ECLI:NL:RBSHE:2009:BI3469

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
161532 / FA RK 07-2822
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en gezag in een familierechtelijke procedure met lijfsdwang

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 8 april 2009 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure betreffende de omgangsregeling en het gezag over een minderjarig kind. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.C.W. van de Ven, verzocht om wijziging van het gezag en het vaststellen van een omgangsregeling met zijn zoon, die bij de vrouw woont. De vrouw frustreerde echter de omgang tussen vader en zoon, wat leidde tot een verzoek van de man om lijfsdwang toe te passen als dwangmiddel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen communicatie tussen de ouders plaatsvond en dat de vrouw de omgang met de man actief tegenwerkte. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn rapportage aangegeven dat het in het belang van het kind is dat er een omgangsregeling wordt vastgesteld, ondanks de weigerachtige houding van de vrouw. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot betaling van de proceskosten en heeft de omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man recht heeft op omgang met zijn zoon gedurende één middag per week.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat, gezien de omstandigheden en de falende eerdere dwangmiddelen, het toepassen van lijfsdwang gerechtvaardigd is. Dit betekent dat de vrouw gedwongen kan worden om mee te werken aan de omgangsregeling. De rechtbank benadrukt dat het belang van het kind voorop staat en dat het essentieel is voor de ontwikkeling van het kind om contact te hebben met beide ouders. De uitspraak is uitvoerbaar bij lijfsdwang, wat inhoudt dat de vrouw kan worden gedwongen om de omgangsregeling na te leven. De beslissing is openbaar uitgesproken en de vrouw is in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Zaaknummer: 161532 / FA RK 07-2822
Uitspraak: 08 april 2009
Beschikking betreffende gezag en omgang in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.J.C.W. van de Ven,
tegen:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
als vervolg op de beschikking van deze rechtbank van 02 juni 2008, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
De (verdere) procedure
Bij beschikking van deze rechtbank van 02 juni 2008 is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van gezamenlijk gezag en een omgangsregeling en te adviseren met betrekking tot de aard, duur en frequentie van een eventueel door de rechtbank vast te stellen omgangsregeling. Indien er naar het oordeel van de Raad geen mogelijkheden zijn voor gezamenlijk gezag danwel een omgangsregeling heeft de rechtbank de Raad verzocht aan te geven wat de contra-indicatie is. Voorts heeft de rechtbank de Raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de opvoedingssituatie van [de minderjarige] alsmede bepaald dat de man gerechtigd is tot begeleide omgang met [de minderjarige] in het Omgangshuis van Stichting Kompaan, waarbij de verdere invulling zou geschieden in nader overleg tussen partijen en Stichting Kompaan. De rechtbank heeft partijen bevolen om gehoor te geven aan de oproep van Stichting Kompaan om in overleg te treden over de concrete uitwerking van voormelde begeleide omgangsregeling en partijen dienden mee te werken aan de uitvoering van die regeling. Tevens is de vrouw door de rechtbank veroordeeld tot betaling aan de man van een dwangsom ten bedrage van € 150,00 voor elke dag en iedere keer, dat de vrouw geen medewerking verleend aan voornoemd gebod.
De rechtbank heeft nadien kennis genomen van de navolgende stukken:
- twee brieven van Stichting Kompaan d.d. 03 september 2008 en 13 oktober 2008;
- een brief van mr. Van de Ven, d.d. 31 oktober 2008;
- twee brieven van de Raad, d.d. 31 oktober 2008 en 05 november 2008;
- een brief (met bijlage) van Stichting Kompaan, d.d. 01 december 2008.
De behandeling van de zaak is voortgezet ter zitting van 21 januari 2009. Verschenen zijn de man, bijgestaan door mr. Van de Ven alsmede [een vertegenwoordiger van de Raad]. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Hoewel daartoe behoorlijk en tijdig opgeroepen is de vrouw niet verschenen.
De (verdere) beoordeling
De feiten
Uit de inmiddels verbroken relatie van partijen is het navolgende thans nog minderjarige kind geboren:
- [de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
over wie de vrouw van rechtswege alleen het ouderlijk gezag uitoefent.
Het verzoek
De man verzoekt wijziging van het gezag over voornoemde minderjarige opdat partijen voortaan gezamenlijk het ouderlijk gezag over hem uitoefenen. Voorts verzoekt de man tussen hem en het kind een omgangsregeling vast te stellen. Bij aanvullend verzoekschrift heeft de man verzocht om aan de vast te stellen omgangsregeling de dwangmiddelen van dwangsom, lijfsdwang en machtiging om aan de beslissing de inroeping van de sterke arm van politie en justitie te verbinden.
Gezag
De rechtbank heeft bij brief van 05 november 2008 het rapport van de Raad d.d. 04 november 2008 ontvangen, waaruit met name het volgende naar voren komt.
Uit het raadsonderzoek is gebleken dat, gelet op het feit dat de ouders op geen enkele wijze met elkaar communiceren en er sprake is van een forse diskwalificatie over en weer, de Raad het niet in het belang van [de minderjarige] acht om de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag toe te kennen.
Ter zitting is namens de man nog gesteld dat een weigerachtige houding van de vrouw jegens de omgang tussen vader en zoon een grond kan opleveren tot wijziging van het gezag. De man plaatst daarbij nog de opmerking dat de rechtbank bij het nemen van een dergelijke beslissing het belang van [de minderjarige] als uitgangspunt dient te nemen.
De vertegenwoordiger van de Raad heeft ter zitting, onder verwijzing naar de inhoud van het overgelegde rapport, een nadere toelichting gegeven.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezamenlijk gezag met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken hem met het gezag over het kind te belasten. Wanneer de moeder het gezag over het kind uitoefent, waarvan in onderhavig geval sprake is, wordt het verzoek van de man slechts ingewilligd indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
Uit voornoemd raadsrapport en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat enige vorm van communicatie tussen de ouders is uitgesloten en dat er sprake is van een forse ouderstrijd. Evenals de Raad is de rechtbank dan ook van oordeel dat het niet in het belang van [de minderjarige] is dat partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag over hem gaan uitoefenen.
Omgang
Uit de ingekomen correspondentie alsmede uit voornoemd raadsrapport is gebleken dat zowel de naar aanleiding van de zitting van 20 maart 2008 vastgestelde proefomgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] als de door de rechtbank bij beschikking van 02 juni 2008 opgelegde begeleide omgang bij Stichting Kompaan niet van de grond zijn gekomen. De vrouw wil elke omgang tussen vader en zoon vermijden. Zij werkt dan ook niet mee en is hierin erg standvastig. De Raad ziet de door de vrouw genoemde argumenten niet als contra-indicaties voor omgang tussen de man en [de minderjarige]. Gelet op het vorenstaande is de Raad van mening dat er een omgangsregeling, met inachtneming van een opbouwperiode, van een keer per week een middag vastgesteld kan worden tussen [de minderjarige] en zijn vader. De Raad vindt begeleide omgang daarbij een optie, maar de vrouw heeft al te kennen gegeven hieraan niet mee te zullen werken. Alle tot nu toe gemaakte afspraken zijn door haar niet nagekomen.
Het feit dat [de minderjarige] geen contact mag onderhouden met zijn vader, vindt de Raad een risicofactor voor een gezonde ontwikkeling. De vrouw laat zich in het bijzijn van [de minderjarige] zeer negatief uit over de man en is van mening dat [de minderjarige] geen vaderfiguur nodig heeft.
Gelet op vorenstaande acht de Raad hulpverlening ter ondersteuning van de vrouw noodzakelijk en is van mening dat een hulpverleningscontact wellicht meer duidelijkheid kan verschaffen over haar motieven ten aanzien van haar standpunt omtrent omgang en daar vervolgens aan kan werken.
De Raad vindt dat er thans onvoldoende gronden aanwezig zijn voor het verzoeken van een kinderbeschermingsmaatregel.
Ter zitting heeft de man kenbaar gemaakt dat hij zich kan verenigen met de uikomst van het raadsonderzoek. De man plaatst echter vraagtekens bij de tenuitvoerlegging van de omgang. Het verbeurd verklaren van dwangsommen jegens de vrouw voor het niet nakomen van de vastgestelde omgangsregeling heeft immers niet tot enig resultaat mogen leiden en ook voor de toekomst valt dit niet te verwachten. De vrouw werkt niet, woont bij haar ouders en ontvangt een uitkering zodat het verbeurd verklaren van dwangsommen geen effect sorteert. De man heeft de rechtbank dan ook het opleggen van lijfsdwang verzocht.
Voorts merkt de man op dat hij voornemens is om het eenhoofdig gezag te verzoeken, indien de vrouw de omgang met zijn zoon blijft frustreren.
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de Raad nogmaals verwezen naar de inhoud van voornoemd raadsrapport. Het opleggen van hulpverlening met een dwingend karakter, zoals een ondertoezichtstelling, zal geen uitkomst bieden. De Raad is van mening dat ook een gezinsvoogd de vrouw niet kan dwingen dat er contact is tussen vader en [de minderjarige]. De vrouw zal hierin zelf actie dienen te ondernemen.
Buiten het feit dat de Raad het zorgelijk vindt dat er geen omgang is tussen vader en zoon, merkt de Raad voorts op dat het thans goed gaat met [de minderjarige].
Uit vorenbedoeld raadsrapport en haar reactie daarop valt op te maken dat de vrouw het niet eens is met het advies van de Raad.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 01 maart 2009 is de Wet zorgvuldige scheiding en voortgezet ouderschap in werking getreden waarin – onder meer en voor zover hier van belang – staat verwoord dat de niet gezaghebbende ouder recht heeft op en de verplichting heeft tot omgang met zijn kind, hetgeen als wettelijk uitgangspunt geldt.
De rechtbank heeft tijdens de behandeling ter zitting op 09 oktober 2007 een proefomgangsregeling vastgesteld. Op 17 januari 2008 heeft de voorzieningenrechter wederom een proefomgangsregeling vastgesteld. Ten tijde van de voortgezette behandeling op 20 maart 2008 is in overleg met partijen opnieuw een proefomgangsregeling vastgesteld. De zaak is ter zitting van 26 mei 2008 voortgezet behandeld en de rechtbank heeft bij beschikking van 02 juni 2008 de Raad verzocht de rechtbank te adviseren met betrekking tot een eventueel door de rechtbank vast te stellen omgangsregeling en – indien er naar het oordeel van de Raad geen mogelijkheden zijn voor een omgangregeling- aan te geven wat de contra- indicatie is. Ten tijde van het onderzoek van de Raad heeft de rechtbank bepaald dat de man gerechtigd is tot begeleide omgang in het omgangshuis van Stichting Kompaan, waarbij de verdere invulling van de omgang zal geschieden is nader overleg tussen partijen en Stichting Kompaan. De rechtbank heeft partijen bevolen om gehoor te geven aan de oproep van Stichting Kompaan om in overleg te treden over de concrete uitwerking van voormelde begeleide omgangsregeling en partijen dienden mee te werken aan de uitvoering van die regeling, een en ander op straffe van een dwangsom van € 150,00 voor elke dag en iedere keer dat de vrouw geen medewerking verleent aan de omgang.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat er sedert oktober 2007 meerdere proefomgangsregelingen door de rechtbank zijn vastgesteld en dat de vrouw tot op heden de omgang frustreert alsmede dat zij dit van plan is dit te continueren. De vrouw heeft geen uitvoering gegeven aan de begeleide omgang bij Stichting Kompaan. Er heeft thans nimmer omgang plaatsgevonden tussen de man en zijn zoon en er is op straffe van voornoemde dwangsom inmiddels een bedrag van +/- € 9.000,00 verbeurd verklaard. Gelet op het feit dat de vrouw niet werkt en een uitkering ontvangt, zij nimmer enige dwangsom heeft voldaan en ook niet voor de toekomst te verwachten valt dat zij enig bedrag zal betalen, acht de rechtbank het verbeurdverklaren van dwangsommen voor de toekomst niet zinvol. Het verbeurd verklaren van dwangsommen treft geen doel.
Voorts is de rechtbank, evenals de Raad, van oordeel dat het uitspreken van een kinderbeschermingsmaatregel niet tot de mogelijkheden behoort om de vrouw tot het meewerken aan een omgangsregeling te bewegen. Het uitspreken van een zogenaamde (omgangs-) ondertoezichtstelling– zo daar al gronden voor aanwezig zijn – zal naar verwachting geen of onvoldoende soelaas bieden gelet op de weigerachtige houding van de vrouw.
In het raadsrapport leest de rechtbank een bevestiging van haar visie dat er thans geen contra-indicaties aanwezig zijn voor omgang tussen vader en zoon.
Nu de vrouw wegens haar weigerachtige houding met betrekking tot het verlenen van haar medewerking aan de omgang tussen de man en het kind reeds eerder is veroordeeld tot medewerking op straffe van een dwangsom en dit dwangmiddel geen effect heeft gesorteerd, acht de rechtbank gelet op de zeer bijzondere omstandigheden van dit geval, toepassing van lijfsdwang, zoals verzocht, als uiterste dwangmiddel gerechtvaardigd. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat het belang van [de minderjarige] op omgang met zijn vader prevaleert boven het belang van de vrouw bij niet-toepassing van de lijfsdwang. Voor een gezonde ontwikkeling is het van belang dat een kind contact mag onderhouden met zijn beide ouders. Met betrekking tot het belang van [de minderjarige] merkt de rechtbank op dat [de minderjarige] samen met zijn moeder woonachtig is in het gezin van de ouders van de vrouw, hetgeen impliciet betekent dat de grootouders de verzorging en opvoeding van het kind op zich zullen nemen, indien de vrouw bij toepassing van lijfsdwang tijdelijk niet in het gezin aanwezig is.
Tot slot merkt de rechtbank op dat het betreurenswaardig is dat andere middelen hebben gefaald en dat het uiterste middel van lijfsdwang moet worden toegepast om de vrouw tot omgang te bewegen.
Proceskosten
In afwijking van de gebruikelijke proceskostenveroordeling in familierechtelijke zaken ziet de rechtbank ambtshalve aanleiding om in de onderhavige zaak de vrouw als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten te veroordelen.
Op grond van het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
De beslissing
De rechtbank:
stelt inzake de uitoefening van het omgangsrecht de volgende regeling vast:
de man is gerechtigd tot omgang met voornoemde [minderjarige] gedurende één middag per week van 13.00 uur tot 17.00 uur;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij lijfsdwang, in die zin dat het aantal dagen lijfsdwang dat mag worden opgelegd gelijk is aan het aantal door de vrouw begane overtredingen, aldus dat voor de eerste overtreding één dag lijfsdwang mag worden opgelegd, voor de tweede overtreding twee dagen, voor de derde overtreding drie dagen, met een maximum van drie dagen en bepaalt dat de executie bij lijfsdwang moet worden aangevangen binnen veertien dagen nadat de betreffende overtreding heeft plaatsgevonden, bij gebreke waarvan de mogelijkheid tot toepassing van lijfsdwang zal komen te vervallen;
veroordeelt de vrouw in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de man tot op heden begroot op € 2.099,00 waarvan:
€ 149,25 in debet gesteld vastrecht, € 49,75 betaald vast recht alsmede € 1.900,00 salaris advocaat inclusief de betaalde eigen bijdrage, te voldoen aan de griffier van deze rechtbank;
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.G.P.A. Burghoorn, rechter tevens kinderrechter,en in het openbaar uitgesproken op 08 april 2009 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.