4.2. [eisers] stelt dat [gedaagde], als enig aandeelhouder en bestuurder van Snooker, welbewust heeft bewerkstelligd dat Snooker de vorderingen van [eisers] uit hoofde van de ontbinding van de VOF niet heeft voldaan. Hiervan valt [gedaagde] een persoonlijk verwijt te maken zodat hij naast Snooker uit onrechtmatige daad jegens [eisers] aansprakelijk is.
4.2.1. Bij de beoordeling dient te worden vooropgesteld dat het enkele verwijt dat een bestuurder van een vennootschap er niet op heeft toegezien dat de vennootschap haar financiële verplichtingen tegenover een van haar schuldeisers nakomt, op zichzelf nog niet met zich brengt dat die bestuurder tegenover de betrokken schuldeiser onrechtmatig heeft gehandeld en uit dien hoofde persoonlijk aansprakelijk is. Het zal van de concrete omstandigheden van het geval afhangen of de betrokken bestuurder te dier zake een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt dat ernstig genoeg is om hem persoonlijk aansprakelijk te doen zijn. De omstandigheid dat het onbetaald blijven van de vordering is terug te voeren op betalingsonwil van de bestuurder die volledige zeggenschap uitoefent binnen de vennootschap kan een dergelijke, tot persoonlijke aansprakelijkheid leidende omstandigheid opleveren .
4.2.2. Op zichzelf staat vast dat de vennootschap in 2006 niet in staat was om de vorderingen van [eisers] te voldoen; dit volgt uit het feit dat de vennootschap per 21 juni 2006 op voet van het bepaalde in artikel 2: 19a BW door de Kamer van Koophandel is ontbonden en de vennootschap vervolgens, bij gebreke van bekende baten, per die datum is opgehouden te bestaan. Uit het door [eisers] uitgelokte faillissement van Snooker is vervolgens evenmin van het bestaan van baten gebleken, gegeven het feit dat dit faillissement bij gebrek aan baten in de loop van 2007 is opgeheven. Het aanvragen of benutten van een kredietfaciliteit door Snooker teneinde te kunnen voldoen aan de verplichtingen jegens [eisers] was na de overdracht van de onderneming niet langer realistisch en verantwoord, gegeven het feit dat er na de overdracht niet langer activiteiten binnen Snooker plaatsvonden waarmee inkomsten konden worden gegenereerd.
4.2.3. Het enkele feit dat sprake is van betalingsonmacht betekent evenwel nog niet dat geen sprake kan zijn van betalingsonwil , hetgeen [eisers] [gedaagde] in casu verwijt. [gedaagde] zou er, aldus [eisers], al vanaf de opzegging van de VOF welbewust voor hebben gekozen om Snooker niet aan haar uit het vennootschapscontract met Emperors voortvloeiende verplichtingen te laten voldoen, hoewel dit wel in zijn macht lag. In dit verband verwijt [eisers] dat [gedaagde] de activa van Snooker heeft vervreemd zonder rekening te houden met het feit dat Snooker nog met [eisers] diende af te rekenen en ook zonder er voor zorg te dragen dat met de opbrengst van de verkoop die vordering van [eisers] werd voldaan. [gedaagde] heeft vervolgens als bestuurder van Snooker volhard in zijn weigering om deze vordering te betalen en de respectievelijke veroordelingen tot betaling terzijde gelegd, hetgeen kan worden aangemerkt als betalingsonwil, dat wil zeggen het zonder goede reden niet nakomen van een verbintenis.
4.2.4. [eisers] miskent dat pas sprake kan zijn van betalingsonwil in de door haar bedoelde zin (het zonder deugdelijke reden niet betalen) in geval sprake is van een opeisbare vordering waarvan het bestaan en de omvang onbetwist vaststaat. Voor zover partijen in het onderhavige geding inzicht hebben gegeven in de procedure die uiteindelijk heeft geleid tot het meerbesproken arrest van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 24 oktober 2006 moet worden geconcludeerd dat de vorderingen van [eisers] op Snooker tot aan dit arrest allerminst vast stonden in vorenbedoelde zin. In dit verband verdient opmerking dat ingevolge het eindvonnis van deze rechtbank van 21 september 2001 Snooker per saldo ‘slechts’ een bedrag (in hoofdsom) verschuldigd was van Hfl. 11.588,-. De door [eisers] gepretendeerde vorderingen op Snooker werden betwist en om die reden niet betaald. De omstandigheid dat [eisers] uiteindelijk, na een rechtsgang van bijna 10 jaar, een (groot) gedeelte van zijn vorderingen toegewezen heeft gekregen, brengt niet met zich dat de eerdere weigering van Snooker tot betaling in retrospectief moet worden gezien als het weigeren van betaling zonder goede reden en mitsdien als wanbetaling, leidend tot persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde] als enig bestuurder. Het beroep van [eisers] op het arrest Van Waning/Van der Vliet gaat niet op nu het in dat door de Hoge Raad beoordeelde geval ging om het niet nakomen van onherroepelijke vonnissen (en daarmee van vaststaande betalingsverplichtingen), terwijl in het onderhavige geval de betalingsverplichtingen van Snooker pas bij arrest van 24 oktober 2006 definitief zijn vastgesteld. Bijzondere feiten of omstandigheden die dit anders maken zijn gesteld noch gebleken.
4.2.5. Het feit dat Snooker nog met Emperors diende af te rekenen in het kader van de ontbonden VOF bracht op zichzelf niet met zich mee dat het Snooker niet was toegestaan om de onderneming aan [gedaagde] (of een derde) over te dragen; [eisers] onderbouwt ook niet waarom dit zo zou zijn. Voor zover [eisers] [gedaagde] verwijt dat hij in het kader van de overname van de onderneming per 1 juli 1993 vermogen aan Snooker heeft onttrokken en daarmee de verhaalsmogelijkheden van [eisers] heeft aangetast dient deze stelling als onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen, mede gelet op de door [gedaagde] bij antwoord in het geding gebrachte stukken en het door [eisers] overgelegde rapport van BDO . Het had op de weg van [eisers] gelegen om aan de hand van deze stukken zijn verwijten op dit punt nader te concretiseren en uit te werken, te meer nu uit de brief van de advocaat van [gedaagde] aan de curator van 19 maart 2007 blijkt dat [gedaagde] verantwoording heeft afgelegd omtrent de per 1 juli 1993 gerealiseerde overdracht en vast staat dat de curator in deze verantwoording kennelijk geen aanleiding heeft gezien tot het plaatsen van kritische kanttekeningen.
4.2.6. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de vorderingen, voor zover gebaseerd op de stelling dat sprake is van – aan [gedaagde] te verwijten – betalingsonwil, dienen te worden afgewezen.