vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/849559-08
Datum uitspraak: 30 juni 2009
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 januari 2009 en van 16 juni 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 januari 2009.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van
17 oktober 2007 tot en met 7 oktober 2008 te 's-Hertogenbosch en/of elders in
Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of
alleen (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgelevered en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
aanwezig (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een
hoeveelheid/hoeveelheden cocaine en/of heroine, zijnde cocaine en/of heroine
(telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij op of omstreeks 08 oktober 2008 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in
Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,5 gram cocaine en/of
2,4 gram heroine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaine en/of heroine, zijnde cocaine en/of heroine (een) middel(en) vermeld
op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Betrouwbaarheid stemherkenning
De verdediging heeft aangevoerd dat de uitvoering van het onderzoek stemherkenning van de politie niet voldoet aan de eisen die vanuit de wetenschap (Prof. A.P.A. Broeders) aan een dergelijk onderzoek worden gesteld. De stemherkenningen van verdachte zijn onbetrouwbaar. Gelet op de criteria die in de jurisprudentie zijn gesteld moeten het proces-verbaal van stemherkenning en alle tapgesprekken waarvan gesteld wordt dat de gesprekken zijn gevoerd door verdachte van het bewijs worden uitgesloten, aldus de verdediging.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe het volgende.
Verbalisante [verbalisant 1] verklaart -kort gezegd- in de stem gehoord in de telefoongesprekken getapt onder Taps 10, 14 en 16 en in de stem gehoord tijdens het verhoor van verdachte zodanige overeenkomsten te hebben gehoord, dat beide stemmen van dezelfde persoon zijn, te weten van verdachte.
Vooropgesteld moet worden dat noch uit de wet, noch uit de jurisprudentie valt af te leiden dat (resultaten van) dergelijke stemherkenningen in algemene zin niet voor het bewijs zouden mogen worden gebruikt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor een categorische uitsluiting van deze stemherkenningen van het bewijs.
Dit neemt niet weg dat bij de waardering van de bewijskracht van deze stemherkenningen behoedzaamheid op zijn plaats is, mede in het licht van de kanttekeningen die vanuit de wetenschap worden geplaatst bij de betrouwbaarheid van dergelijke herkenningen in het algemeen, en de in het onderhavige geval aangevoerde bezwaren van de verdediging tegen de gevolgde werkwijze in het bijzonder.
Algemeen
In de jurisprudentie worden feiten en omstandigheden genoemd die aan de betrouwbaarheid van dergelijke stemherkenningen in zijn algemeenheid bijdragen. Van dergelijke feiten en omstandigheden is ook in het onderhavige geval sprake:
-De verbalisant kent de verdachte in die zin dat zij hem heeft verhoord en vervolgens zijn stem in een tapgesprek herkent
-De verbalisant is gedurende enige tijd intensief bij het onderzoek betrokken, daarmee gefocust op een beperkt aantal personen en gedurende een lange periode intensief doende met het uitluisteren van duizenden gesprekken die in het kader van het onderzoek zijn opgenomen. Daaruit vloeit voort dat – zeker naarmate de tijd vordert – de verbalisant vertrouwd is geraakt met de onderscheiden stemmen en beter in staat kan worden geacht de eigenaardigheden daarvan te herkennen.
-De kwantiteit, namelijk het uitluisteren van vele duizenden telefoongesprekken, waarvan in dit onderzoek sprake is geweest, vergroot de betrouwbaarheid van de stemherkenningen.
Betwisting
Voorts acht de rechtbank van belang dat verdachte bij de politie weliswaar heeft ontkend de getapte telefoongesprekken te hebben gevoerd, maar hij heeft daarbij op geen enkele wijze concreet heeft toegelicht waarom de verbalisante zich heeft vergist. Ter zitting heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Ondersteuning overige bewijsmiddelen
Tenslotte is het van belang of de stemherkenningen van verdachte worden ondersteund door andere feiten en omstandigheden en bewijsmiddelen. In het onderhavige geval is hiervan sprake, zoals hierna zal worden uiteengezet.
De telefoongesprekken waarin de stem van verdachte is herkend betreffen:
Tap 10 en 14: gesprekken gevoerd met imeinummer (nummer) in de periode van 21 augustus 2008 tot 6 oktober 2008;
Tap 16: gesprekken gevoerd met telefoonnummer (nummer) in de periode van 6 t/m 8 oktober 2008.
De politie geeft overigens aan dat in de telefoon met genoemd imeinummer een simkaart geplaatst is geweest met het hierboven genoemde telefoonnummer (nummer). Gedurende welke periode deze simkaart daarin geplaatst zou zijn geweest, blijkt echter niet uit het dossier.
Op 8 oktober 2008 is verdachte aangehouden. Hij zat in de auto bij [getuige 1], die verklaart van verdachte drugs te hebben willen kopen. In de auto is later een telefoon met telefoonnummer (nummer) aangetroffen, die niet van [getuige 1] is. [getuige 1] verklaart dat genoemd telefoonnummer van verdachte is.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte tijdens zijn aanhouding in het bezit was van de telefoon met het telefoonnummer waarmee (een deel van) de getapte gesprekken zijn gevoerd.
Met betrekking tot een aantal van deze gesprekken bevestigt [getuige 1] bovendien dat ze drugsgerelateerd zijn en dat hij ze met verdachte heeft gevoerd. Het gaat dan om de gesprekken 222 t/m 224 van Tap 14 (5 oktober 2008, p. 410 t/m 412 dossier) en gesprek 22 van Tap 16 (8 oktober 2008, p. 267 dossier).
Van een deel van de overige drugsgerelateerde gesprekken die aan verdachte worden toegeschreven zijn ook weer de bellers als getuige gehoord. Deze getuigen kunnen niet zo direct over verdachte als hun gesprekspartner verklaren als [getuige 1] doet, nu zij niet met verdachte zijn aangehouden.
Toch zijn ook in hun verklaringen aanknopingspunten te vinden die, in onderlinge samenhang bezien, erop wijzen dat zij verklaren over dezelfde persoon als dealer/gesprekspartner en dat deze persoon verdachte is:
-Ze verklaren te hebben gebeld met telefoonnummer (nummer) (Getuigen [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4]);
-Ze geven een omschrijving van hun dealer die past op verdachte qua:
* leeftijd (getuigen [getuige 2], [getuige 3], [getuige 5], [getuige 7], [getuige 4], [getuige 6]);
*Marokkaanse afkomst ([getuige 2], [getuige 5], [getuige 6]);
*zoon of neef van een (vermeende) dealer ([getuige 2], [getuige 3], [getuige 7]);
*levert drugs af in de buurt van de Pettelaarseweg/provinciehuis in Den Bosch ([getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 6]);
-Ze geven eenzelfde signalement ([getuige 2], [getuige 3], [getuige 6]);
-Ze beschrijven eenzelfde modus operandi:
*levert drugs af op fiets en/of (grijze) scooter ([getuige 2], [getuige 3], [getuige 5], [getuige 7], [getuige 4], [getuige 6]);
*hielp eerst een andere dealer mee, heeft sinds een aantal maanden eigen handel ([getuige 2], [getuige 3]).
Op grond van wat hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de stemherkenningen van verdachte in voldoende mate ondersteund worden door andere feiten en omstandigheden/bewijsmiddelen. Verdachte was in het bezit van de telefoon waarmee (een deel van) de gesprekken waarin zijn stem is herkend zijn gevoerd. Van een aantal van die gesprekken is bovendien door een getuige verklaard dat ze met verdachte zijn gevoerd. Verklaringen van getuigen over andere gesprekken die aan verdachte worden toegeschreven wijzen, in onderlinge samenhang bezien, ook op verdachte als gesprekspartner.
Conclusie
Anders dan door de verdediging is gesteld, kunnen de betwiste stemherkenningen en tapgesprekken derhalve als voldoende betrouwbaar voor het bewijs worden gebezigd.
Betrouwbaarheid enkelvoudige fotoconfrontatie
Nu de rechtbank de resultaten van de enkelvoudige fotoconfrontaties van de getuigen niet zal bezigen voor het bewijs, laat zij het door de verdediging hieromtrent gevoerde verweer onbesproken.
De officier van justitie acht een dealperiode van ongeveer een jaar bewezen.
De verdediging heeft aangevoerd dat de meeste getuigenverklaringen de periode vanaf de zomer 2008 betreffen.
De rechtbank gaat uit van een dealperiode van ongeveer vier maanden en overweegt daartoe het volgende.
Getuigen [getuige 8] (bij de rechter-commissaris : verder de rc), [getuige 3] (bij de rc), [getuige 9] (bij de rc), [getuige 5] (bij de politie), [getuige 4] (bij de politie en de rc), [getuige 6] (bij de rc) en [getuige 10] (bij de rc) hebben allen verklaard drugs te hebben gekocht van verdachte en spreken over een periode vanaf de zomer 2008.
[getuige 2] verklaart bij de politie weliswaar dat hij voor het tweede jaar drugs bij verdachte kocht als zijn oom op vakantie was (de rechtbank leest:de zomervakantie) maar nu alleen de zomervakantie van 2008 en niet die van 2007 in de tenlastegelegde periode valt is zijn verklaring alleen ten aanzien van die periode in 2008 relevant.
Resteert getuige [getuige 2] die bij de rechter-commisaris verklaart dat hij denkt dat hij in de laatste negen maanden drugs heeft gekocht van verdachte.
Diverse getuigen verklaren gedurende een reeds langere periode drugs te hebben gekocht van de vader van verdachte en dat het ook wel voorkwam dat verdachte de drugs leverde in plaats van zijn vader.
Nu die verklaringen geen dan wel een onvoldoende concrete aanduiding inhouden dat dit ook al voor de zomer van 2008 is gebeurd, bieden deze verklaringen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende ondersteuning voor genoemde verklaring van [getuige 2] voor zover het de door hem genoemde periode van negen maanden betreft.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 juni 2008 tot en met 7 oktober 2008 heeft schuldig gemaakt aan de handel in drugs.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 juni 2008 tot en met 7 oktober 2008 te
's-Hertogenbosch telkens tezamen en in vereniging met een ander of alleen telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd een hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
op 08 oktober 2008 te 's-Hertogenbosch opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,38 gram cocaïne en 1,68 gram heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I .
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47, 57
Opiumwet art. 2, 10.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1, uitgaande van een dealperiode van ongeveer 1 jaar, en feit 2 een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en).
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte heeft gedurende een periode van ruim 4 maanden welbewust gehandeld in harddrugs terwijl van algemene bekendheid is dat die verdovende middelen grote gevaren opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan en die gebruikers hun drugsgebruik veelal door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Verdachte heeft daarbij deels op eigen initiatief en zelfstandig gehandeld en zelfs een ander hierbij betrokken. Hij heeft kennelijk puur uit winstbejag gehandeld.
De verdediging heeft aangevoerd dat het benaderen van verbalisante [verbalisant 1], welke op verzoek van de verdediging bij de rechter-commissaris werd gehoord en het door haar leidinggevende voorzien van informatie aan deze getuige over het af te nemen verhoor, een ernstig verzuim is in de zin van het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Derhalve dient naar het oordeel van de verdediging, indien het tot een bewezenverklaring komt, de op te leggen straf te worden gematigd.
De rechtbank overweegt dienaangaande het navolgende:
Uit het dossier blijkt dat verbalisante [verbalisant 1], voordat zij door de rechter-commissaris als getuige is gehoord, op de hoogte is gesteld van de inhoud van het verhandelde ter openbare terechtzitting van 13 januari 2009. Voorzover deze handelwijze al zou kunnen worden aangemerkt als een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering hoeft dit naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak niet te leiden tot strafvermindering nu onvoldoende feiten en omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat verdachte daardoor in zijn verdedigings-belang is geschaad.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank anderzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheid die tot matiging van de straf heeft geleid:
- de jeugdige leeftijd van verdachte te weten 19 jaar.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank een kortere dealperiode bewezen heeft verklaard en van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Daarnaast is een werkstraf van maximale duur op zijn plaats.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B,
van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de
Opiumwet, gegeven verbod, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
BESLISSING:
T.a.v. feit 1, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 82 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.J. Raeijmaekers, voorzitter,
mr. J.M.P. Willemse en mr. P.J.H. Van Dellen, leden,
in tegenwoordigheid van F.H.M. Klerkx, griffier,
en is uitgesproken op 30 juni 2009.