ECLI:NL:RBSHE:2009:BI3102

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-230
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • E.H.B.M. Potters
  • G.H. de Heer- Schotman
  • A. Horst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een re-integratieplan en de intrekking van een WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 1 mei 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig kippenvanger, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser was sinds 22 januari 2004 in aanmerking voor een WAO-uitkering, maar deze werd per 26 maart 2007 ingetrokken op basis van de vaststelling dat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Eiser was het niet eens met deze beslissing en voerde aan dat zijn medische beperkingen onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. Hij stelde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet adequaat was opgesteld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten, zoals bevestigd door verschillende specialisten. De rechtbank heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de medische rapportages en de argumenten van eiser. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen van het Uwv de medische beperkingen van eiser niet hadden onderschat en dat de intrekking van de WAO-uitkering terecht was. Daarnaast werd het re-integratieplan, opgesteld door re-integratiebedrijf Agens, niet als een besluit in de zin van de Awb aangemerkt, omdat het niet op rechtsgevolg was gericht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond voor de intrekking van de WAO-uitkering, maar gegrond voor het bezwaar tegen het re-integratieplan, omdat dit niet als een besluit kon worden aangemerkt. De rechtbank vernietigde het besluit op bezwaar van 12 december 2007 voor zover dit betrekking had op het re-integratieplan en verklaarde eiser niet-ontvankelijk in zijn bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/230
Uitspraak van de meervoudig kamer van 1 mei 2009
inzake
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. I.H.M. Hest,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
te Amsterdam,
verweerder,
kantoor te Eindhoven,
gemachtigde mr. A. Jansen - van Winden.
Procesverloop
De uitkering van eiser ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25 %, is door verweerder met ingang van 26 maart 2007 ingetrokken.
Voorts heeft verweerder bij brief van 5 april 2007 aan eiser medegedeeld dat hij aan het re-integratietraject kan beginnen conform het door re-integratiebedrijf Agens opgestelde re-integratieplan.
Eiser heeft zowel tegen het besluit tot intrekking van zijn WAO-uitkering als tegen de brief van 5 april 2007 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 12 december 2007 heeft verweerder eisers bezwaar tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering en ook eisers bezwaar tegen de brief van 5 april 2007ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit op bezwaar.
Het beroep is behandeld ter zitting van 21 april 2009, waar eiser is verschenen in persoon vergezeld van een tolk en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Allereerst is aan de orde de vraag of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 26 maart 2007 terecht en op goede gronden heeft vastgesteld op minder dan 15 %, in verband waarmee eisers WAO-uitkering met ingang van deze datum is ingetrokken.
2. De rechtbank gaat uit van de navolgende relevante feiten en omstandigheden.
Op 23 september 2002 is eiser uitgevallen voor zijn werk als kippenvanger wegens urologische klachten (nierstenen) en later ook rugklachten. In verband hiermee is hij met ingang van 22 januari 2004 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25 %. Het dienstverband tussen eiser en zijn werkgever is beëindigd.
3. Blijkens de gedingstukken ligt aan het hier bestreden besluit het standpunt ten grondslag dat eiser met in achtneming van zijn medische beperkingen in staat wordt geacht een aantal geduide functies te kunnen verrichten en met dergelijke arbeid een zodanige verdiencapaciteit te kunnen realiseren dat hij voor minder dan 15 % arbeidsongeschikt moet worden geacht.
4. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat met zijn klachten, zoals daarvan blijkt uit de tijdens de bezwaarfase overgelegde verklaringen van verschillende behandelend specialisten, onvoldoende is rekening gehouden in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Eiser acht zich op een groot aantal aspecten méér beperkt dan door de (bezwaar)verzekeringsarts is aangenomen. Voorts is eiser van mening dat er in de toelichtingen niet toegestane beperkingen zijn opgenomen. Eiser meent dat hij in het geheel niet geschikt is voor geduide functies waarbij hij veel met zijn handen en armen moet werken. Volgens hem is dat in tegenspraak met de informatie van orthopedisch chirurg Besselaar, waaruit blijkt dat eisers klachten reëel zijn en hem hinderen in de activiteiten van het dagelijks leven. Verder heeft eiser gesteld dat de liesbreuk weliswaar ná de datum in geding heeft plaatsgevonden, maar dat niettemin op de datum in geding de daarvan ondervonden beperkingen veel groter waren dan door verweerder aangenomen. Voorts is eiser van mening dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom hij niet het oordeel van de bedrijfsarts H. van Oene-Oprel van Achmea volgt, die in haar ‘werkhervattingsadvies’ van 7 september 2006 stelt dat eiser blijvend is aangewezen op nek- en rugsparende werkzaamheden. Ook heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de verkregen medische informatie van orthopedisch chirurg Besselaar van 10 november 2006 ontoereikend was om een FML op te kunnen baseren. Voor wat betreft het arbeidskundige deel heeft eiser aangevoerd dat zijn opleidingsniveau ten onrechte op niveau 2 is bepaald, omdat verweerder de door eiser gevolgde opleidingen in Turkije te hoog heeft ingeschat. Voorts heeft eiser gesteld dat de signaleringen in het algemeen onvoldoende zijn gemotiveerd en dat zowel de geduide functies als de reservefuncties voor eiser niet passend zijn vanwege met name genoemde overschrijdingen van de belastbaarheid.
Inmiddels is eiser bij afzonderlijk besluit met ingang van 18 juni 2008 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA-uitkering), waarbij verweerder er naar de mening van eiser ten onrechte van uitgaat dat er sprake is van een andere ziekteoorzaak. Dienaangaande is een andere beroepszaak bij de rechtbank aanhangig onder nummer AWB 09/55.
Nu eiser van mening is dat er bij het opstellen van het re-integratieplan onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen zoals hierboven genoemd, meent hij ook dat het re-integratieplan niet in stand kan blijven.
5. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
6. Onder arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken in de zin van de WAO dient te worden verstaan het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van de in aanmerking komende arbeid, resulterend in een relevant inkomensverlies ten opzichte van het inkomen van de zogeheten maatman of maatvrouw.
7. Hieruit volgt dat bij de beantwoording van de vraag of iemand arbeidsongeschikt is twee factoren van belang zijn, te weten:
- of de betrokkene medische beperkingen heeft;
- of en in hoeverre hij als gevolg daarvan geheel of gedeeltelijk buiten staat is zich met daarvoor in aanmerking komende arbeid een inkomen te verwerven.
8. Op grond van de beschikbare gegevens is de rechtbank van oordeel dat de medische beperkingen van eiser tot het verrichten van arbeid niet zijn onderschat. Daartoe overweegt de rechtbank dat deze beperkingen zijn vastgesteld op basis van onderzoek van de verzekeringsarts, bestaande uit een dossieronderzoek, een anamnese, een lichamelijk en (oriënterend) psychisch onderzoek. In zijn rapportage van 10 november 2006 heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat er ten tijde van het spreekuurcontact nog steeds sprake was van dezelfde rugklachten, maar dat daar klachten van de nek, met uitstraling naar de linker arm en hand, zijn bijgekomen. Voor die bijkomende klachten is, na specialistisch onderzoek, ook een organisch substraat aangetoond. Er is door de verzekeringsarts geen evidente psychopathologie geconstateerd. Naast een “aanvraag consult/medebehandeling orthopeed Besselaar aan neuroloog” is er geen informatie van de behandelend sector bij de beoordeling betrokken omdat er voldoende gegevens beschikbaar waren voor een zorgvuldige beoordeling. Conform de bevindingen heeft de verzekeringsarts een FML opgesteld.
9. De bezwaarverzekeringsarts is op basis van een dossierstudie, de hoorzitting en de tijdens de bezwaarfase ingebrachte stukken, tot de conclusie gekomen dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling gehandhaafd kan worden.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding de door de verzekeringsarts vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts voor akkoord bevonden beperkingen voor onjuist te houden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat met alle door eiser aangevoerde medische feiten en beperkingen, zoals deze blijken uit de door hem aangeleverde verklaringen van zijn behandelend specialisten, rekening is gehouden. Met name zijn de door eiser tijdens de bezwaarfase ingebrachte brieven van de orthopedisch chirurg Besselaar, de anesthesioloog Stolker en de neuroloog De Jonge, bij de beoordeling in bezwaar betrokken. Voor wat betreft de liesbreuk heeft de bezwaarverzekeringsarts geconstateerd dat deze weliswaar vóór de datum in geding aanwezig was, maar dat eiser daaraan na de datum in geding is geopereerd en dat eerst daarna is gebleken van een opgelopen letsel aan een lieszenuw. Noch de operatie, noch het opgetreden zenuwletsel waren ten tijde van de datum in geding te voorzien. Wel was in de FML reeds een beperking voor het buigen opgenomen. Voorts had de verzekeringsarts reeds tot afwijkingen in de spierkracht in de linkerarm en linkerhand geconcludeerd en is daarmee in de FML rekening gehouden. De rechtbank heeft geen concrete aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat verweerder de bij eiser op de datum in geding, 26 maart 2007, bestaande beperkingen zou hebben onderschat. Dat eiser méér of anders beperkt is dan door verweerder wordt aangenomen, is niet met medische stukken onderbouwd.
11. Voor zover eiser van mening is dat er een tegenspraak bestaat tussen de door de verzekeringsartsen van verweerder vastgestelde belastbaarheid van eiser en de informatie van orthopedisch chirurg Besselaar, waarin deze stelt dat eisers klachten reëel zijn en hem hinderen bij diens activiteiten in het dagelijks leven, overweegt de rechtbank als volgt. Voornoemde opvatting van de orthopedisch chirurg, die in algemene bewoordingen is geformuleerd, is weergegeven in diens brief van 23 maart 2007 aan de gemachtigde van eiser, waarin door de orthopedisch chirurg expliciet ook is gesteld dat de vraag van gemachtigde, betreffende het al dan niet bestaan van arbeidsongeschiktheid, niet kan worden beantwoord, omdat dit het terrein van de bedrijfsgeneeskundige is. Mede gelet op deze context kan de hiervoor bedoelde opvatting van de orthopedische chirurg Besselaar niet worden aangemerkt als een beredeneerd afwijkend standpunt over de beperkingen of belastbaarheid van eiser, zodat de verzekeringsartsen van verweerder in dezen op hun eigen oordeel mochten varen. De rechtbank verwijst in dit verband naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals die onder meer blijkt uit de uitspraak van 27 juni 2003, LJN: AL1626.
12. Hetzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de stelling van de bedrijfsarts H. van Oene-Oprel van Achmea in het ‘werkhervattingsadvies’ van 7 september 2006, waarin deze stelt dat eiser blijvend is aangewezen op nek- en rugsparende werkzaamheden. Ook hier kan niet gezegd worden dat het hierbij gaat om een beredeneerd afwijkend standpunt over de beperkingen of belastbaarheid van eiser, zodat de verzekeringsartsen van verweerder ook in zoverre op hun eigen oordeel mochten varen.
13. Voor zover eiser heeft gesteld dat de verkregen medische informatie van orthopedisch chirurg A.T. Besselaar van 10 november 2006 ontoereikend was om een FML op te kunnen baseren, overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts weliswaar op bedoelde informatie heeft gewacht alvorens de FML definitief op te stellen, maar dat deze informatie niet als enige ten grondslag ligt aan de opgestelde FML, die is gebaseerd op het verzekeringsgeneeskundig onderzoek als geheel.
14. De rechtbank ziet op grond van het vorenoverwogene geen aanleiding om de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Eisers stelling in beroep, inhoudend dat hij per 18 juni 2008 in aanmerking is gebracht voor een WGA-uitkering, waarbij verweerder naar de mening van eiser ten onrechte uitgaat van een andere ziekteoorzaak, maakt het vorenstaande niet anders. Immers, in casu zijn slechts aan de orde eisers medische beperkingen per 26 maart 2007, waarvan - zoals hiervoor reeds is vermeld - naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden gesteld dat verweerder deze heeft onderschat.
15. De rechtbank komt thans toe aan de beoordeling van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit en overweegt dienaangaande als volgt.
16. Eiser wordt met de vastgestelde beperkingen niet in staat geacht zijn werkzaamheden als kippenvanger te verrichten. Met inachtneming van deze medische beperkingen moet eiser naar het oordeel van de rechtbank evenwel in staat worden geacht de functies te vervullen die op grond van arbeidskundig onderzoek als voor hem geschikte arbeidsmogelijkheden zijn geselecteerd en waarvan zich een overzicht onder de gedingstukken bevindt. Met deze functies (productiemedewerker voedingsmiddelen industrie (SBC-code 111172), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en parkeercontroleur (SBC-code 342022)) kan € 11,18 bruto per uur worden verdiend, hetgeen een mate van arbeidsongeschiktheid oplevert van 13,1 %.
17. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn opleiding te beperkt is voor de geduide functies. Zoals ter zitting is gebleken doelt eiser hiermee op zijn gestelde gebrekkige mondelinge en schriftelijke beheersing van het Nederlands. De rapportage van de arbeidsdeskundige van 19 januari 2007 vermeld dienaangaande dat eisers opleidingsniveau is vastgesteld op niveau 1. Eiser heeft echter de lagere school gevolgd (in Turkije) en vervolgens heeft hij een middenschool gevolgd (in Turkije), in verband waarmee ten minste uit is te gaan van opleidingsniveau 2. Naar aanleiding van eisers beroep heeft verweerder onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 16 juli 2008 dit standpunt gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder van belang geacht dat eiser sinds 1986 in Nederland woont en sedertdien bij diverse bedrijven in diverse functies, waaronder ook de functie van conciërge op een school, werkzaam is geweest. Op grond van de genoten opleiding en werkervaring is zeker te stellen dat het opleidingsniveau van eiser niveau 2 is. Eiser woont 25 jaar in Nederland en is werkzaam geweest in diverse werksituaties waarin hij geconfronteerd is geweest met mondelinge en schriftelijke opdrachten – toelichtingen. Eiser beheerst de Nederlandse taal in voldoende mate voor de geduide functies. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerders standpunt voor onjuist te houden.
18. De rechtbank is niet gebleken dat er in casu sprake is van onvoldoende gemotiveerde signaleringen. De bezwaararbeidsdeskundige is in zijn rapport van 16 juli 2008 onderbouwd ingegaan op de beroepsgronden en heeft deze naar het oordeel van de rechtbank voldoende weerlegd. Daarbij merkt de rechtbank op dat, zo er al gezegd moet worden dat in de FML bij een enkel aspect een zogenoemde beperkende toelichting is opgenomen, de rechtbank in deze arbeidskundige rapportage, in overeenstemming met de jurisprudentie van de CRvB, waaronder de uitspraak van 23 februari 2007, LJN: AZ9153, genoegzaam toegelicht ziet dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor eiser als passend kunnen worden aangemerkt.
19. Uit het vorengaande volgt dat verweerder de bij eiser op en na 26 maart 2007 bestaande mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op minder dan 15 %. Dit betekent dat de uitkering van eiser terecht en op goede gronden met ingang van genoemde datum is ingetrokken.
20. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard voor zover dit betrekking heeft op de intrekking van eisers WAO-uitkering per 26 maart 2007. In verband hiermee zal het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.
21. De rechtbank komt thans toe aan eisers beroep voor zover dit is gericht tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen verweerders brief inzake het re-integratieplan. De rechtbank ziet zich daarbij ambtshalve gesteld voor de vraag of er in casu sprake is van een besluit waartegen op grond van artikel 1:3 juncto artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij verweerder bezwaar kan worden gemaakt.
22. Het door re-integratiebedrijf Agens opgestelde re-integratieplan is tot stand gekomen in overleg met eiser en is door hem voor gezien getekend op 27 februari 2007. Het plan is vervolgens verzonden op 2 maart 2007. Bij brief van 5 april 2007 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat verweerder het plan heeft bekeken en dat verweerder vindt dat het plan goed aansluit bij eisers wensen en mogelijkheden. In deze brief is verder aangegeven dat dit betekent dat eiser met het re-integratietraject kan gaan beginnen, welk traject een aantal verplichtingen met zich meebrengt.
23. Krachtens artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
24. Ingevolge artikel 1:1 van de Awb wordt onder bestuursorgaan verstaan
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
25. Op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) heeft het Uwv tot taak uitvoering te geven aan de wettelijke arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, de wettelijke ziekengeldverzekering, de wettelijke werkloosheidsverzekering, de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschikheidscriteria, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Toeslagenwet, alsmede wetten die de uitvoering van deze wetten beheersen, voorzover die uitvoering niet bij of krachtens enige wet aan anderen is opgedragen.
26. Op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet SUWI, voor zover hier van belang, heeft het Uwv tot taak te bevorderen, dat personen die recht hebben op een uitkering op grond van de wetten als bedoeld in onderdeel a, worden ingeschakeld in het arbeidsproces.
27. Ingevolge artikel 30a, eerste lid, van de Wet SUWI stelt het Uwv, nadat het recht op een uitkering op grond van de wetten als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel a, uitgezonderd de wettelijke ziekengeldverzekering, is vastgesteld, indien gelet op de aard van de uitkering de taak, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel b, wordt uitgevoerd, in samenspraak met de uitkeringsgerechtigde een re-integratievisie vast waarin de verplichtingen en rechten van de uitkeringsgerechtigde zijn vermeld.
Indien de re-integratievisie daartoe aanleiding geeft, laat het Uwv op grond van artikel 30a, derde lid, van de Wet SUWI ten behoeve van de uitkeringsgerechtigde, bedoeld in het eerste lid, een plan gericht op behoud en verkrijging van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid en inschakeling in arbeid opstellen door een re-integratiebedrijf.
Ingevolge het vierde lid van artikel 30a van de Wet SUWI worden in het re-integratieplan verplichtingen en rechten van de uitkeringsgerechtigde vermeld voor zover die niet in de re-integratievisie zijn vermeld.
28. De rechtbank stelt allereerst vast dat het re-integratieplan in opdracht van verweerder is opgesteld door re-integratiebedrijf Agens, dit conform artikel 30a, derde lid, van de Wet SUWI. Vaststaat dat re-integratiebedrijf Agens niet is aan te merken als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb. Reeds in verband hiermee kan het re-integratieplan op zichzelf bezien niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Echter, door middel van de brief van 5 april 2007 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat het opgestelde re-integratieplan de basis vormt voor het door eiser te volgen re-integratietraject. Naar het oordeel van de rechtbank is de betekenis van verweerders brief van 5 april 2007 daarin gelegen dat verweerder het door Agens opgestelde re-integratieplan overneemt in die zin dat dit plan ten grondslag wordt gelegd aan het re-integratietraject en aldus - mede - de basis vormt voor de uit dit traject voor eiser voortvloeiende rechten en plichten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er ten gevolge van de brief van 5 april 2007 sprake is van een aan bestuursorgaan, namelijk verweerder, toe te rekenen re-integratieplan, zodat er in zoverre geen beletsel meer is om dit plan aan te merken als een besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt. De rechtbank tekent daarbij aan dat het vorenstaande met zich brengt dat de aanvang van de bezwaartermijn wordt bepaald door verweerders brief van 5 april 2007 en niet door de datum van verzending van het door Agens opgestelde plan op 2 maart 2007.
29. Voor de beantwoording van de vraag of het re-integratieplan, zoals dit thans voorligt, ook daadwerkelijk is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, dient vervolgens te worden bezien of er sprake is van een publiekrechtelijke rechtshandeling. Onder rechtshandeling wordt verstaan een door een bestuursorgaan verrichte handeling die op rechtsgevolg is gericht.
30. Van rechtsgevolg is sprake indien er een verandering optreedt in de bestaande rechten of verplichtingen van een of meer rechtssubjecten of wanneer verandering optreedt in de juridische status van een persoon of object of wanneer een rechtssubject in het leven wordt geroepen dan wel wanneer het bestaan van zekere rechten, verplichtingen, bevoegdheden of status bindend wordt vastgesteld. In dat verband dient bij een re-integratieplan te worden nagegaan of daarin verplichtingen en rechten van de uitkeringsgerechtigde zijn vermeld die niet reeds uit de wet of uit de re-integratievisie voortvloeien. De rechtbank wijst daarbij op artikel 30a, vierde lid, van de Wet SUWI.
31. Ten aanzien van het thans voorliggende re-integratieplan oordeelt de rechtbank dat, zo er al sprake is van rechten en verplichtingen voor eiser, deze thans nog te weinig concreet zijn om te kunnen oordelen dat het plan op rechtsgevolg is gericht. Enerzijds blijkt uit het plan dat er sprake is van een omschrijving van de dienstverlening aan eiser en van afspraken over activiteiten die eiser gaat verrichten. Anderzijds is echter in het plan vermeld dat in afwachting van eisers operatie het traject slechts zal worden opgestart met in beginsel zeer minimale inspanningen totdat eiser weer in staat is om deel te nemen aan het arbeidsproces. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat het re-integratieplan, zoals dat in zijn huidige vorm voorligt, een verandering brengt in de tussen eiser en verweerder bestaande rechtsverhouding. Nu het re-integratieplan dientengevolge niet op rechtsgevolg is gericht, is er geen sprake van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
32. Het vorenstaande brengt met zich dat verweerder eiser ten onrechte in zijn bezwaar tegen de brief van 5 april 2007 inzake het re-integratieplan heeft ontvangen. Dit brengt met zich dat het beroep in zoverre gegrond is en dat het besluit op bezwaar in zoverre dient te worden vernietigd.
33. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien en eiser niet-ontvankelijk verklaren in zijn bezwaar tegen de brief van 5 april 2007 inzake het re-integratieplan.
34. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,-;
• wegingsfactor 1.
35. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 39,- dient te worden vergoed.
36. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond voor zover dit betrekking heeft op de intrekking van eisers WAO-uitkering;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- verklaart het beroep gegrond voor zover dit betrekking heeft op de brief van 5 april 2007 inzake het re-integratieplan;
- vernietigt het besluit op bezwaar van 12 december 2007 voor zover dit betrekking heeft op eisers bezwaar tegen de brief van 5 april 2007 inzake het re-integratieplan;
- verklaart het door eiser gemaakte bezwaar tegen de brief van 5 april 2007 inzake het re-integratieplan niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier;
- gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 39,- te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters, mr. G.H. de Heer- Schotman en mr. A. Horst als rechters in tegenwoordigheid van R.G. van der Korput als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2009.
De griffier is buiten staat om de uitspraak te ondertekenen.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschriften verzonden: