vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/825030-09
Datum uitspraak: 06 mei 2009
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 april 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 maart 2009.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 januari 2009 te Helmond, in elk geval in Nederland, met
het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
schroevendraaier, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht)
A. hij op of omstreeks 16 januari 2009 te Helmond ter uitvoering van zijn
voornemen om wederrechtelijk binnen te dringen in een woning, te weten de
woning gelegen aan [adres1] , in gebruik een ander of anderen dan
bij verdachte, getracht heeft (met behulp van een schroevendraaier) (een)
ra(a)m(en) en/of een deur van die woning open te breken, terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 138 jo. 45 van het Wetboek van Strafrecht)
B. hij op of omstreeks 16 januari 2009 te Helmond opzettelijk
en wederrechtelijk (een) raamkozijn(en) en/of deurkozijn(en) en/of (een)
ra(a)m(en) en/of een deur, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele
toebehorende aan Woningbouwvereniging [naam woningbouwvereniging], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar
gemaakt;
(artikel 350 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 30 mei 2008 te Eindhoven met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer paar schoenen, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf1], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht)
(gevoegde zaak met parketnummer 01-832128-08)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 mei 2008 te Eindhoven ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening weg te nemen een of meer paar schoenen, geheel of ten dele
toebehorende aan [bedrijf1], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, met dat oogmerk de/het beveiligingslabel(s) van die schoenen
heeft losgeknipt en/of schoenen achter zijn jas heeft gestopt, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 310 juncto artikel 45 Wetboek van Strafrecht)
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en/of aangevuld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2A en onder feit 3 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht voor wat betreft feit 2 onder A niet bewezen dat er sprake is van huisvredebreuk, omdat uit de aangifte duidelijk blijkt dat de bewoners zijn verhuisd en de woning op 16 januari 2009 feitelijk niet meer als woning in gebruik was.
Voor wat betreft feit 3 primair is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een voltooide diefstal omdat verdachte, zoals uit de aangifte en de verklaring van verdachte blijkt, de schoenen weer heeft teruggelegd in de doos toen zijn handelen werd opgemerkt, nadat hij de beveiligingslabels heeft doorgeknipt en de schoenen onder zijn jas heeft gestopt.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
De bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn:
1. Het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Helmond Centrum, met registratienummer 2009009252, afgesloten op 2 maart 2009, aantal doorgenummerde bladzijden: 39 (hierna verder genoemd PV).
2. Het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Eindhoven Woensel Noord, met dossiernummer PL2209/08-006783, afgesloten op 21 juli 2008, aantal doorgenummerde bladzijden: 10 (hierna verder genoemd PV2).
3. De verklaring van verdachte zoals deze is afgelegd ter terechtzitting van 22 april 2009.
Gelet op de aangifte1 en de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting acht de rechtbank feit 3 subsidiair wettig en overtuigend bewezen zoals hieronder is vermeld.
Ten aanzien van feit 1:
Vaststaande feiten.
Op 16 januari 2009 heeft verdachte bij [slachtoffer1] te Helmond zonder toestemming een schroevendraaier weggenomen2.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, omdat zowel uit de aangifte en de verklaring van verdachte blijkt dat [slachtoffer1] geen toestemming heeft gegeven aan verdachte om de schroevendraaier mee te nemen.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte voert aan dat hij de schroevendraaier heeft meegenomen om een kraakpand open te breken. Verdachte heeft niet gevraagd aan [slachtoffer1] of hij de schroevendraaier mocht lenen, omdat deze dan zou weigeren. Verdachte heeft de schroevendraaier niet opzettelijk weggenomen, hij heeft de schroevendraaier geleend.
Het oordeel van de rechtbank.
In zijn aangifte3 verklaart [slachtoffer1] dat hij aan [verdachte] geen toestemming heeft gegeven om zijn schroevendraaier mee te nemen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de schroevendraaier zonder toestemming van [slachtoffer1] heeft meegenomen, maar dat hij de schroevendraaier alleen wilde lenen.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van wederrechtelijke toe-eigening, nu is gebleken dat verdachte geen toestemming had om de schroevendraaier mee te nemen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 16 januari 2009 te Helmond met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een schroevendraaier toebehorende aan [slachtoffer1].
Ten aanzien van feit 2 onder B:
Vaststaande feiten.
Op 16 januari 2009 heeft verdachte geprobeerd met een schroevendraaier twee ramen van het pand gelegen aan [adres1] toebehorende aan Woningbouwvereniging [naam woningbouwvereniging] open te breken. Hierdoor is braakschade ontstaan4.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, omdat zowel uit de bevindingen van de politie en de verklaring van verdachte blijkt dat er braakschade was aan de raamkozijnen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging voert aan dat verdachte ook van het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat in de aangifte geen melding wordt gedaan van beschadiging van de raamkozijnen die door aangever is waargenomen.
Het oordeel van de rechtbank.
In het proces-verbaal bevindingen5 verklaart verbalisant [verbalisant1] dat hij op 16 januari 2009 aan de achterzijde van het pand aan [adres1] zag dat bij het raam meerdere verse braaksporen zaten aan de onderzijde van het bovenraam. Op zowel het linker- en rechter bovenraam zaten verse braaksporen vermoedelijk afkomstig van een werktuig. Verdachte droeg een schroevendraaier bij zich. Verbalisant [verbalisant1] zag dat de bekbreedte van de schroevendraaier op het eerste oog overeen kwam met de verse indrukken gemaakt in de kozijnen. Verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij geprobeerd heeft twee ramen open te breken en dat hierdoor een beetje braakschade is ontstaan. Gelet op de bevindingen van de politie en de verklaring van verdachte is de rechtbank, ondanks dat in de aangifte niet wordt gesproken over braakschade, van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat verdachte de raamkozijnen opzettelijk heeft beschadigd.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 16 januari 2009 te Helmond, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een schroevendraaier, toebehorende aan [slachtoffer1].
2B.
op 16 januari 2009 te Helmond opzettelijk en wederrechtelijk raamkozijnen, toebehorende aan Woningbouwvereniging [naam woningbouwvereniging], heeft beschadigd.
3.
Subsidiair:
op 30 mei 2008 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een paar schoenen, toebehorende aan [bedrijf1], met dat oogmerk de beveiligingslabels van die schoenen heeft losgeknipt en de schoenen onder zijn jas heeft gestopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 38m, 38n, 38p, 45, 57, 63, 310, 350.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt dat vanwege het feit dat verdachte een veelpleger is en kort na een veroordeling weer in de fout is gegaan, de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders de enige passende strafmodaliteit is. Verdachte wil graag in de medische heroïnebehandeling, maar dit is intensief onderzocht en verdachte komt hiervoor niet in aanmerking. Het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders zorgt voor een kader waarbinnen verdachte aan zijn verslaving kan werken en strekt tot beveiliging van de maatschappij.
De officier van justitie vordert vrijspraak ten aanzien van feit 2 onder A en feit 3 primair. Ten aanzien van feit 1, feit 2B en feit 3 subsidiair vordert de officier van justitie oplegging van de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging voert aan dat een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte. Cliënt stelt zich op het standpunt dat hij geen medewerking wil verlenen aan een eventuele op te leggen maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. De verdediging is van mening dat dan geen behandeling kan plaatsvinden en dat het voorkomen van recidive niet gerealiseerd kan worden. Hierdoor is het tweede deel van de doelstelling van de maatregel, namelijk het beëindigen van de recidive van cliënt, niet mogelijk. In het vonnis van deze rechtbank van 5 januari 2009 inzake cliënt heeft de rechtbank mede om deze reden de maatregel niet opgelegd. Tevens is er op basis van de rapportage van Novadic-Kentron nog steeds onduidelijkheid of een medische heroïnebehandeling ook werkelijk binnen het kader van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders kan worden gerealiseerd.
De verdediging is van mening dat het hier slechts geringe feiten betreft die een dergelijke zware maatregel als de ISD niet rechtvaardigen. Indien aan cliënt een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt opgelegd, waaraan hij geen medewerking wil verlenen, dan is er geen sprake van een maatregel maar van een verkapte gevangenisstraf voor de duur van twee jaar.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft kennis genomen van een voorlichtingsrapport omtrent verdachte van Novadic-Kentron Eindhoven d.d. 17 april 2009.
Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
“Op 16-jarige leeftijd kwam betrokkene in aanraking met heroïnegebruik. Op 17-jarige leeftijd kwam daar het cocaïnegebruik bij. Betrokkene is in de loop der jaren verschillende keren opgenomen geweest binnen diverse verslavingsklinieken en geeft aan dat geen van deze opnames heeft geresulteerd tot een blijvend abstinentie van middelengebruik. Er is overwogen door de justitieel case-manager van Novadic-Kentron om betrokkene aan te melden bij de medische heroïnebehandeling van Novadic-Kentron. Betrokkene voldeed echter niet aan de criteria, waardoor hij niet kon worden aangemeld. Betrokkene staat te boek als een zogenaamde geprioriteerde veelpleger en komt in aanmerking voor de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders . Betrokkene heeft eerder de maatregel opgelegd gekregen en wilde toen niet meewerken.
Naar aanleiding van de uitkomsten van de RISc bestaat er een hoge kans op recidive. Betrokkene heeft nog geen geslaagde behandeling gehad voor zijn verslavingsproblemen waarmee de hoge kans op recidive blijft bestaan. Naast de medische heroïnebehandeling, waarvoor betrokkene niet in aanmerking komt, kan gedacht worden aan het stabiliseren op methadon eventueel met aanvullende medicatie. Het traject en plan van aanpak kan binnen een eventueel opgelegde maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders uitgevoerd worden. Een justitieel kader als een reclasseringstoezicht is in het verleden niet voldoende gebleken en daarom is een fors justitieel kader wenselijk. In de inrichting zal voortdurend getracht worden betrokkene te motiveren alsnog mee te werken aan een plan wat leidt tot resocialisatie. Wij zijn van mening dat betrokkene de leefgebieden zoals omschreven in deze rapportage zal moeten aanpakken om recidive te voorkomen. Wij willen de rechtbank in overweging geven om betrokkene de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op te leggen, waarin betrokkene in een justitieel kader kan werken aan voornoemde probleemgebieden en tevens criminogene factoren”.
De door verdachte begane feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Verdachte is in de vijf jaar voorafgaand aan de door hem begane feiten veelvuldig (tenminste driemaal) terzake misdrijven onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. Het bewezenverklaarde is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. De rechtbank overweegt dat dit niet geldt voor het feit onder 3. De rechtbank neemt echter in beschouwing dat dit feit ook mee had kunnen worden genomen met de vorige beslissing van de rechtbank. Voorts moet er, mede gelet op voormelde rapportage, ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom misdrijven zal begaan. De veiligheid van goederen eist het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, waartoe wordt verwezen naar het feit dat verdachte telkenmale nieuwe strafbare feiten pleegt en de frequente oplegging van vrijheidsstraffen hem daarvan kennelijk niet weerhoudt.
De rechtbank overweegt dat ter zake verdachte is voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht stelt aan het opleggen van de maatregel tot plaatsing van een verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders.
De rechtbank is op zich van oordeel dat de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders van groot belang is, zowel voor de maatschappij als voor verdachte zelf, nu de maatregel er mede toe strekt een bijdrage te leveren aan de oplossing van de verslavingsproblematiek en de problemen ter zake de in het rapport genoemde leefgebieden.
De rechtbank is van oordeel dat het onvoorwaardelijk opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders een uiterst middel is.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven er alles aan te zullen doen om zijn verslaving beheersbaar te krijgen en om in aanmerking te komen voor de medische heroïnebehandeling. De rechtbank wil verdachte een laatste kans geven om aan zijn verslaving te werken.
De rechtbank zal - gelet op het verhandelde ter terechtzitting - bepalen dat de maatregel niet zal worden tenuitvoergelegd, mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken en de hierna te melden bijzondere voorwaarden naleeft ter bescherming van de veiligheid van goederen.
De rechtbank staat voor dat verdachte zich met hulp van Novadic-Kentron of een soortgelijke verslavingsinstelling maximaal inzet om zijn verslaving beheersbaar te maken, zodat de samenleving niet bij voortduring geconfronteerd wordt met strafbare feiten gepleegd door verdachte.
De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij is het van groot belang dat de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren zal opleggen. Mocht de thans voorwaardelijk op te leggen maatregel op enig moment tenuitvoergelegd moeten worden, dan acht de rechtbank het van groot belang dat de maximale termijn van 2 jaar kan worden benut en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering zal worden gebracht op de duur van de maatregel.
T.a.v. feit 2 onder A en feit 3 primair:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en
overtuigend bewezen.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 2 onder B:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen
T.a.v. feit 3 subsidiair:
poging tot diefstal
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3 subsidiair:
Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar
voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
met de algemene voorwaarde:
dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt
aan een strafbaar feit
en de bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich gedurende voornoemde proeftijd zal gedragen naar de
aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland
(Novadic-Kentron), Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te
's-Hertogenbosch, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht, ook als dat
inhoudt een ambulante behandeling bij de GGzE of een soortgelijke instelling
- dat veroordeelde zich maximaal inzet om zijn verslaving beheersbaar te
maken, met hulp van bovenstaande instelling
Verleent aan de Reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14d
van het Wetboek van Strafrecht.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met
ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. K. Visser en mr. A.M.R. van Ginneken, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 6 mei 2009.
1 Aangifte PV2, p. 4-5
2 Verklaring verdachte ter terechtzitting, aangifte [slachtoffer1], PV, p. 21
3 Aangifte [slachtoffer1], PV, p. 21
4 Verklaring verdachte ter terechtzitting, proces-verbaal bevindingen, PV, p. 31-32, aangifte (PV, p. 26-27)
5 Proces-verbaal bevindingen, PV, p. 31-32