vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
zaaknummer / rolnummer: 182866 / HA ZA 08-2094
1. [eiseres sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. J.E.M. van den Muyzenberg-van Zoelen,
de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Cuijk,
gedaagde,
advocaat mr. Ph.C.M. van der Ven.
Partijen zullen hierna [eisers] en Coöperatieve Rabobank U.A. genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 januari 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 8 april 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
[eisers] heeft op 4 april 2007 een koop/aannemingsovereenkomst gesloten met Hofmans Wonen BV (hierna: Hofmans). [eisers] heeft een perceel grond van Hofmans gekocht en heeft haar opdracht gegeven daarop een woning te bouwen.
2.2. Op 24 april 2008 heeft Coöperatieve Rabobank U.A. ten gunste[eiseres sub 1]sers] een bankgarantie afgegeven “Tot zekerheid voor de richtige nakoming van diens verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst betreffende het aangenomen werk: [….]”.
Het maximumbedrag van de bankgarantie is € 16.934,08.
2.3. Coöperatieve Rabobank U.A. heeft zich op grond van de bankgarantie verbonden maximaal genoemd bedrag “op eerste schriftelijk verzoek van de opdrachtgever en tegen overlegging van de hierna onder a of b of c te noemen documenten aan hem te voldoen, indien naar de mening van de opdrachtgever de aannemer zijn verplichtingen niet of niet geheel is nagekomen. Het vorenbedoeld beroep op de bankgarantie dient vergezeld te gaan van:
a. een afschrift van een aan de aannemer gerichte bij aangetekende brief verzonden ingebrekestelling, waarvan de verzenddatum tien of meer werkdagen is verstreken, tezamen met een verklaring van de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland, waaruit blijkt dat de aannemer terzake niet binnen 10 werkdagen na de verzenddatum van de bedoelde ingebrekestelling bij vermelde Raad een spoedgeschil aanhangig heeft gemaakt, of
b. een arbitraal vonnis, waaruit blijkt dat de aannemer in het ongelijk is gesteld, of
c. een verklaring van de aannemer, waaruit blijkt dat deze de vordering van de opdrachtgever erkent.”
2.4. Ten aanzien van het einde van de bankgarantie is bepaald:
“Deze bankgarantie vervalt indien:
- drie maanden zijn verstreken na het tijdstip van de oplevering, tenzij de opdrachtgever de notaris [rb.: die als bewaarder van de bankgarantie is aangewezen] voordien schriftelijk meedeelt dat hij van de in artikel 6:262 BW toegekende bevoegdheid gebruik wenst te maken; of
- de opdrachtgever schriftelijk instemt met het vervallen van deze garantie; of
- bij een tussen aannemer en opdrachtgever gewezen bindende uitspraak is beslist dat deze garantie niet of niet langer gerechtvaardigd is.”
2.5. Op grond van de koop/aannemingsovereenkomst had de woning op 22 februari 2008 opgeleverd moeten worden. Vóór de oplevering heeft [eisers] de woning doorverkocht aan derden. De eerste oplevering heeft op 6 mei 2008 plaatsgevonden.
2.6. Bij brief van 11 juli 2008 heeft [eisers] aanspraak gemaakt op een boete wegens te late oplevering.
2.7. Bij brief van 5 augustus 2008 heeft de Raad van Arbitrage[eisers] laten weten dat er bij haar geen geschil aanhangig was tussen Hofmans en [eisers].
2.8. Op 7 augustus 2008 is schriftelijk een beroep gedaan op de bankgarantie onder overlegging van (afschriften van) de brieven van 11 juli en 5 augustus 2008. Het verzoek om tot uitbetaling van de bankgarantie over te gaan is alleen door [eiseres sub 1] ondertekend.
2.9. Op 27 augustus 2008 heeft Coöperatieve Rabobank U.A. het verzoek om tot uitbetaling over te gaan bij faxbrief afgewezen.
2.10. De kopers van de woning van [eisers] hebben na de tweede oplevering op 15 september 2008 schriftelijk verklaard dat Hofmans aan haar verplichtingen heeft voldaan;
[eisers] vordert samengevat - veroordeling van Coöperatieve Rabobank U.A. tot betaling van EUR 16.943,08, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. Coöperatieve Rabobank U.A. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. In dit geding gaat het om het antwoord op de vraag of Coöperatieve Rabobank U.A. over dient te gaan tot uitbetaling van de bankgarantie. [eisers] stelt dat Coöperatieve Rabobank U.A. verplicht is tot uitbetaling over te gaan. Coöperatieve Rabobank U.A. bestrijdt dat standpunt.
4.2. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (o.a. HR 26 maart 2004, NJ 2004, 309) is gelet op het karakter van een bankgarantie als de onderhavige en de functie die dergelijke garanties in het handelsverkeer vervullen, en gelet op de positie van de bank die zowel de belangen van degene die de opdracht gaf tot het stellen van de garantie, als van degene te wiens gunste de garantie is gesteld, in het oog moet houden, een strikte toepassing door de bank van de in de garantie gestelde voorwaarden geboden. De betalingsverplichting die uit de bankgarantie voortvloeit is dan ook een eigen verplichting van de bank en wordt beheerst door de voorwaarden in de bankgarantie. Bij de uitleg van de bankgarantie dient naar het oordeel van de rechtbank in beginsel geabstraheerd te worden van de achterliggende verhouding tussen opdrachtgever (Hofmans) en begunstigde [eisers]). Of een bankgarantie voor de uitgevende bank beroep op de achterliggende overeenkomst al dan niet uitsluit, moet van geval tot geval worden beslist door na te gaan welke zin betrokkenen in de gegeven omstandigheden over en weer aan de bewoordingen van de garantie mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (vgl. HR 25 september 1998, NJ 1998, 892).
4.3. In rechte staat vast, dat het beroep op de bankgarantie niet vergezeld is gegaan van de onder b en c van de bankgarantie genoemde bescheiden. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of [eisers] bij het beroep op de bankgarantie voldaan heeft aan het vereiste genoemd onder a van de bankgarantie. Coöperatieve Rabobank U.A. betwist met name dat de meegezonden brief van 11 juli 2008 een ingebrekestelling bevat. De rechtbank volgt Coöperatieve Rabobank U.A. daarin niet. In de brief van 11 juli 2008 is aanspraak gemaakt op een contractuele vertragingsboete en heeft [eisers] Hofmans een termijn van 10 dagen gesteld om tot betaling van die boete over te gaan. Derhalve is sprake van een schriftelijke aanmaning waarbij Hofmans een (naar het oordeel van de rechtbank:) redelijke termijn is gesteld. Daarmee voldoet de brief van 11 juli 2008 aan de vereisten die aan een ingebrekestelling moeten worden gesteld.
4.4. Coöperatieve Rabobank U.A. heeft voorts aangevoerd, dat de bankgarantie voor een bepaald doel is gesteld, te weten voor de kosten van herstel van gebreken. Coöperatieve Rabobank U.A. heeft hiervoor verwezen naar het bepaalde in artikel 7:768 BW en de toepasselijke voorwaarden neergelegd in de artikelen 14 a en 14b van de Algemene Voorwaarden voor de Koop-/Aannemingsovereenkomst voor Eensgezinshuizen (dagvaarding, productie 2). De rechtbank stelt vast, dat deze bepalingen betrekking hebben op de achterliggende verhouding tussen Hofman en [eisers). Van die verhouding dient echter in beginsel geabstraheerd te worden. Van omstandigheden die er toe zouden nopen in het onderhavige geval van dat uitgangspunt af te wijken, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Voor het meer in het bijzonder ter comparitie door Coöperatieve Rabobank U.A. ingenomen standpunt dat de bankgarantie wordt ingekaderd door de aannemingsovereenkomst waaraan zij is gekoppeld, is in de tekst van de bankgarantie zelf (dagvaarding, productie 4) geen steun te vinden, althans niet in die zin dat een gebrekkige nakoming van de overeenkomst in de zin van te late oplevering niet onder de bankgarantie zou vallen. Zoals onder de vaststaande feiten is vermeld, strekt de bankgarantie blijkens haar tekst “Tot zekerheid voor de richtige nakoming van diens verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst betreffende het aangenomen werk: […]”.
Daarin staat niet te lezen dat de bankgarantie slechts strekt tot zekerheid voor de nakoming van herstelwerkzaamheden. Voorts blijkt uit de tekst van de bankgarantie dat voor het antwoord op de vraag of Hofmans haar verplichtingen is nagekomen de mening[eiseres sub 1]sers] bepalend is. Er staat immers: “indien naar de mening van de opdrachtgever de aannemer zijn verplichtingen niet of niet geheel is nagekomen.” Ook hier is geen beperking tot herstelwerkzaamheden geformuleerd. Voorts is gesteld noch gebleken dat Coöperatieve Rabobank U.A.[eisers] heeft meegedeeld, dat de bankgarantie slechts voor herstelkosten zou gelden. Het standpunt van Coöperatieve Rabobank U.A.[eisers] de bankgarantie op oneigenlijke gronden is ingeroepen ontbeert dan ook een deugdelijke feitelijke grondslag.
4.5. Het verweer van Coöperatieve Rabobank U.A. dat het betalingsverzoek alleen is ingediend door mevrouw [eiseres sub 1] en [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] uit hoofde van de bankgarantie slechts gezamenlijk een betalingsverzoek kunnen doen faalt. Juist is dat alleen mevrouw [eiseres sub 1] het verzoek heeft ondertekend. Het verzoek is echter in de “wij-vorm” gesteld en bovendien is gevraagd om overmaking naar de gezamenlijke bankrekening[eiseres sub 1]sers]. Ook indien niet vast zou komen te staan dat, zoals mevrouw [eiseres sub 1] ter comparitie heeft verklaard en Coöperatieve Rabobank U.A. bij gebrek aan wetenschap heeft betwist, de brief waarbij het betalingsverzoek is gedaan haar op het kantoor van Coöperatieve Rabobank U.A. door een met name genoemde medewerker is gedicteerd en deze gezegd heeft dat alles zo in orde was, heeft Coöperatieve Rabobank U.A. redelijkerwijs moeten begrijpen, dat het betalingsverzoek mede namens de heer [eiser sub 2] is gedaan. In zoverre is de situatie hier dan ook anders dan in het arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 18 april 2006 (LJN: AW9434) waar Coöperatieve Rabobank U.A. zich op beroept.
4.6. Blijkens haar tekst vervalt de bankgarantie voor zover hier van belang als “drie maanden zijn verstreken na het tijdstip van de oplevering, tenzij de opdrachtgever de notaris voordien schriftelijk meedeelt dat hij van de in artikel 6:262 BW toegekende bevoegdheid gebruik wenst te maken”. Niet in geschil is dat de bankgarantie op 6 augustus 2008 zou vervallen. Vast staat echter[eiseres sub 1]sers] bij brief van 5 augustus 2008 bij de notaris een beroep heeft gedaan op opschorting in de zin van artikel 6:262 BW. Of dit beroep terecht (standpunt [eisers]) of ten onrechte (standpunt Coöperatieve Rabobank U.A.) is gedaan is naar het oordeel van de rechtbank in het kader van de beoordeling van de plicht tot uitbetaling van de bankgarantie niet relevant. Voldoende is dat [eisers] aan de notaris kenbaar heeft gemaakt dat zij van de opschortingsbevoegdheid gebruik wilde maken. Nu [eisers] dat vóór het vervallen van de termijn van drie maanden heeft gedaan, is de bankgarantie anders dan Coöperatieve Rabobank U.A. heeft betoogd niet vervallen.
4.7. De slotsom is dat de vordering strekkende tot uitbetaling van de bankgarantie zal worden toegewezen. Hetgeen Coöperatieve Rabobank U.A. overigens heeft aangevoerd, is onvoldoende om de rechtbank tot een ander oordeel te brengen. De over het bedrag van de bankgarantie gevorderde rente zal eveneens worden toegewezen. Daarbij is in aanmerking genomen dat Coöperatieve Rabobank U.A. hiertegen geen specifiek verweer heeft gevoerd. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eisers] heeft onvoldoende onderbouwd dat andere kosten zijn gemaakt dan ter instructie van de zaak.
4.8. Coöperatieve Rabobank U.A. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,44
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 395,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.384,44
5.1. veroordeelt Coöperatieve Rabobank U.A. om aan [eisers] te betalen een bedrag van EUR 17.148,62 (zeventienduizendhonderdachtenveertig euro en tweeënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW daarover vanaf 21 oktober 2008 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt Coöperatieve Rabobank U.A. in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op EUR 1.384,44, te betalen binnen veertien dagen vanaf de betekening van dit vonnis en – voor het geval voldoening niet binnen bedoelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het verstrijken van die termijn tot de dag van volledige betaling,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.B. van Daalen en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2009.