ECLI:NL:RBSHE:2009:BI1550

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-278
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van openbaarmaking van gegevens van belastingplichtigen met betrekking tot buitenlandse bankrekeningen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 14 april 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van de staatssecretaris van Financiën om bepaalde documenten openbaar te maken. Eiseres, Fiscaal up to Date B.V., had een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om toegang te krijgen tot informatie over belastingplichtigen met rekeningen bij een buitenlandse bank, specifiek de Bank Van Lanschot Bankiers te Luxemburg. De staatssecretaris weigerde dit verzoek, onder verwijzing naar geheimhoudingsverplichtingen die voortvloeien uit de Europese Richtlijn 77/799/EG en de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (Awr).

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte niet had onderzocht of de uitzonderingsmogelijkheden in de Richtlijn van toepassing waren. De rechtbank stelde vast dat de weigering om de documenten openbaar te maken in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat een besluit zorgvuldig wordt voorbereid. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,00 werden vastgesteld, en moest de Staat der Nederlanden het griffierecht van € 285,00 vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/278
Uitspraak van de meervoudige kamer van 14 april 2009
inzake
Fiscaal up to Date B.V.,
te Eindhoven,
eiseres,
gemachtigde mr. M.T.J.M.C. Ligtenberg,
tegen
de staatssecretaris van Financiën,
verweerder,
gemachtigde mr. W.J.G. van Duijn.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2007 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van eiseres om openbaarmaking van brieven en bijbehorende documenten inzake een gegevensuitwisseling betreffende Nederlandse ingezetenen met een rekening bij de Bank Van Lanschot Bankiers te Luxemburg.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 9 november 2007 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 26 mei 2008 heeft eiseres de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De zaak is behandeld op de zitting van 20 maart 2009. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde, bijgestaan door [...] en [...]. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of verweerder bij het bestreden besluit terecht en op goede gronden zijn weigering heeft gehandhaafd om de gevraagde documenten openbaar te maken.
2. Bij brief van 25 mei 2007 heeft eiseres het volgende verzoek gedaan:
“In het thans geheel leesbare draaiboek Bank Zonder Naam staat:
Door de bevoegde autoriteiten van X zijn in het kader van spontane gegevensuitwisseling op basis van Richtlijn 77/799/EG aan de FIOD-ECD Internationaal gegevens verstrekt inzake Nederlandse ingezetenen met een bankrekening bij de Bank Van Lanschot Bankiers te Luxemburg (…).
Ik verzoek u mij in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur de brief/brieven en bijbehorende documenten ter beschikking te stellen die betrekking hebben op deze gegevensuitwisseling.”
3. De rechtbank gaat er op grond van hetgeen eiseres heeft aangevoerd van uit dat dit verzoek enerzijds betrekking heeft op correspondentie tussen de desbetreffende lidstaten en anderzijds op gegevens van belastingplichtigen met betrekking tot rekeningen bij een buitenlandse bank. Voorts gaat de rechtbank, als niet gesteld of anderszins aannemelijk geworden, er van uit dat eiseres zelf geen belastingplichtige is van wie gegevens bij de desbetreffende gegevensuitwisseling zijn betrokken.
4. Het wettelijk kader luidde op de datum van het bestreden besluit als volgt.
5. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1977, betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen, bepaalde accijnzen en heffingen op verzekeringspremies (77/799/EG, hierna: de Richtlijn) verstrekken de bevoegde autoriteiten van de lidstaten elkaar overeenkomstig deze Richtlijn alle inlichtingen die hun van nut kunnen zijn voor een juiste vaststelling van de belastingschuld op het gebied van de belastingen naar het inkomen en het vermogen.
6. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Richtlijn deelt de bevoegde autoriteit van elke lidstaat, zonder voorafgaand verzoek, de in artikel 1, eerste lid, bedoelde inlichtingen waarvan zij kennis draagt mede aan de bevoegde autoriteit van iedere andere belanghebbende lidstaat indien in een lidstaat in verband met inlichtingen die door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat zijn verstrekt, gegevens naar voren komen, die voor de vaststelling van de belastingschuld in deze andere lidstaat van nut kunnen zijn.
7. Artikel 7, eerste lid, van de Richtlijn luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Alle inlichtingen waarover een lidstaat uit hoofde van deze richtlijn beschikt, worden in deze lidstaat geheim gehouden op dezelfde wijze als geschiedt met de gegevens die deze lidstaat verkrijgt uit hoofde van de eigen nationale wetgeving. Hoe dan ook mogen deze inlichtingen:
- alleen aan die personen ter kennis worden gebracht die bij de vaststelling van de belastingschuld of bij de administratieve controle in verband met de vaststelling van de belastingschuld rechtstreeks betrokken zijn;
- alleen worden onthuld in gerechtelijke procedures of in procedures waarbij administratieve sancties worden toegepast, ingesteld met het oog op of in verband met de vaststelling van of de controle inzake de vaststelling van de belastingschuld, en alleen aan die personen die rechtstreeks bij deze procedures betrokken zijn; deze inlichtingen mogen echter tijdens openbare rechtszittingen of bij rechterlijke uitspraken worden vermeld, indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de inlichtingen verstrekt, daar geen bezwaar tegen maakt op het moment dat zij de inlichtingen in eerste instantie verstrekt;
- in geen geval worden gebruikt voor andere doeleinden dan fiscale doeleinden of gerechtelijke procedures of procedures waarbij administratieve sancties worden toegepast, ingesteld met het oog op of in verband met de vaststelling van of de controle inzake de vaststelling van de belastingschuld.
8. Ingevolge artikel 7, derde lid, van de Richtlijn kan in afwijking van het bepaalde in lid 1 de bevoegde autoriteit van de inlichtingen verstrekkende lidstaat toestaan dat in de lidstaat die de inlichtingen ontvangt, deze ook voor andere doeleinden worden gebruikt, indien de wetgeving van de inlichtingen verstrekkende lidstaat in het eigen land een gelijksoortig gebruik onder overeenkomstige omstandigheden toestaat.
9. Ingevolge artikel 67, eerste lid, van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (hierna: de Awr) is het een ieder verboden hetgeen hem in enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet, of in verband daarmede, nopens de persoon of de zaken van een ander blijkt of medegedeeld wordt, verder bekend te maken dan nodig is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de heffing of de invordering van enige rijksbelasting.
10. Ingevolge het tweede lid van laatstgenoemd artikel kan de Minister een ontheffing verlenen van dat verbod.
11. Artikel 10, tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) luidt voor zover hier van belang als volgt:
Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties;
(..);
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
(..).
12. De standpunten van partijen luiden, zakelijk weergegeven, als volgt.
13. Verweerder heeft zijn weigering, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 17 januari 2002 (LJN AV5641), primair gebaseerd op de in artikel 7 van de Richtlijn voorgeschreven geheimhoudingsverplichting, zodat aan de weigeringsgronden van de Wob niet kan worden toegekomen. Voorts heeft verweerder aangegeven dat het in het verlengde van artikel 7 van de Richtlijn liggende artikel 67 van de Awr evenzeer aan openbaarmaking van de gevraagde informatie in de weg staat. Zou wel aan de uitzonderingsgronden van de Wob worden toegekomen dan zal bij een te maken belangenafweging aan de belangen verwoord in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a en onder e, van de Wob aanmerkelijk meer gewicht moeten worden toegekend dan aan het belang dat met openbaarmaking van de documenten is gemoeid.
14. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de Richtlijn in het kader van haar verzoek geen enkele rol kan spelen, nu de Richtlijn in dit geval niet kan worden beschouwd als een de Wob terzijde zettende bijzondere regeling. Zou dit anders zijn, dan heeft artikel 7 van de Richtlijn hooguit als relatieve weigeringsgrond te gelden en moet worden vastgesteld dat verweerder deze niet of nagenoeg niet heeft gemotiveerd. Dit klemt te meer nu verweerder zelfs niet de mogelijkheid van een samenvatting of van een minimale verstrekking van de cruciale naakte feiten heeft overwogen. Voorts meent eiseres dat artikel 67 van de Awr enkel ziet op de belangen van de belastingplichtige, zodat informatie die niet direct tot individuele belastingplichtigen is terug te voeren gewoon onder de Wob valt. Gelet hierop is op onderhavig verzoek, volgens eiseres, de Wob van toepassing. De door verweerder in dit kader aangevoerde weigeringsgronden voldoen niet. Dat de betrekkingen van Nederland met andere staten in gevaar zouden komen is op geen enkele wijze gebleken, nu vaststaat dat verweerder de Belgische autoriteiten in het geheel niet heeft geconsulteerd over de vraag of de Belgische autoriteiten tegen openbaarmaking bezwaar heeft. Verweerder heeft voor de Belgische autoriteiten beslist. Voorts vallen onder artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob enkel de privacybelangen van individuele belastingplichtigen en niet ook de privacybelangen van degenen die beroepshalve in de stukken voorkomen. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zou dienen te worden getoetst naar de huidige situatie.
15. De rechtbank overweegt als volgt.
16. Bij de beoordeling van de zaak stelt de rechtbank voorop dat, anders dan eiseres lijkt te menen, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling artikel 67 van Awr een bijzondere openbaarmakingsregeling vormt, welke prevaleert boven de algemene openbaarmakingsregeling van de Wob. Dit betekent dat uitsluitend indien en voor zover artikel 67 van de Awr niet van toepassing is, rechtstreekse toetsing aan de bepalingen van de Wob kan plaatsvinden.
17. Voor zover eiseres met haar ter zitting ingenomen standpunt heeft willen stellen dat de rechtbank het bestreden besluit zou dienen te toetsen aan de hand van de thans bestaande feiten en het thans geldende recht, faalt deze stelling. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling dient, behoudens uitzonderingen welke zich hier niet voordoen, als toetsingsdatum de datum van het bestreden besluit, in dit geval 6 december 2007, te worden gehanteerd.
18. Bij de verdere beoordeling van deze zaak zal de rechtbank een onderscheid maken tussen enerzijds de correspondentie tussen de lidstaten en anderzijds gegevens van (mogelijke) belastingplichtigen met betrekking tot rekeningen bij een buitenlandse bank.
19. Met betrekking tot de correspondentie tussen staten aangaande de onderhavige gegevensuitwisseling oordeelt de rechtbank na kennisneming van die correspondentie op de voet van artikel 8:29 van de Awb als volgt. Deze correspondentie op zichzelf betreft niet inlichtingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Richtlijn. Evenmin is sprake van gegevens nopens de persoon of de zaken van een ander als bedoeld in artikel 67 van de Awr. Dit betekent dat voor wat betreft de correspondentie de Wob van toepassing is. Verweerder heeft in zoverre, zij het subsidiair, dan ook terecht getoetst aan de bepalingen van de Wob.
20. Verweerder heeft als toepasselijke weigeringsgronden in artikel 10, tweede lid, van de Wob de onder a en onder e genoemde weigeringsgronden aangevoerd. Met betrekking tot de onder a genoemde weigeringsgrond is de rechtbank - gezien de inhoud van de correspondentie - van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de betrekkingen van Nederland met andere staten opweegt tegen het belang van openbaarmaking van deze correspondentie.
21. Met betrekking tot de onder e genoemde weigeringsgrond constateert de rechtbank dat de desbetreffende correspondentie, behoudens de namen en zakelijke contactgegevens van de ambtenaren die de correspondentie voeren, geen gegevens bevat aangaande de persoonlijke levenssfeer van personen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat ook het door verweerder aangevoerde belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in redelijkheid niet kan opwegen tegen het belang van openbaarmaking van de correspondentie.
22. Uit het voorgaande volgt dat voor wat betreft de onderhavige correspondentie verweerder ten onrechte geweigerd heeft deze openbaar te maken.
23. Met betrekking tot de gegevens van (mogelijke) belastingplichtigen met betrekking tot rekeningen bij een buitenlandse bank stelt de rechtbank in navolging van de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2005, LJN AU1783, het volgende voorop. Gelet op de strekking van artikel 7 van de Richtlijn, welke bepaling slechts ruimte biedt voor kennisgeving aan bepaalde personen onder bepaalde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat die bepaling is geïmplementeerd in artikel 67 van de Awr. Op grond hiervan en nu de Wob naar vaste jurisprudentie, in geval van openbaarmaking op voet van die wet, strekt tot openbaarmaking aan een ieder en selectieve informatieverstrekking aan bijvoorbeeld alleen de belastingplichtige zelf niet toestaat, is, behoudens in het zich hier niet voordoende geval waarin de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen van toepassing is, artikel 67 van de Awr het toetsingskader voor de beoordeling van verzoeken om kennisneming van op voet van de richtlijn uitgewisselde informatie. Verweerder dient verzoeken daartoe op richtlijnconforme wijze te beoordelen.
24. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet de Belgische autoriteiten heeft geconsulteerd over de vraag of deze autoriteiten kunnen instemmen met verstrekking van de desbetreffende gegevens aan eiseres. Verweerder heeft in reactie daarop betoogd dat er wel contacten met de Belgische autoriteiten zijn geweest en dat deze autoriteiten daarbij uitdrukkelijk een beroep hebben gedaan op (geheimhouding krachtens) artikel 7 van de Richtlijn. De rechtbank heeft met verweerder geconstateerd dat er contacten zijn geweest met de Belgische autoriteiten. Deze contacten hebben echter niet de strekking (gehad) te onderzoeken of de Belgische autoriteiten toestaan dat de desbetreffende gegevens ook worden verschaft aan eiseres, onder de voorwaarden als in artikel 7, derde lid, van de Richtlijn genoemd. Ook overigens is niet gebleken dat verweerder heeft onderzocht of de in dit artikellid genoemde uitzonderingsmogelijkheid zich voordoet.
25. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder uit een oogpunt van een zorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit wel gehouden dit onderzoek te verrichten. Door na te laten dit onderzoek te verrichten is het bestreden besluit in zoverre genomen in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb.
26. Al het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb en artikel 10, tweede lid, van de Wob. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, zodat het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen op het door eiseres gemaakte bezwaar. Daarbij merkt de rechtbank op dat, in het geval mocht blijken dat aan de in artikel 7, derde lid, van de Richtlijn genoemde voorwaarden wordt voldaan, niet valt uit te sluiten dat openbaarmaking van de desbetreffende gegevens van (mogelijke) belastingplichtigen met betrekking tot rekeningen bij een buitenlandse bank zou dienen plaats te vinden. In dat geval moet gelet op artikel 67, eerste lid, van de Awr anonimisering van deze gegevens geboden worden geacht.
27. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
De rechtbank zal de Staat der Nederlanden aanwijzen als de rechtspersoon die de proceskosten aan eiseres dient te vergoeden.
28. De rechtbank zal voorts bepalen dat door de Staat der Nederlanden (ministerie van Financiën) aan eiseres het door haar gestorte griffierecht van € 285,00 dient te worden vergoed.
29. De rechtbank heeft in de overwegingen van deze uitspraak meerdere beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Als eiseres niet wil berusten in de verwerping van deze beroepsgronden, is het nodig dat zij tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep instelt. Als zij dit nalaat, bestaat namelijk de mogelijkheid dat de bestuursrechter in een eventueel vervolg van deze procedure zal uitgaan van de juistheid van het oordeel van de rechtbank over de in deze uitspraak verworpen beroepsgronden.
30. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast de Staat der Nederlanden (ministerie van Financiën) aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 285,00 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten welke zijn vastgesteld op € 644,00;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. T. van de Woestijne, voorzitter, mr. P.H.C.M. Schoemaker en mr. A.H.N. Kruijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. J.J.M. Goosen, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2009.
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>
Afschriften verzonden: