeente Cuijk aangevoerde omstandigheden onvoldoende waren om te stellen dat met zekerheid vaststond dat een uitweg in het plangebied richting Veldweg niet gerealiseerd zou worden. Het besluit ontbeerde een deugdelijke motivering en was onzorgvuldig voorbereid, maar er was geen sprake van planologische verslechtering voor eiser.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat verweerder een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De rechtbank benadrukte dat de vergelijking van de planologische situatie onder het oude en nieuwe regime van belang was voor de beoordeling van de planschade. De rechtbank volgde de conclusies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) en oordeelde dat er geen planologische verslechtering was, ondanks de toename van het aantal toegestane woningen en de bedrijfsvloeroppervlakte.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/2438
Uitspraak van de meervoudige kamer van 21 september 2009
inzake
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde P.G.M. van Summeren,
tegen
de raad van de gemeente Cuijk,
verweerder,
gemachtigden mr. B.A.A. Lucas en P. de Greef.
Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2006 heeft verweerder het verzoek van eiser om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) in verband met de bouw van woningen op de hoek [straat A]/[straat B] te [plaats] afgewezen.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 4 juni 2007 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 15 september 2008, waar eiser is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. B.A.A. Lucas. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) aangewezen als deskundige voor het instellen van een onderzoek.
Op 10 februari 2009 heeft de StAB een rapport uitgebracht. Bij brieven van 14 maart 2009 en 15 april 2009 hebben eiser respectievelijk verweerder hun zienswijze met betrekking tot het rapport naar voren gebracht.
De zaak is opnieuw behandeld op de zitting van 5 juni 2009, waar eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde P. de Greef. Voorts zijn verschenen mr. P.A. Petri en P.A.H.M. Willems, werkzaam bij de StAB.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of verweerder terecht de gevraagde planschadevergoeding heeft afgewezen.
2. Eiser is sinds 31 maart 2000 samen met zijn echtgenote eigenaar en bewoner van de woning aan de [perceel A] te [plaats]. Ten tijde van de eigendomsverkrijging gold ter plaatse het bestemmingsplan Cuijk Centrum 1997. Ten noordwesten van eisers woning is met vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO een appartementencomplex met commerciële ruimten en een parkeergarage opgericht. Naar aanleiding hiervan heeft eiser bij brief van 4 november 2003 verzocht om planschadevergoeding. Op 12 december 2003 is het bestemmingsplan Centrum Cuijk 1997, 1e herziening in werking getreden. De verleende vrijstelling past volledig in dit nieuwe bestemmingsplan. Het verzoek om planschadevergoeding is door verweerder bij besluit van 20 februari 2006 afgewezen, welk besluit bij beslissing op bezwaar van 4 juni 2007 is gehandhaafd.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit een advies van april 2005, aangevuld bij brieven van 6 juli 2005, 27 oktober 2005 en 20 december 2006 van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) ten grondslag gelegd. Op basis van dit advies stelt verweerder zich op het standpunt dat geen sprake is van een planologische verslechtering, zodat eiser geen planschadevergoeding toekomt.
4. Eiser voert in beroep aan dat het thans geldende bestemmingsplan meer bebouwing mogelijk maakt dan op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan mogelijk was. Er kunnen nu meer woningen worden gerealiseerd dan voorheen en er is een extra woonlaag mogelijk geworden. Bovendien maakt het thans geldende bestemmingsplan een veel intensiever gebruik mogelijk. Eiser wijst er op dat op grond van de voorheen geldende uitwerkingsregels de geveloriëntatie/presentatie van gebouwen gerealiseerd diende te worden op het aangrenzende openbare gebied, terwijl dit vereiste onder het nieuwe regime is losgelaten. Voorts maakt het nieuwe bestemmingsplan een verkeersontsluiting van het complex aan de [straat B] mogelijk, wat het oude plan niet toestond. Ten slotte voert eiser aan dat in dit geval voor een goede planologische vergelijking teruggevallen had moeten worden op het plan dat vigeerde voor het plan Cuijk Centrum 1997.
5. De StAB concludeert in het op verzoek van de rechtbank uitgebrachte deskundigenbericht dat het vrijstellingsbesluit noch het bestemmingsplan Centrum Cuijk 1997, 1e herziening eiser in een planologisch nadeliger situatie heeft gebracht.
6. Ingevolge artikel 49, eerste lid, aanhef en onder a en b van de WRO - zoals dat luidde ten tijde hier van belang - kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan of het besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in artikel 17 of 19 schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
7. Teneinde te kunnen bepalen of er sprake is van planschade als bedoeld in artikel 49 van de WRO dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldend planologisch regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van beide regimes maximaal aan bebouwing of anderszins kon/kan worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking daarvan heeft plaatsgevonden.
8. De stelling van eiser dat in dit geval voor een goede planologische vergelijking teruggevallen moet worden op het plan dat vigeerde voor het plan Cuijk Centrum 1997 kan niet worden gevolgd. Voor deze stelling zijn geen aanknopingspunten te vinden in regelgeving en/of jurisprudentie.
9. De rechtbank stelt vast dat het vrijstellingsbesluit van 9 juli 2002, naar aanleiding waarvan eiser heeft verzocht om vergoeding van planschade, is genomen vooruitlopend op het ten tijde van het nemen van het besluit in ontwikkeling zijnde bestemmingsplan Centrum Cuijk 1997, 1e herziening, waarin de oprichting van het appartementencomplex met commerciële ruimten en een parkeergarage reeds was voorzien en planologisch was afgewogen. Het bestemmingsplan is kort na indiening van het verzoek om planschadevergoeding in werking getreden. Weliswaar vertoont het nieuwe bestemmingsplan op enkele punten verschillen met het vrijstellingsbesluit, maar de verleende vrijstelling past overigens volledig in dit nieuwe bestemmingsplan. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het vrijstellingsbesluit zo nauw verweven is met het bestemmingsplan Centrum Cuijk 1997, 1e herziening, dat de door deze besluiten veroorzaakte nadelen en voordelen geacht moeten worden voort te vloeien uit hetzelfde planologische regime.
10. Uit het bovenstaande volgt dat voor de planologische vergelijking zoals hiervoor is omschreven moet worden uitgegaan van het bestemmingsplan Cuijk Centrum 1997 en het bestemmingsplan Centrum Cuijk 1997, 1e herziening.
11. In aanvulling op het vrijstellingsbesluit is (volgens verweerder per abuis) in het bestemmingsplan Centrum Cuijk 1997, 1e herziening de mogelijkheid van een uitweg van het complex naar de [straat B] opgenomen. Verweerder heeft zich ten aanzien van de in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen uitweg naar de [straat B] op het standpunt gesteld dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast staat dat de uitweg niet wordt gerealiseerd. Hiertoe voert verweerder aan dat het [plein] inmiddels is bebouwd en ingericht en dat de parkeergelegenheid is voorzien van ontsluitingsmogelijkheden. Verkeerstechnisch is de uitweg niet mogelijk, omdat de [straat B] een eenrichtingsstraat is. Bovendien is het perceel [perceel B], waarop niet een woonbestemming, maar de bestemming “Verblijfsdoeleinden” rust, in eigendom bij een particulier, die het huis bewoont. Het inrichten van een uitweg op deze locatie is daarom volgens verweerder niet meer aan de orde. De StAB heeft dit standpunt van verweerder ter zitting onderschreven. Naar het oordeel van de rechtbank is dit echter onvoldoende voor de conclusie dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast staat dat de uitweg niet wordt gerealiseerd. De in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen uitweg naar de [straat B] is derhalve ten onrechte niet bij de planvergelijking betrokken. In zoverre ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering en is het besluit onzorgvuldig voorbereid.
12. Overigens overweegt de rechtbank als volgt.
13. In het bestemmingsplan Cuijk Centrum 1997 is aan de gronden waarop het complex is gerealiseerd, een uit te werken bestemming toegekend. De StAB stelt in haar rapport van 10 februari 2009 vast dat in lid A1 van artikel 7, de doeleindenomschrijving van de bestemming Uit te werken Gemengde Doeleinden - UGD -, de gronden voor diverse bestemmingen bestemd zijn. In lid B van artikel 7 zijn uitwerkingsregels opgenomen. Er is geen uitwerkingsplan tot stand gekomen. De StAB stelt vast dat een maximale invulling van het oude planologische regime voor de locatie van het complex met zich brengt dat dit voor zeer verschillende bestemmingen gebruikt en bebouwd zou kunnen worden. Daarbij was een aantal bestemmingen mogelijk, zoals horeca, pensions, recreatie-inrichtingen en bedrijven, die een belangrijke invloed op de omgeving, en derhalve ook op het perceel van eiser, kunnen uitoefenen. Deze bebouwing kon voorts vanwege het ontbreken van een bebouwingsvlak tot op de erfgrens, te weten op een afstand van 21 meter van het perceel van eiser, opgericht worden. De afstand kon bovendien op grond van artikel 22 van de planvoorschriften tot 16 meter beperkt worden. Hieruit volgt dat het zicht aan deze zijde van het perceel van eiser geheel kon worden beperkt en er vanuit de toegestane bebouwing zicht zou kunnen zijn op zijn perceel.
De StAB stelt voorts vast dat, wanneer slechts uitgegaan wordt van de uitwerkingsregels die voor de doeleinden woondoeleinden, kantoren en maatschappelijke doeleinden in het bestemmingsplan Cuijk Centrum 1997 zijn opgenomen, de uitwerkingsregels ten hoogste 36 woningen toelaten. De gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van kantoren en/of maatschappelijke doeleinden bedraagt op grond van de uitwerkingsregels ten hoogste 1000 m2. De uitwerkingsregels in samenhang met artikel 22 van de planvoorschriften maken een goothoogte van ten hoogste 9.90 meter en een hoogte van ten hoogste 13,2 meter mogelijk.
14. Het bestemmingsplan Centrum Cuijk 1997, 1e herziening staat ter plaatse van het complex ondergronds parkeren en bijgebouwen toe, en op de begane grond kantoren, maatschappelijke doeleinden en dienstverlening. In de overige bouwlagen zijn gestapelde woningen en kantoren toegestaan.
Het bestemmingsvlak heeft een oppervlak van circa 1.500 m2. Er is derhalve op de begane grondlaag circa 1.500 m2 aan kantoren, maatschappelijke doeleinden en dienstverlening mogelijk. Het aantal woningen is niet bepaald. Door de toegestane hoogte van maximaal 14.30 meter zijn vier bouwlagen mogelijk.
De afstand tussen de gronden met de bestemming “Kantoren, Maatschappelijke doeleinden en Gestapelde woningen” waarop het complex is gebouwd, en het perceel van eiser bedraagt 38 à 40 meter. Deze afstand kan op grond van artikel 22 van de planvoorschriften worden verminderd tot 33 à 35 meter.
15. Op grond van het voorgaande beantwoordt de StAB de vraag, of er sprake is van een zodanige planologische verslechtering dat zich een op de voet van artikel 49 van de WRO voor vergoeding vatbare waardevermindering van het object van eiser heeft voorgedaan, ontkennend. De rechtbank neemt de inhoud en conclusies van het deskundigenbericht van de StAB in zoverre over en maakt deze tot de hare.
16. Weliswaar heeft de StAB, zoals eiser terecht heeft opgemerkt, zich ten onrechte primair op het standpunt gesteld dat een planologische vergelijking dient plaats te vinden tussen het bestemmingsplan Cuijk Centrum 1997 en het vrijstellingsbesluit van 9 juli 2002, maar omdat de StAB zich in haar rapport en ter zitting ook heeft uitgelaten over de vergelijking met het bestemmingsplan Centrum Cuijk 1997, 1e herziening, doet deze omissie aan de uiteindelijke conclusies van de StAB niet af.
17. Eiser heeft in zijn reactie op het deskundigenbericht van de StAB de conclusie van de StAB dat de bebouwing onder het oude bestemmingsplan tot op de bestemmingsplangrens kon worden opgericht bestreden door te verwijzen naar het rapport van de SAOZ van april 2005. Naar het oordeel van de rechtbank gaat deze verwijzing niet op en dient de conclusie van de StAB te worden gevolgd. Er dient immers een vergelijking te worden gemaakt tussen het bestemmingsplan Centrum Cuijk 1997, 1e herziening en hetgeen onder het regime van het bestemmingsplan Cuijk Centrum 1997, na uitwerking, maximaal mogelijk was. Nu laatstgenoemd bestemmingsplan geen bouwvlak(ken) bevatte, moet ervan worden uitgegaan dat bebouwing tot aan de bestemmingsplangrens, tevens erfgrens, maximaal mogelijk was.
18. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het enkele feit dat niet voor alle in artikel 7, lid A I van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan Cuijk Centrum 1997 genoemde bestemmingen uitwerkingsregels zijn vastgesteld, niet dat deze bestemmingen na uitwerking niet realiseerbaar waren, zoals door eiser is betoogd. Dit betekent dat alle in genoemd artikel opgesomde bestemmingen op het perceel mogelijk waren. Zoals de StAB in haar rapport aangeeft zijn daar bestemmingen bij, zoals horeca, pensions, recreatie-inrichtingen en bedrijven, die een belangrijke invloed op de omgeving, en daarom ook op het perceel van eiser, konden uitoefenen.
19. De mogelijkheid onder het oude regime van bebouwing tot 21 meter vanaf eisers perceelsgrens en de mogelijkheid deze afstand tot 16 meter te beperken, in combinatie met een goothoogte van maximaal 9.90 meter en een hoogte van maximaal 13,2 meter, alsmede een toegestaan intensief gebruik zoals behorend bij horeca, pensions, en recreatie-inrichtingen, maken reeds dat niet kan worden volgehouden dat door de bebouwingsmogelijkheden sprake is van een planologische verslechtering onder het nieuwe regime. Daarom kan, zoals de StAB ter zitting heeft betoogd, de vraag naar het aantal bouwlagen onder het oude en het nieuwe regime in het midden blijven.
20. Ten aanzien van de toename van het aantal toegestane woningen en de toename van het aantal vierkante meter bedrijfsvloeroppervlakte, overweegt de rechtbank nog dat verweerder in het bestreden besluit terecht heeft aangegeven dat deze wijzigingen moeten worden beoordeeld in relatie tot eisers perceel. De toegestane woningen en de bedrijfsvloeroppervlakte aan de zijde van het [plein] en de [straat] hebben voor eiser als eigenaar en bewoner van het perceel [perceel A] geen negatieve gevolgen. Voorts is niet gebleken dat het vervallen van de voorwaarde, dat de geveloriëntatie/presentatie van gebouwen gerealiseerd dient te worden op het aangrenzend openbaar gebied, eiser in een planologisch nadeliger situatie heeft gebracht.
21. Gelet op hetgeen onder 11 is overwogen, is het beroep gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal voorts bepalen dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
22. De rechtbank heeft in de overwegingen van deze uitspraak één of meer beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Als eiser niet wil berusten in de verwerping van één of meer van de beroepsgronden, is het nodig dat hij tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep instelt. Als hij dit nalaat, bestaat namelijk de mogelijkheid dat de bestuursrechter in een eventueel vervolg van deze procedure zal uitgaan van de juistheid van het oordeel van de rechtbank over de hier verworpen beroepsgrond of -gronden.
23. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• 1/2 punt voor het verschijnen op een volgende zitting;
• 1/2 punt voor een schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek;
• waarde per punt € 322,00
• wegingsfactor 1.
Het beroepschrift komt niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken dat het beroepschrift door de gemachtigde van eiser is opgesteld. Het beroepschrift is ondertekend en ingediend door eiser zelf.
24. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 143,00 dient te vergoeden.
25. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 143,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00.
Aldus gedaan door mr. L.C. Michon als voorzitter en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen en mr. J.H.G. van den Broek als leden in tegenwoordigheid van mr. J.J.A. Donkersloot als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2009.
De griffier is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>
Afschriften verzonden: