RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer van 3 september 2009
C.T.J. ter Horst,
te 's-Hertogenbosch,
eiser,
gemachtigde mr. drs. J.G.M. van Mierlo,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch,
verweerder,
gemachtigde mr. I. de Leeuw.
Bij besluit van 6 september 2007 heeft verweerder het verzoek om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke ordening (hierna: WRO) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 12 oktober 2007 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij brief van 24 januari 2008 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat in de vergadering van 22 januari 2008 is besloten om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren. Het bestreden besluit blijft in stand.
Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 26 februari 2008 beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 6 augustus 2009, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1. In dit geding is aan de orde of het besluit van 22 januari 2008 in rechte stand kan houden.
2. Verweerder heeft aan het besluit onder meer ten grondslag gelegd dat planschade niet voor vergoeding in aanmerking komt nu sprake is van voorzienbaarheid. Bezien is in hoeverre eiser ten tijde van de eigendomsverkrijging op 2 augustus 2000 had kunnen voorzien dat ten zuiden en zuidwesten van het perceel de planologische situatie zou veranderen, zoals in het huidige bestemmingsplan is opgenomen.
3. De ontsluitingsweg en de Wetering zijn planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan “Empel, 3e fase”, welk plan in 2004 is vastgesteld. Eind 1995 is besloten tot een nieuwe uitgebreide structuurvisie waarbij ook de verdere uitbreiding van Empel is betrokken.
De structuurvisie heeft in mei 1996 in ontwerp ter visie gelegen. Vervolgens heeft de gemeenteraad bij besluit van 16 oktober 1997 de structuurvisie “Empel/Rosmalen-Noord” vastgesteld. Omtrent de bereikbaarheid van het nieuwe woongebied, waaronder de uitbreiding van Empel en de aansluiting daarvan op het bestaande wegennetwerk van en naar ’s-Hertogenbosch is kaartmateriaal opgenomen in de structuurvisie waaruit af te leiden valt dat ten zuidoosten van de kern Empel, daar waar thans de ontsluitingsweg is gelegen, een ontsluitingsweg staat geprojecteerd. Aldus is sprake van een concreet en ter openbare kennis gebracht stuk, waaruit een voornemen tot wijziging van het planologisch regime blijkt.
In het door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) uitgebrachte advies van 10 juli 2007 wordt er derhalve terecht van uitgegaan dat het voor eiser ten tijde van de aankoop in 2000 in alle redelijkheid te verwachten was dat de planologische situatie voor de gronden ten zuiden en zuidwesten van het object mogelijk nadelig zou gaan veranderen. Niet is gebleken dat het advies van de SAOZ naar inhoud of wijze van totstandkoming niet zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins gebreken vertoont.
Vanwege de voorzienbaarheid is de uiteindelijke planschadevergoeding nihil.
4. Eiser stelt dat door de infrastructurele werkzaamheden die hun basis vinden in het bestemmingsplan “Uitbreiding Empel, 3e fase”, vastgesteld op 18 februari 2004, zijn eigendommen in waarde zijn gedaald. Eiser heeft een onafhankelijke deskundige
(H. Roeters) gevraagd een taxatie te maken van de planschade. Deze komt uit op een schade van € 95.000,-. Eiser is van mening dat de claim, gelet op het advies van de SAOZ, op onjuiste gronden is afgewezen. Zowel de SAOZ als de bezwaarschriftencommissie zien over het hoofd dat de Structuurvisie, zoals vastgesteld door de raad bij besluit van 16 oktober 1997, wel de ontsluitingsweg schetsmatig toont maar met geen woord rept over de verlegging van de Wetering in de richting van het perceel van eiser. Juist door de verlegging van deze relatief brede watergang (circa 10 meter) moesten bosschages worden gerooid en is eiser aan de achterzijde al zijn privacy kwijt. Door de feitelijke werkzaamheden bij het verleggen van de watergang is het huis van eiser ook nog eens van boven naar onderen gaan scheuren. Een tuinhuisje van eiser aan de weteringzijde is gaan zakken met onherstelbare schade als gevolg. Verweerder en de SAOZ gaan volgens eiser voorts volledig voorbij aan de stelling van eiser dat de schade ook door de wetering is veroorzaakt en beperkt zich tot de doorgaande ontsluitingsweg.
5. Het wettelijk kader luidde ten tijde hier van belang als volgt.
6. Artikel 49 van de WRO (oud) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1. Voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:
a. de bepalingen van een bestemmingsplan,
b. t/m f. (..),
schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd kennen burgemeester en wethouders hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Het verzoek om planschadevergoeding vindt zijn grondslag in voormeld artikel 49, eerste lid, aanhef en onder a. van de WRO. Het is ingediend vanwege het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan “Uitbreiding Empel, 3e fase”. Desgevraagd heeft eiser ter zitting aangegeven dat zijn schade bestaat uit het planologisch nadeel dat hij ondervindt zowel door de aanleg van de ontsluitingsweg (randweg Empel) als door het verleggen van de waterloop (de wetering) tot achter zijn perceel. De verlegging van de wetering levert volgens eiser de grootste bijdrage aan de waardevermindering van zijn perceel.
9. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of er sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen het nieuwe regime en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezen-lijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
10. De raad heeft op 18 februari 2004 vastgesteld het bestemmingsplan “Uitbreiding Empel, 3e fase”. Dit bestemmingsplan is op 16 november 2004 in werking getreden. Ten aanzien van de gronden die zijn gelegen ten zuiden en zuidoosten van het object geldt de bestemming ‘Recreatie’. Meer ten zuiden van deze gronden alsmede ten westen van het object zijn de gronden bestemd voor ‘Bedrijfsdoeleinden 1’. Op de plankaart is voorzien in de nadere aanduiding ‘Hoofdontsluiting’. De gronden gelegen tussen deze bestemmingen zijn bestemd tot ‘Water en Groenvoorziening’. In dit bestemmingsplan zijn de aanleg van de in geschil zijnde ontsluitingsweg voor Empel/Maaspoort en het verleggen van de waterloop definitief vastgelegd. Uitgangspunt voor de beoordeling is de vraag of met de vaststelling van dit bestemmingsplan voor eiser sprake is van een verslechtering in planologische zin.
11. Niet in geschil is dat het voorheen planologisch gezien - gelet op een vergelijking tussen het regime van het “Uitbreidingsplan in hoofdzaak van de gemeente Empel c.a.” en het bestemmingsplan “Kom Empel” enerzijds en het thans geldende bestemmingsplan anderzijds - geen doorgaande ontsluitingsweg mogelijk was. Tussen partijen is eveneens niet in geschil dat eiser door de bestemmingsplanwijziging voor wat betreft de ontsluitingsweg in een planologisch nadeliger situatie is komen te verkeren en hierdoor schade lijdt.
12. Verweerder is in het bestreden besluit (in navolging van de SAOZ) niet ingegaan op de vraag of het verleggen van de waterloop tot achter het perceel van eiser op grond van het oude planologische regime was toegestaan. De rechtbank is van oordeel dat de afwijzing van het verzoek tot planschadevergoeding als opgenomen in het bestreden besluit daardoor op dit onderdeel niet gemotiveerd is, hetgeen in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep dient dan ook in zoverre gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal wel bezien of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van (het vernietigde deel van) het bestreden besluit in stand te laten.
13. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat onder het oude bestemmingsplan “Kom Empel” de waterloop, zoals die thans op de bij het bestemmingsplan “Uitbreiding Empel, 3e fase” behorende kaart is aangegeven, ook reeds was toegestaan. Ter plaatse was sprake van de bestemming ‘actieve recreatie’ (artikel 24) en ‘groenvoorziening’ (artikel 27). Daaronder wordt ook water begrepen en aldus was volgens verweerder het verleggen van de waterloop ook reeds op grond van het voorheen geldende planologische regime toegestaan. Gelet hierop is naar de mening van verweerder geen sprake van een planologische wijziging.
14. De rechtbank onderschrijft voormeld standpunt van verweerder niet. De voorheen geldende bestemming was recreatief van aard, zodat eventueel binnen deze bestemming aanwezig water eveneens een recreatieve functie behoort te hebben. Onder deze bestemming kan naar het oordeel van de rechtbank daarom niet geacht te worden te zijn begrepen een waterloop - met aan beide zijden een schouwpad - die de functie van ecologische waterberging voor de polder heeft. De vervolgens te beantwoorden vraag of het verleggen voor eiser planologisch nadelig is, kan echter in het midden worden gelaten indien het verleggen van de waterloop voorzienbaar was.
15. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zie onder meer de uitspraak van 10 augustus 2000, LJN AP5434, dient de voorzienbaarheid te worden vastgesteld op het moment van het aangaan van de koopovereenkomst met betrekking tot de desbetreffende onroerende zaak.
16. Niet in geschil is dat de levering van het perceel Pottenbakkerstraat 29 te Empel (kadastraal bekend gemeente ’s-Hertogenbosch, sectie T, nummers 5007 en 5008) heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2000 en de koopovereenkomst ter zake van dit perceel enige tijd eerder, in 1999, is aangegaan.
17. De rechtbank is voorts van oordeel dat gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling, zie onder meer de uitspraak van 27 juli 2005, LJN AU0126, een structuurplan een grond kan vormen voor het aannemen van voorzienbaarheid, mits het voldoende concrete beleidsvoornemens tot wijziging van de planologische situatie bevat en ter openbare kennis is gebracht.
18. Verweerder heeft het standpunt dat sprake is van voorzienbaarheid onderbouwd met verwijzing naar de door de gemeenteraad bij besluit van 16 oktober 1997 vastgestelde “Structuurvisie Empel/Rosmalen-Noord”. Deze Structuurvisie is, zo is onweersproken, kort na 16 oktober 1997 gepubliceerd. De Structuurvisie voorziet in een raamwerk aan de hand waarvan de uiteindelijke bestemmingsplannen voor het gebied ingevuld dienden te worden. Uit de bij de Structuurvisie behorende kaarten blijkt dat de Structuurvisie ook betrekking heeft op het plangebied van het latere bestemmingsplan “Uitbreiding Empel, 3e fase”. Uit het voorgaande volgt dat eiser ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst met betrekking tot het perceel kennis had kunnen nemen van de Structuurvisie.
19. De rechtbank is na kennisneming hiervan tevens van oordeel dat de Structuurvisie voor wat betreft de situatie direct grenzend aan het perceel van eiser voldoende concrete beleidsvoornemens bevat om daaruit voor een redelijk denkende en handelende eigenaar te kunnen afleiden dat de planologische situatie ter plaatse (in negatieve zin) zou kunnen gaan veranderen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt nader.
20. Door partijen wordt niet betwist dat de ontsluitingsweg is voorzien in de Structuurvisie en als zodanig ook op de daarbij behorende kaarten is ingetekend. Dat de afstand van de weg tot het perceel van eiser op grond van de kaart (pagina 48) die onderdeel is van de Structuurvisie (circa 35 meter) afwijkt van de afstand tot het perceel op de bestemmingsplankaart (circa 25 meter) doet er niet aan af dat deze verslechtering voorzienbaar was. Van een structuurvisie mag redelijkerwijs niet worden verwacht dat het een nauwkeurige uitwerking van de toekomstige invulling van het gebied behelst. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2009, LJN BI1846.
21. Eiser betwist dat de Structuurvisie ook reeds aangeeft dat de wetering zal worden verlegd in de richting van zijn perceel.
22. De rechtbank is van oordeel dat uit de Structuurvisie, met name uit de kaart op pagina 48, niet concreet blijkt dat de wetering zal worden verlegd. Dit doet er echter niet aan af dat naar het oordeel van de rechtbank uit de Structuurvisie wel anderszins kan worden afgeleid dat ter plaatse, met name direct ten zuiden en zuidwesten van het perceel van eiser, een negatieve planologische wijziging voorzienbaar was. Daar waar thans feitelijk de verlegde wetering is gelegen, is in de kaart op pagina 48 van de Structuurvisie de bestemming ‘toekomstige bedrijvigheid’ opgenomen. Hiermee is sprake van een concreet beleidsvoornemen tot een planologische wijziging ter plaatse waarvan redelijkerwijs valt aan te nemen dat deze in vergelijking met de toen vigerende bestemmingen negatief is. Dat deze bestemming uiteindelijk (deels) niet is gerealiseerd en aan het gebied op een andere wijze (al dan niet in voor eiser nadelige zin) invulling is gegeven, doet hier niet aan af. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zie onder meer de eerder aangehaalde uitspraak van 22 april 2009, alsmede de uitspraak van 20 november 2000, LJN AN6804, is immers om voorzienbaarheid te kunnen aannemen voldoende dat voorzienbaar was dat een negatieve planologische wijziging zou optreden, zonder dat de exacte invulling van de voorgenomen planologische wijziging op dat moment reeds duidelijk behoeft te zijn.
23. Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat de planschade redelijkerwijs ten laste van eiser dient te blijven omdat voorzienbaar was dat ter plaatse planologische wijzigingen zouden plaatsvinden. Door niettemin tot de aankoop over te gaan, moet eiser geacht worden het risico van een planologische verslechtering te hebben aanvaard. In welke mate sprake is van een planologische verslechtering voor eiser en of en in welke mate eiser hierdoor planschade heeft geleden, behoeft dan ook geen bespreking meer.
24. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat eisers grief inhoudende dat hij schade heeft geleden doordat zijn perceel is verkleind omdat hij grond voor de aanleg van de waterloop heeft moeten verkopen, dat de opstallen op zijn perceel door de werkzaamheden schade hebben geleden, en dat een groot deel van een sparrenbos dat eiser in vruchtgebruik had is gekapt, valt buiten het bereik van artikel 49 van de WRO, zodat aan een beoordeling van deze schade-aspecten binnen dit geding in ieder geval niet kan worden toegekomen.
25. Gelet op het vorenoverwogene ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
26. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00
• wegingsfactor 1.
27. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 143,00 dient te vergoeden.
28. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 22 januari 2008;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 143,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker als voorzitter en mr. T. van de Woestijne en mr. F.P.J.M. Otten als leden in tegenwoordigheid van mr. J.F.M. Emons als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2009.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>