ECLI:NL:RBSHE:2009:BI9290

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/849535-08
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grootschalige drugshandel in Den Bosch bestraft met gevangenisstraf

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1958 en thans gedetineerd in PI Vught, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 23 juni 2009 uitspraak gedaan in een grootschalige drugshandelzaak, ook wel bekend als de megazaak Deng 1. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne en heroïne in de periode van 1 januari 1998 tot en met 7 oktober 2008. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De verdediging voerde verschillende verweren aan, waaronder de methode van enkelvoudige fotoconfrontatie, ongeoorloofde druk op getuigen, en schending van het verschoningsrecht. De rechtbank verwierp deze verweren en oordeelde dat er geen sprake was van ernstige inbreuken op de procesorde die zouden leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van getuigen betrouwbaar waren en dat de stemherkenning voldoende was verantwoord. Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van drugshandel en kreeg hij een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij zijn gezin bij de drugshandel betrok. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/849535-08
Datum uitspraak: 23 juni 2009
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] in 1958,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: PI Vught - Nieuw Vosseveld 1 VBA.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 januari 2009, 17 maart 2009, 8 en 9 juni 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 december 2008.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van
1 januari 1998 tot en met 7 oktober 2008 te 's-Hertogenbosch en/of elders in
Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of
alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een
hoeveelheid/hoeveelheden cocaine en/of heroine, zijnde cocaine en/of heroine
(telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 Opiumwet)
2.
hij op of omstreeks 08 oktober 2008 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in (de tuin bij) een woning gelegen aan [adres], een hoeveelheid van ongeveer 15 gram cocaine en/of ongeveer
39,1 gram heroine, zijnde heroine en/of cocaine een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 Opiumwet)
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie:
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat de getuigen onder ongeoorloofde druk verklaringen hebben afgelegd, dat gebruik is gemaakt van de methode van enkelvoudige fotoconfrontatie, dat de familieleden van verdachte zijn gehoord zonder dat hen is gewezen op hun verschoningsrecht en minderjarige verdachte familieleden zijn gehoord in strijd met de Salduz- en Panovits jurisprudentie.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie een vormverzuim eerst tot niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie kan leiden als er sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van behoorlijke procesorde, waarbij doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan.
De vier door de verdediging aangevoerde punten kunnen niet worden aangemerkt als een zodanig ernstige inbreuk op de beginselen van behoorlijke procesorde dat dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het Salduz- en Panovits arrest van het Europees Hof voor bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EHRM) betreffen kort gezegd het recht van verdachten om voorafgaand aan een eerste verhoor zich van rechtskundige bijstand te voorzien. Deze EHRM-arresten zien op bescherming van de rechten van een verdachte zelf en niet op die van medeverdachten of getuigen.
Door de methode van enkelvoudige fotoconfrontatie toe te passen is niet doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte diens recht op een eerlijk proces geschonden.
Over het verschoningsrecht merkt de rechtbank op dat de familieleden van verdachte zijn gehoord als verdachte, waarbij zij zijn gewezen op hun zwijgrecht en daarmee dus ook op hun recht niet te antwoorden op vragen over familieleden. Een wettelijk verschoningsrecht ziet op het horen van getuigen en niet van verdachten.
De rechtbank is ook niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit kan worden geconcludeerd dat bij de verhoren van getuigen doelbewust zodanig ontoelaatbare druk op hen is uitgeoefend dat dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie.
Op grond van de voorgaande overwegingen verwerpt de rechtbank het verweer. Ook overigens zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen gronden voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Evenmin zijn er gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewezenverklaring.
Horen getuigen [getuige1], [getuige2], [getuige3] en [getuige4]
Deze getuigen hebben bij de politie en rechter-commissaris verklaringen afgelegd, waarna zij zijn aangehouden wegens het afleggen van een meinedige verklaring bij de rechter-commissaris. De verdediging heeft ter terechtzitting van 9 juni 2009 verzocht deze getuigen nogmaals te kunnen horen.
De rechtbank wijst het verzoek van de verdediging af, nu daartoe geen noodzaak bestaat, reeds om reden dat de rechtbank de verklaringen afgelegd door deze getuigen niet zal bezigen voor het bewijs.
Bewijsuitsluiting verklaringen familieleden
Verschoningsrecht
In de eerste plaats heeft de verdediging hiertoe aangevoerd dat familieleden van verdachte voorafgaand aan hun verhoor niet op hun verschoningsrecht zijn gewezen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging op dit punt, onder verwijzing naar hetgeen hieromtrent onder het kopje “Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie” is overwogen.
Consulteren advocaat
De verdediging heeft met een beroep op het Salduz- en het Panovits arrest voorts aangevoerd dat verklaringen van minderjarige verdachte familieleden, afgelegd tijdens politieverhoren zonder dat zij waren voorzien van rechtskundige bijstand, van het bewijs moeten worden uitgesloten. Daarbij is gewezen op een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 mei 2009 (LJN BI5102), waarin een bekennende verklaring van een minderjarige van het bewijs is uitgesloten op basis van beide arresten.
Naar het oordeel van de rechtbank miskent de verdediging dat het Salduz-arrest en het Panovits-arrest - evenals de uitspraak van de rechtbank Rotterdam - betrekking hebben op verklaringen van de verdachte zelf. De EHRM-arresten zien op de bescherming van rechten van verdachten en raken niet de belangen van medeverdachten of getuigen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer op dit onderdeel.
Beïnvloeding
Tenslotte concludeert de verdediging tot bewijsuitsluiting van deze verklaringen omdat de familieleden met elkaars belastende verklaringen zijn geconfronteerd. In zijn algemeenheid hoeft dit naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet tot de conclusie te leiden dat de familieleden hierdoor zodanig zouden zijn beïnvloed, dat de door hen afgelegde verklaringen als onbetrouwbaar dienen te worden bestempeld. Nu hiertoe verder geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd door de verdediging, wordt het verweer ook op dit punt verworpen.
Bewijsuitsluiting (onderdelen van) verklaringen getuigen
Enkelvoudige fotoconfrontatie
Nu de rechtbank de resultaten van de enkelvoudige fotoconfraties van de getuigen niet zal bezigen voor het bewijs, laat zij het door de verdediging hieromtrent gevoerde verweer onbesproken.
Onderling overleg tussen getuigen
De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat getuigen op enig moment geïnformeerd en mitsdien beïnvloed zijn en dat dit afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen.
Het enkele feit dat er tussen sommige gebruikers voorafgaand aan het afleggen van hun verklaring contact heeft plaatsgevonden brengt nog niet met zich mee dat de door hen afgelegde verklaringen als onbetrouwbaar dienen te worden bestempeld.
Uit de in de pleitnota opgesomde onderdelen van de verklaringen van [getuige5] en [getuige6] blijkt niet anders dan dat [getuige5] tegen een andere gebruiker heeft verteld dat hij bij de politie was verhoord en dat [getuige6] van andere gebruikers over hun verhoor bij de politie heeft gehoord.
De verklaring van [getuige1] laat de rechtbank onbesproken omdat zijn verklaring niet wordt gebezigd voor het bewijs.
Uit voornoemde verklaringen blijkt niet dat het voorafgaande contact zou hebben geleid tot aanpassing van hun verklaring of tot het afleggen van een verklaring in strijd met de waarheid.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer op dit onderdeel.
Stemherkenning
Hiertoe voert de verdediging aan dat in het dossier geen verantwoording voor stemherkenning plaatsvindt en dat juist in het onderhavige dossier meer verantwoording nodig is.
Op de voet van artikel 359a Wetboek van Strafvordering dient dit tot bewijsuitsluiting van de stemherkenningen te leiden.
Voor zover de raadsman bedoelt te zeggen dat het niet verantwoorden door verbalisant [verbalisant1] van de door haar verrichte stemherkenningen een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering oplevert, overweegt de rechtbank het volgende.
In het proces-verbaal van 28 oktober 2008, opgemaakt door verbalisant [verbalisant1] (dossier p. 712) verklaart verbalisant dat zij in de stem gehoord tijdens het verhoor van verdachte en in de stem gehoord tijdens de door haar afgeluisterde telefoongesprekken over tap 4 en tap 6 zodanige overeenkomsten hoorde, dat beide gehoorde stemmen van dezelfde persoon zijn, namelijk van verdachte.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat er in het dossier in het geheel geen verantwoording plaatsvindt van de stemherkenningen.
Weliswaar zou een meer uitgebreide en nader onderbouwde stemherkenning wenselijk zijn geweest doch dit leidt nog niet tot de conclusie dat de hiervoor omschreven handelwijze van verbalisant een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering oplevert met bewijsuitsluiting van die stemherkenning tot gevolg.
Overigens merkt de rechtbank nog op dat bij de waardering van de bewijskracht van dergelijke stemherkenningen de nodige omzichtigheid dient te worden betracht, mede gelet op de stelling van de verdediging dat door dealers telefoons aan elkaar werden uitgeleend.
De in de pleitnota opgesomde delen van de verklaringen van de afnemers gaan echter over het uitlenen van telefoons tussen afnemers onderling en niet over het uitlenen van telefoons door dealers of meer in het bijzonder door verdachte.
Verdachte heeft ten aanzien van dit punt voorts bij de politie verklaard dat de bij hem bij zijn aanhouding aangetroffen telefoons, te weten een zwarte Samsung met het nummer 06-[nummer 1] (tap 6) en een blauw/grijze Samsung met het nummer 06-[nummer2] ( tap 4) van hem zijn, dat alleen hij van die telefoons gebruik maakt en dat hij beide telefoons op 8 oktober 2008 de hele dag –ook ten tijde van zijn aanhouding op die dag- bij zich had.
Op grond van het vorenstaande en de overige zich in het dossier bevindende bewijsmid-delen, waaronder de observaties op diverse data en verklaringen van afnemers van drugs, is de rechtbank van oordeel dat de resultaten van de stemherkenningen tot het bewijs kunnen worden gebezigd in samenhang met voornoemde overige bewijsmiddelen.
(Ongeoorloofde) druk
De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat het bij drugsgebruikers om geestelijk minder weerbare mensen gaat. De verklaringen die onder (subjectieve) druk zijn afgelegd zijn, gelet op de context, onbetrouwbaar en dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid niet kan worden gezegd dat verklaringen, afgelegd door drugsgebruikers, niet betrouwbaar zijn.
De in de pleitnota opgenomen onderdelen van de verklaringen bij de rechter-commissaris van diverse afnemers van drugs, beschrijven de wijze waarop volgens hen het politieverhoor heeft plaatsgevonden.
Diverse afnemers verklaren – kort gezegd- dat zij geen of niet tijdig methadon kregen en/of dat zij een verklaring hebben afgelegd omdat zij zo snel mogelijk naar buiten wilden.
In de getuigeverklaring van [getuige 13] staat dat de rechter-commissaris haar erop wijst dat hij de mogelijkheid heeft haar te gijzelen.
De getuigeverklaring van [getuige1] laat de rechtbank wederom onbesproken omdat deze verklaring niet wordt gebezigd tot het bewijs.
Door de verdediging is verder niet onderbouwd op grond waarvan hij van oordeel is dat er sprake is geweest van ongeoorloofde druk. De enkele omstandigheid dat gebruikers wellicht enige druk hebben ondervonden tengevolge van de hierboven beschreven wijze van verhoor leidt nog niet tot de conclusie dat er sprake is geweest van ongeoorloofde druk.
Overigens blijkt uit de opgesomde verklaringen niet dat de door de getuigen geschetste gang van zaken bij het politieverhoor, en bij [getuige 13] bij het verhoor bij de rechter-commissaris, ertoe heeft geleid dat die getuigen een onjuiste of onware verklaring zouden hebben afgelegd.
De rechtbank verwerpt op grond van het vorenstaande het verweer op dit onderdeel.
Gebruik van de naam “[alias 1 van verdachte ]”of “[alias 2 van verdachte]
De verdediging heeft aangevoerd dat de kopers/afnemers van drugs getuigenverklaringen hebben afgelegd, waarin zij aangeven dat de dealer ook wel “[alias 1 van verdachte ]” of “[alias 2 van verdachte]”wordt genoemd. Volgens de verdediging worden meerdere dealers in Den Bosch en omgeving met die bijnaam aangeduid. Herkenning door het gebruik van de naam [alias 1 van verdachte ]/ [alias 2 van verdachte] is dus niet mogelijk. De verdediging acht het heel wel denkbaar dat getuigen over verschillende dealers met de bijnaam [alias 1 van verdachte ] hebben verklaard en niet (alleen) over verdachte.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat de getuigen [getuige7] en [getuige8] werden aangehouden bij de woning van verdachte, vlak nadat observanten hadden geconstateerd dat beide getuigen drugsgerelateerd contact hadden met verdachte. Voorts wijst de rechtbank erop dat alle kopers/afnemers die een belastende verklaring hebben afgelegd, blijkens de tapgesprekken hebben gebeld met het mobiele telefoonnummer van verdachte en daarbij afspraken maakten over het leveren van drugs door verdachte. Ten slotte constateert de rechtbank dat de getuigen de drugsdealer niet alleen [alias 1 van verdachte ]/[alias 2 van verdachte] noemden, maar ook nadere details over deze [alias 1 van verdachte ]/[alias 2 van verdachte] gaven die - in onderlinge samenhang bezien - duidelijk maken dat het om verdachte ging. Zo wordt de [alias 1 van verdachte ]/[alias 2 van verdachte] omschreven als iemand die woonde bij het provinciehuis (getuigen [getuige7], [getuige8], [getuige 9], [getuige 10], [getuige 11]) of aan de [plaats delict] (getuige [getuige6]), drugs leverde in de brandgang bij zijn woning (getuigen [getuige8], [getuige6], [getuige 9] en [getuige 10]), zijn familieleden betrok bij de levering en verkoop van drugs (de getuigen [getuige8], [getuige6], [getuige 9], [getuige 10], [getuige 11] en [getuige 12]), rondreed in een (donker)blauwe Mercedes (de getuigen [getuige7], [getuige6], [getuige 9], [getuige 11]) en altijd netjes was gekleed in een pak (de getuigen [getuige6], [getuige 9], [getuige 11]). Gelet hierop is voor de rechtbank komen vast te staan dat de kopers/afnemers waar zij in hun getuigenverklaringen spreken over [alias 1 van verdachte ]/[alias 2 van verdachte] het steeds over een en dezelfde persoon hebben en dat die enkele persoon verdachte is.
Dealperiode
Tenslotte stelt de verdediging zich op het standpunt dat de onder feit 1 tenlastegelegde periode niet bewezen kan worden verklaard en dat er dient te worden uitgegaan van de verklaring van verdachte, te weten dat er sprake is geweest -kort gezegd- van drugshandel, in de periode van augustus 2008 tot en met 7 oktober 2008.
De rechtbank overweegt het volgende.
Bij de politie hebben de vrouw, oudste zoon en twee oudste dochters van verdachte verklaringen afgelegd die inhouden dat verdachte al langer in drugs handelde. Zijn zoon [zoon van verdachte] verklaart dat hij er op zijn dertiende of veertiende (december 2003/december 2004) achter kwam dat zijn vader drugs verkocht.
Ook zijn diverse afnemers van drugs hieromtrent als getuige gehoord. Er zijn verschillende afnemers die verklaren al zeer lang harddrugs van verdachte te kopen. De rechtbank noemt hierbij in het bijzonder:
-Getuige [getuige6]: hij verklaart bij de politie in 2006 al zo’n vier jaar van verdachte harddrugs te kopen (2002). Bij de politie en de rechter-commissaris verklaart hij dat hij al drugs kocht van verdachte toen hij woonde op [adres verdachte] (1999-2003);
-Getuige [getuige 11]: hij verklaart bij de rechter-commissaris minimaal zo’n 7 jaar van verdachte harddrugs te kopen (2002);
-Getuige [getuige 12]: hij verklaart bij de politie dat hij ten tijde van de moord op Pim Fortuyn (2002) al harddrugs van verdachte kocht.
Op grond van bovenstaande verklaringen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich in de periode van 1 januari 2002 tot en met 7 oktober 2008 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van
-kort gezegd- handel in drugs.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2002 tot en met 7 oktober 2008 te
's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen of alleen telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd, een hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en heroïne
middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
op 08 oktober 2008 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad (in de tuin bij een woning gelegen aan [adres], een hoeveelheid van ongeveer 14 gram cocaïne en ongeveer 37 gram heroïne, zijnde heroïne en cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 47, 57
Opiumwet art. 2(oud), 2, 10(oud), 10.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1, uitgaande van een dealperiode van ruim 8 jaar, en feit 2 een gevangenisstraf van 7 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en).
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- verdachte heeft welbewust, gedurende ruim 6 jaar, gehandeld in harddrugs terwijl van algemene bekendheid is dat die verdovende middelen grote gevaren opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan en die gebruikers hun drugsgebruik veelal door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
- verdachte heeft bij het plegen van de strafbare feiten gehandeld uit puur winstbejag en hij vervulde daarbij een leidinggevende rol;
- verdachte heeft gedurende een periode van 2 jaar zijn vrouw en kinderen, waaronder ook een minderjarig kind, doelbewust ingezet bij de handel in harddrugs. Uit de door de familieleden afgelegde verklaringen en diverse tapgesprekken blijkt dat dit op een dwingende manier gebeurde;
- verdachte heeft er geen blijk van gegeven het kwalijke van de handel in harddrugs in te zien.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank een kortere dealperiode dan ten laste is gelegd heeft bewezen verklaard en van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B,
van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C,
van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
BESLISSING:
T.a.v. feit 1, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.M.P. Willemse, voorzitter,
mr. P.J.H. Van Dellen en mr. E.M.J. Raeijmaekers, leden,
in tegenwoordigheid van F.H.M. Klerkx, griffier,
en is uitgesproken op 23 juni 2009.
10
Parketnummer: 01/849535-08
[verdachte]