4.2. Het verweer dat zolang het bestuursrechtelijk traject nog loopt, [eiser] geen spoedeisend belang heeft, faalt. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat [eiser] tegelijkertijd middels het bestuursrecht bij de Gemeente en middels het burgerlijk recht bij deze voorzieningenrechter een verbod als door hem beoogd uitgesproken probeert te krijgen.
4.2.1. Voor het simultaan inzetten van beide trajecten is reden temeer omdat het bestuursrechtelijk toetsingskader in de onderhavige kwestie anders is dan dat van de burgerlijke rechter.
(a) Het bestuur van de Gemeente dient alle bestuurlijke aspecten af te wegen. Niet alleen de belangen van de volksgezondheid, de persoonlijke levenssfeer en de veiligheid van de eigendommen (opstallen) van omwonenden afgewogen tegen het belang dat bestuurlijk wenselijk geachte stedebouwkundige ontwikkelingen op aanvaardbare wijze voortgang kunnen vinden, maar ook allerhande andere voor het openbaar bestuur van gewicht zijnde belangen. Wettelijke voorschriften spelen daarbij een doorslaggevende rol; binnen de ruimte die dergelijke voorschriften laten heeft de overheid, hier: het bestuur van de Gemeente, grote beleidsvrijheid en de kan de bestuursrechter slechts marginaal toetsen.
(b) De burgerlijke rechter dient in beginsel zonder aan een belangenafweging toe te komen, aan een als onrechtmatig te kwalificeren handelen de rechtsgevolgen te verbinden die de wet daaraan verbindt en die door de getroffene worden ingeroepen. Bij de vraag wat civielrechtelijk onrechtmatig is, zijn wettelijke normen alléén niet doorslaggevend maar geldt ook (en ruimer) wat volgens ongeschreven normen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Pas in de keuze tussen de verschillende opties voor redres (verbod, schadevergoeding in geld of schadevergoeding in andere vorm) kan de afweging van de belangen van de getroffen eiser tegen zwaarwegende maatschappelijke belangen die keuze beïnvloeden (art. 6:168 BW).
4.2.2. Het bestaan en ingezet zijn van een bestuurlijke rechtsgang tegen de Gemeente staat mitsdien aan het instellen van een vordering naar burgerlijk recht tegen Stam Bouw c.s. niet in de weg, ook niet bij het gegeven dat beide rechtsgedingen verregaand hetzelfde onderwerp betreffen. [eiser] is ontvankelijk in zijn vordering.
4.2.3. Uiteraard vervalt wel het spoedeisend belang van [eiser] en daarmee de eventuele toewijsbaarheid van zijn vordering in dit civielrechtelijk kort geding, indien het in het bestuursrechtelijk traject aan Stam Bouw c.s. verboden zou worden de heiwerkzaamheden voort te zetten.
Een dergelijk verbod valt gelet op de op 17 maart 2009 gegeven beslissing van de Minister van VROM en gelet op vandaag tevens gegeven beslissing van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, sector bestuursrecht, niet te verwachten.
4.2.4. [eiser] heeft nog altijd een voldoende spoedeisend belang bij zijn vorderingen en de burgerlijke rechter dient deze, binnen de beperkingen van een kort geding, ten volle te onderzoeken.