vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/994172-07
Datum uitspraak: 20 juli 2009
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 juli 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 december 2008.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 01 jan 2006 tot en met 08 mei 2007 te Eindhoven, althans in Nederland, als ambtenaar, te weten in haar hoedanigheid van assistent-polisbeheerder van de afdeling polis en premie van het UWV, althans in een ambtelijke hoedanigheid, een gift en/of belofte van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3], te weten een geldbedrag van 10.805,09 euro, althans een geldbedrag, heeft aangenomen, wetende of
redelijkerwijs vermoedende dat deze gift haar, verdachte gedaan, verleend of aangeboden werd ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door haar, in strijd met haar plicht, in haar huidige of vroegere bediening is/was gedaan of nagelaten, te weten het verschaffen aan [medeverdachte 1] van de toegang tot het gebouw van het UWV (te Eindhoven) en/of tot de geautomatiseerde bestanden van het UWV (met behulp van de inlognamen en/of wachtwoorden van [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medewerker 1 UWV] en/of [medewerker 2 UWV] en/of van haarzelf) en/of het verrichten van diverse werkzaamheden ten behoeve van die [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en/of anderen, of heeft nagelaten die [medeverdachte 1] de
toegang tot het gebouw van UWV (te Eindhoven) te ontzeggen en/of heeft nagelaten die [medeverdachte 1] het werken in de geautomatiseerde bestanden van het UWV te beletten;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vaststaande feiten.
Verdachte was in de tenlastegelegde periode werkzaam als assistent-polisbeheerder op de afdeling Polis en Premie van het UWV te Eindhoven. Verdachte heeft in die periode werkzaamheden verricht voor de heer [medeverdachte 1]. Deze werkzaamheden heeft zij zowel thuis als op haar werk bij het UWV uitgevoerd. Zij heeft hiervoor contant een geldbedrag van € 10.805,09 van de heer [medeverdachte 1] ontvangen.1
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend is bewezen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aannemen van gelden voor verrichte werkzaamheden ten gunste van de heer [medeverdachte 1]. Niet alleen heeft verdachte werkzaamheden voor de heer [medeverdachte 1] en zijn medeverdachten verricht waarvoor zij betaald werd, maar zij heeft ook niet ingegrepen toen de heer [medeverdachte 1] zich via andere inlognamen en/of wachtwoorden de toegang verschafte tot een computer van het UWV en daaruit allerlei vertrouwelijke gegevens heeft geprint en/of gewijzigd. Het was verdachte bekend dat zij hierdoor in strijd handelde met de richtlijnen van het UWV inzake het verbod van verstrekken van gegevens aan derden.
Het aannemen van gelden is in de onderhavige situatie een strafbaar feit.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Verdachte heeft een arbeidsovereenkomst gehad met de heer [medeverdachte 1]. De afspraak was dat zij diverse werkzaamheden voor hem zou verrichten en dat zij daarvoor betaald zou worden. Er is ook een loonstrook opgemaakt en verdachte heeft haar inkomsten ook opgegeven aan de fiscus. Verdachte heeft niet het opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, zich te laten omkopen. Verdachte is ook niet verwijtbaar naïef geweest. Er was op het moment van het verrichten van de werkzaamheden voor de heer [medeverdachte 1] nog geen vermoeden van fraude binnen het UWV. Daarbij komt dat verdachte handelde in opdracht en op verzoek van haar leidinggevende. Uit het dossier blijkt overigens niet dat zij bekend was met interne regels over hoe te handelen in dergelijke gevallen, zodat van strijd met haar ambtsplicht ook geen sprake is.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel de navolgende feiten en omstandigheden.
Ten aanzien van het geldbedrag.
Verdachte heeft op 20 januari 2007 een contant geldbedrag ontvangen voor het verrichten van werkzaamheden voor de heer [medeverdachte 1]. Zij heeft toen een formulier voor de ontvangst van dit geldbedrag ondertekend.2
Ten aanzien van het bestanddeel ‘ambtenaar’.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is een ambtenaar degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd teneinde een deel van de taak voor de Staat of zijn organen te verrichten.3
Verdachte was in de tenlastegelegde periode werkzaam op de afdeling Polis en Premie van het UWV. Het UWV is een uitvoeringsorgaan waaraan – onder verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid – een deel van de uitvoering van de sociale zekerheidswetgeving is opgedragen.4 De afdeling waar verdachte werkte was belast met de behandeling van aanvragen op grond van de Regeling Korting en Vrijstelling (hierna K&V). Deze aanvragen worden ingediend door of namens werkgevers die voldoen aan de in de K&V-regeling gestelde criteria ten aanzien van het in loondienst hebben van een bepaald percentage werknemers met de status van arbeidsgehandicapte. Door middel van genoemde aanvragen kunnen deze werkgevers een deel van de door hen afgedragen WAO-premie voor voornoemde werknemers terugvorderen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat - naar van de zijde van de verdachte ook niet is betwist - verdachte op grond van haar werkzaamheden bij het UWV en meer in het bijzonder voor de afdeling Polis en Premie als ambtenaar in de zin van artikel 363 van het Wetboek van Strafrecht wordt aangemerkt.
Ten aanzien van het bestanddeel ‘gift’:
De rechtbank stelt vast dat de omstandigheid dat een overeenkomst wordt nagekomen niet meebrengt dat in het onderhavige geval geen sprake was van een gift, aangezien een gift in de zin van artikel 363 van het Wetboek van Strafrecht iedere overdracht aan een ander van iets dat voor die ander waarde heeft omvat.
De rechtbank acht bewezen dat er in dit geval sprake is geweest van een gift.
De verklaring van verdachte:
Verdachte heeft onder meer verklaard dat zij en de medeverdachte [medeverdachte 5] 3 of 5 % van het factuurbedrag dat [medeverdachte 1] na aftrek van kosten zou overhouden voor hun werkzaamheden zouden ontvangen.5
Ze heeft op enig moment een aanvraag van [medeverdachte 1] waar ze mee bezig was gecontroleerd. Ze constateerde toen dat bij die aanvraag sofi-nummers werden opgevoerd waaraan geen agh-status was gekoppeld. Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft dit volgens haar ook meegekregen.6
[medeverdachte 1] heeft haar gezegd dat er wel een constructie zou worden bedacht waarbij de betaling van de werkzaamheden verantwoord zou zijn. Hij heeft dit naderhand zelf herroepen omdat dat zou betekenen dat hij personeel in dienst had. Dat wilde hij niet. Ze heeft van medeverdachte [medeverdachte 5] vernomen dat [medeverdachte 1] met haar over het anoniementarief heeft gesproken. Verdachte heeft tijdens een etentje met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en verdachte en hun respectievelijke partners begin 2007 in restaurant ‘[naam]’ het geldbedrag voor haar werkzaamheden ontvangen. Ze heeft toen ook een verklaring getekend dat ze na ontvangst van het geld niets meer van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te vorderen had. Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft volgens haar nog gezegd dat het verstandiger was om het geld niet meteen op haar bankrekening te storten. Ze heeft het geld toen gedeeltelijk en in verschillende fases op haar bankrekening gestort.
Het was haar wel bekend dat ze feitelijk geen UWV gegevens aan [medeverdachte 1] had mogen verstrekken en ook geen werkzaamheden voor hem had mogen verrichten, bestaande uit het invoeren van gegevens in UWV-systemen, het controleren van agh-statussen ten behoeve van de aanvragen K&V van [medeverdachte 1], het maken van uitdraaien uit de systemen en die door [medeverdachte 1] en haarzelf mee naar huis werden genomen.7
[medeverdachte 1] heeft haar voorgehouden dat hij 7,5% of 5% kon factureren van de uitgekeerde subsidie. Zij zou daarvan 3% krijgen.8
De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 5]:
De medeverdachte [medeverdachte 5] heeft verklaard dat zij vanaf september 2006 voor [medeverdachte 1] werkzaamheden heeft verricht. Ze heeft hem zelf benaderd en voorgesteld om arbeidsgehandicapten-statussen te bekijken binnen de UWV systemen. Ze heeft daar ook zelf geld aan overgehouden. Dat geld heeft ze van [medeverdachte 1] gekregen.9
Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft een A-4’tje “Controleren van AGH-statussen”10 gezien dat werd verstrekt door [medeverdachte 1]. Dat was een week nadat ze met de werkzaamheden voor [medeverdachte 1] was gestart. Ze heeft verdachte, haar vriendin, verteld dat ze werkzaamheden ging verrichten voor [medeverdachte 1] en dat ze daarvoor betaald zou krijgen. Ze heeft verdachte vervolgens gevraagd of zij ook interesse had om voor [medeverdachte 1] werkzaamheden tegen betaling te verrichten. Dit hield in dat deze printwerk zou doen en/of AGH-statussen na zou kijken. [medeverdachte 1] heeft haar medegedeeld dat voor verdachte, qua betaling van de door haar verrichte werkzaamheden, dezelfde afspraken zouden worden gemaakt als de afspraken die hij met haar daarover zou gaan maken. Ze heeft voorts verklaard dat zij en verdachte er uiteraard over spraken dat zij deze werkzaamheden voor [medeverdachte 1] niet kenbaar zouden maken aan het UWV. Ze wist namelijk dat het verplicht is om nevenwerkzaamheden bij je werkgever te melden. Dat was niet de enige reden. Het was hen ook bekend dat zij geen gegevens vanuit de UWV systemen aan derden mochten verstrekken. Dat deden zij dus wel. Ze wist dat het niet zuiver op de graat was dat zij en ook verdachte voor [medeverdachte 1] zijn gaan werken en hem gegevens en inlichtingen zijn gaan verstrekken die hij gebruikte bij het indienen van K&V-aanvragen.
Ze verklaarde verder dat het haar en verdachte duidelijk was dat ze deze werkzaamheden niet mochten doen. Ook wisten ze dat als zij verdiensten hieruit zouden krijgen, zij deze eigenlijk op zouden moeten geven bij het UWV en bij de Belastingdienst. Verdachte en zij hadden hierover met [medeverdachte 1] gesproken. Hij deelde hen mede dat er een constructie was waarin hij hen als anonieme werknemers in zijn administratie kon opnemen tegen het zogenaamde anoniementarief. Ze vonden dit goed en zo werd het bij buitenstaanders niet bekend dat zij de betalingen van [medeverdachte 1] zouden krijgen.11
De beoordeling.
Zowel uit de verklaring van verdachte als uit de verklaring van [medeverdachte 5] alsook uit de documenten met betrekking tot de betaling van het geldbedrag aan verdachte blijkt dat verdachte werkzaamheden heeft verricht voor de heer [medeverdachte 1] en dat zij hiervoor een gift heeft ontvangen. Dit was - zoals uit deze verklaringen blijkt - in strijd met de ambtsplicht van verdachte. Daaraan doet niet af dat [medeverdachte 1] met toestemming van de leiding op de afdeling aanwezig was en toegang had tot de gegevensbestanden van het UWV. Het was verdachte duidelijk dat de UWV-gegevens vertrouwelijk waren en dat zijn niet actief mocht bijdragen aan ter handstelling van gegevens aan [medeverdachte 1], zeker niet tegen een geldelijke beloning.
De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat verdachte puur in opdracht van haar direct leidinggevende de werkzaamheden voor de heer [medeverdachte 1] is gaan verrichten. Ze is hiertoe gevraagd door de medeverdachte [medeverdachte 5], als een vriendin die verdachte ook een extraatje gunde.12 Het betrof derhalve geen opdracht van die [medeverdachte 5] maar een verzoek. Er was geen verplichting om aan dat verzoek te voldoen.
Zijdens verdachte is nog aangevoerd dat zij geen opzet had, in welk verband is gesteld dat zij geen specifieke regels overtrad. Uit de verklaring van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] blijkt dat zij wisten dat hetgeen zij deden in strijd met hun plicht was. Het is voor iedere ambtenaar ongeoorloofd buiten de normale werkzaamheden om vertrouwelijke gegevens tegen betaling aan derden ter beschikking te stellen, ongeacht of dit in een uitdrukkelijke regel is vastgelegd of niet.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is tenlastelgelegd dan hierna is bewezenverklaard. De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen is dat er verband bestaat tussen de gift en de handelingen die verdachte voor het overige worden verweten. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij voor die onderdelen van de tenlastelegging.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 01 september 2006 tot en met 31 januari 2007 te Eindhoven, althans in Nederland, als ambtenaar, te weten in haar hoedanigheid van assistent-polisbeheerder van de afdeling polis en premie van het UWV, een gift van [medeverdachte 1], te weten een geldbedrag van 10.805,09 euro, heeft aangenomen, wetende dat deze gift haar, verdachte, gedaan werd ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door haar, in strijd met haar plicht, in haar bediening was gedaan, te weten het verrichten van diverse werkzaamheden ten behoeve van die [medeverdachte 1].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te hare laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 22c, 22d, 23, 24c, 27, 363.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een werkstraf van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van mening dat bij een bewezenverklaring een deels voorwaardelijke straf als passend kan worden beschouwd. De verdediging geeft de rechtbank in overweging om bij een onvoorwaardelijke straf deze op te leggen in de vorm van een geldboete dan wel een gematigde werkstraf.
De strafzaak heeft twee jaar zwaar op verdachte gedrukt. Ze is als gevolg van spanningsklachten afhankelijk geworden van kalmeringstabletten. Verdachte kampte met claustrofobische klachten en heeft de opsluiting in het kader van de inverzekeringstelling als traumatisch ervaren.
Verdachte heeft bijna 20 jaar voor het UWV gewerkt en werkte vanaf januari 2007 bij de Belastingdienst. In de loop van 2007 heeft zij hier ontslag genomen vanwege de druk en de onzekerheid van de lopende strafzaak. Ze is elders gaan werken en is in inkomen en arbeidsvoorwaarden achteruit gegaan. Dit alles is het rechtstreekse gevolg geweest van de strafzaak. Verdachte is niet eerder veroordeeld en heeft haar volledige medewerking verleend aan het onderzoek van het UWV en van de Siod.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder de draagkracht. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte heeft gehandeld uit winstbejag. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte meer werkzaamheden voor de heer [medeverdachte 1] heeft verricht en zodoende ook een hoger geldbedrag heeft ontvangen dan haar vriendin en leidinggevende, mw. [medeverdachte 5]. Verdachte heeft gehandeld in strijd met de integriteit die van een ambtenaar mag worden verwacht.
In strafmatigende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte ook zelf is getroffen door de gevolgen van het door haar gepleegde strafbare feit. Dit feit heeft voor haar financiële gevolgen met zich gebracht. Verdachte heeft zich in een situatie gebracht dat zij zich genoodzaakt voelde ontslag te nemen bij haar nieuwe werkgever, de Belastingdienst. Hierdoor is zij er in inkomen op achteruit gegaan. Verdachte heeft na het bekend worden van het feit pas goed begrepen welke gevolgen haar handelen heeft gehad.
De rechtbank zal aan verdachte een enigszins lagere werkstraf opleggen dan aan haar medeverdachte [medeverdachte 5] omdat verdachte geen leidinggevende was binnen het UWV en zij niet het initiatief heeft genomen om voor de heer [medeverdachte 1] te gaan werken.
Onder die omstandigheden acht de rechtbank een werkstraf van meer beperkte duur voldoende. Voorts acht de rechtbank een geldboete passend, aangezien verdachte door de gift financieel voordeel heeft genoten.
verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem verleend wordt naar
aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening
is gedaan
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen.
* Werkstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis met aftrek
overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te
verrichten arbeid;
* Geldboete van EUR 1500,00 subsidiair 25 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.M. Spelt, voorzitter,
mr. J.A. Bik en mr. I. Rijnbout, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 20 juli 2009.
mr. I. Rijnbout is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 zie het proces-verbaal ter terechtzitting van 6 juli 2009 en het proces-verbaal van de Siod, documenten D-101b op pagina 3033 en DONA-021 op de pagina’s 3969 en 3970
2 zie het proces-verbaal van de Siod, document D-101b op pagina 3033
3 zie de conclusie AG mr. Jörg bij de uitspraak van de Hoge Raad van 7 april 2009, LJN: BG7743
4 zie het proces-verbaal van de Siod, AMB-70, op de pagina’s 2151 tot en met 2153
5 zie proces-verbaal van de Siod, verklaring [verdachte] op pagina 3820
6 zie proces-verbaal van de Siod, verklaring [verdachte] op pagina 3823
7 zie proces-verbaal van de Siod, verklaring [verdachte] op de pagina’s 3825 en 3826
8 zie proces-verbaal van de Siod, verklaring [verdachte] op pagina 3832
9 zie het proces-verbaal van de Siod op pagina 3710
10 zie het proces-verbaal van de Siod op pagina 3881, bijlage DONA-001
11 zie het proces-verbaal van de Siod, verhoor van verdachte [medeverdachte 5] op de pagina’s 3724 en 3725
12 zie het proces-verbaal van de Siod, verhoor van verdachte [medeverdachte 5], op de pagina’s 3724 en 3725
2
Parketnummer: 01/994172-07
[verdachte]