ECLI:NL:RBSHE:2009:BI2328

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/4130
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.H.B.M. Potters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld op basis van benadelingshandeling na beëindiging dienstverband

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 2 april 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.T.J. Poell, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door A.G. Lavrijsen. Eiser was sinds 26 maart 1993 in dienst bij GPB Bouw B.V. en is op 6 september 2006 arbeidsongeschikt geraakt. Na een periode van ziekte heeft eiser in onderling overleg met zijn werkgever een vaststellingsovereenkomst getekend, waarbij zijn dienstverband per 1 juni 2008 werd beëindigd. Eiser had recht op loondoorbetaling, maar het Uwv weigerde hem ziekengeld op grond van een vermeende benadelingshandeling, omdat hij zijn dienstverband had beëindigd terwijl hij ziek was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen benadelingshandeling heeft gepleegd, omdat hij recht had op loondoorbetaling na de beëindiging van zijn dienstverband. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht, maar op onjuiste gronden, ziekengeld had geweigerd. De rechtbank heeft het besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, wat betekent dat eiser geen recht had op ziekengeld, maar dat de weigering op onjuiste gronden was gebaseerd. Eiser heeft recht op vergoeding van zijn griffierecht en de proceskosten zijn vastgesteld op € 322,00.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 25 maart 2009, waar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, maar verweerder was vertegenwoordigd. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, waaronder de Ziektewet, in haar overwegingen betrokken en geconcludeerd dat er geen sprake was van een benadelingshandeling, omdat eiser recht had op loondoorbetaling. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de wet en de bescherming van werknemersrechten in situaties van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/4130
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2009
inzake
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. J.T.J. Poell,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde A.G. Lavrijsen
werkzaam bij het Uwv-kantoor te Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2008 heeft verweerder, naar aanleiding van de ten aanzien van eiser gedane ziekmelding per 6 september 2006, besloten eiser met ingang van 1 juni 2008 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) te weigeren, omdat eiser een benadelingshandeling in de zin van de ZW heeft gepleegd.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 5 november 2008 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 25 maart 2009, waar eiser en zijn gemachtigde met voorafgaand bericht niet zijn verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of verweerder terecht en op goede gronden heeft geweigerd aan eiser een ZW-uitkering te verstrekken wegens het plegen van een benadelingshandeling door eiser.
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
Eiser was sinds 26 maart 1993 in dienst bij GPB Bouw B.V. als metselaar. Op 6 september 2006 is eiser uitgevallen wegens arbeidsongeschiktheid. Terugkeer in eisers eigen werk bleek niet mogelijk en passend ander werk bij GPB Bouw B.V. was niet voorhanden. Via IBN arbeidsre-integratie ( hierna: IBN) is eiser al snel gaan werken bij Pantijn Wonen, zij het met een WSW-indicatie. Na enige tijd kon eiser rechtstreeks bij IBN in dienst treden, van welke gelegenheid eiser gebruik wilde maken. Eiser had echter nog een dienstverband met GPB Bouw B.V.. In onderling overleg is tussen eiser en GPB Bouw B.V. een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2008 werd beëindigd. Daarbij is onder meer overeengekomen dat de GPB Bouw B.V. op basis van de CAO voor de Bouwnijverheid aan eiser de bruto aanvulling van 30% over de periode van 6 september 2007 tot en met 31 augustus 2008 betaalt. Bovendien wordt eisers salaris bij IBN en/of inlener aangevuld door GPB Bouw B.V. over de periode van 1 juni 2008 tot en met 31 augustus 2008. Op een onbekende datum heeft eisers voormalige werkgever, GPB Bouw B.V., eiser per 6 september 2006 ziek gemeld bij verweerder.
3. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser een benadelingshandeling heeft gepleegd, in verband waarmee het ziekengeld op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW wordt geweigerd. Eiser heeft op 20 mei 2008 een vaststellingsovereenkomst getekend, waarmee met de voormalige werkgever is overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2008 met wederzijds goedvinden eindigt. Door het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst was de voormalige werkgever niet langer gehouden aan eiser het loon door te betalen gedurende 104 weken vanaf de eerste ziektedag. Wanneer eiser de vaststellingsovereenkomst niet had ondertekend had eisers voormalige werkgever tot 5 september 2008 het loon moeten doorbetalen en was een beroep op de ZW niet aan de orde geweest. Eiser heeft dan ook een benadelingshandeling gepleegd en dientengevolge wordt eiser met ingang van 1 juni 2008 het ziekengeld geweigerd.
4. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en is, kort samengevat, van mening dat hij geen benadelingshandeling heeft gepleegd. Eiser heeft geen ZW-uitkering aangevraagd per 1 juni 2008. Eiser heeft wel een WIA-uitkering aangevraagd per 6 september 2008 die hem om inhoudelijke redenen is geweigerd, waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt. Het is de voormalige werkgever geweest die een en ander in gang heeft gezet. Nu eiser geen ZW-uitkering heeft aangevraagd, komt vast te staan dat eiser niet verwijtbaar heeft gehandeld, zodat hem dit later geen parten kan spelen. Voor zover er al van uit zou worden gegaan dat eiser de betreffende aanvraag heeft gedaan, is eiser nog steeds van mening dat hem geen enkel verwijt treft. Eiser heeft actief gezocht naar een passende dienstbetrekking elders en is daar in geslaagd. Eiser heeft zich verzekerd van loondoorbetaling tijdens de ziekteperiode van maximaal twee jaar in welk kader een sluitende overeenkomst met de voormalige werkgever is opgemaakt. Van enige benadeling kan dan ook geen sprake zijn.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW, heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
7. Artikel 29, eerste lid, van de ZW brengt, kort samengevat, met zich dat geen recht op ziekengeld bestaat zolang er recht is op loonbetaling door de werkgever.
Uit artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, juncto artikel 29, vijfde lid, van de ZW vloeit voort dat geen ziekengeld wordt uitgekeerd nadat een tijdvak van 104 weken van arbeidsongeschiktheid is verstreken. Indien het dienstverband eindigt binnen genoemd tijdvak van 104 weken wordt ziekengeld uitgekeerd vanaf de eerste ziektedag na de beëindiging van het dienstverband, doch niet eerder dan vanaf de derde dag van arbeidsongeschiktheid.
8. Op grond van artikel 38, tweede lid, van de ZW is de werkgever gehouden bij het Uwv aangifte te doen van de arbeidsongeschiktheid van verzekerde op de laatste werkdag voordat de dienstbetrekking eindigt.
9. Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en sub j van de ZW weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend, indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het wachtgeldfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid benadeelt of zou kunnen benadelen.
10. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser een benadelingshandeling heeft gepleegd doordat hij door middel van het ondertekenen van de hiervoor genoemde vaststellingsovereenkomst heeft ingestemd met de beëindiging van zijn dienstverband met GPB Bouw B.V. per 1 juni 2008.
11. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat de wetgever met een benadelingshandeling in het kader van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW in het bijzonder het oog heeft gehad op situaties waarin de werknemer zijn recht op loon prijsgeeft op een moment dat het ongeschiktheidsrisico reeds is ingetreden. De rechtbank sluit hiermee aan bij de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, zoals deze onder meer blijkt uit de uitspraak van 2 december 1998, gepubliceerd in RSV 1999/51.
12. De rechtbank stelt allereerst vast dat het arbeidsongeschiktheidsrisico reeds was ingetreden ten tijde van de beëindiging van eisers dienstbetrekking met GPB Bouw B.V. per 1 juni 2008. Echter, in casu heeft dit er niet toe geleid dat ten gevolge van het wegvallen van het recht op loondoorbetaling per 1 juni 2008 aanspraak kan worden gemaakt op ziekengeld. Immers, uit de gedingstukken kan worden afgeleid dat eiser vanaf 1 juni 2008 onverkort recht heeft op loon. Eisers salaris wordt vanaf deze datum betaald door IBN en/of de inlener, waarbij eisers voormalige werkgever GPB Bouw B.V. het salaris over de maanden juni tot en met augustus 2008 aanvult met een nader overeengekomen bedrag. Nu er aldus ook na 1 juni 2008 sprake is van loondoorbetaling heeft eiser gelet op artikel 29 van de ZW op en na deze datum onveranderd geen recht op ziekengeld. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat er sprake is van een benadelingshandeling door eiser als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW.
13. Het vorenstaande brengt met zich dat het bestreden besluit op bezwaar dient te worden vernietigd wegens een onjuiste toepassing van laatstvermeld wetsartikel.
14. Het beroep wordt dan ook gegrond verklaard.
15. Echter, de rechtbank kan er niet aan voorbij gaan dat er sprake is geweest van een ziekmelding door eisers voormalige werkgever GPB Bouw B.V., welke ziekmelding kennelijk strekte ter uitvoering van artikel 38, tweede lid, van de ZW. Verweerder was dan ook gehouden daaromtrent een beslissing te nemen terzake van het recht op ziekengeld. Zoals uit het vorenoverwogene reeds blijkt had eiser in casu wegens zijn recht op loondoorbetaling op en na 1 juni 2008 geen recht op ziekengeld, zodat moet worden vastgesteld dat verweerder terecht, maar op onjuiste gronden, heeft geweigerd om eiser per 1 juni 2008 in aanmerking te brengen voor ziekengeld.
16. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar in stand te laten.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van geleden schade of wettelijke rente.
18. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 322,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
19. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 39,00 dient te worden vergoed.
20. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad € 39,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 322,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als rechter in tegenwoordigheid van B.V.H. Harperink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 april 2009.
<i>Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.</i>
Afschriften verzonden: